Skip to main content

Full text of "Verhandelingen Van Het Bataviaasch Genootschap Van Kunsten En Wetenschappen Dell.63"

See other formats


GOVERNMENT OF INDIA 
ARCHAEOLOGICAL SURVEY OF INDIA 

ARCHAEOLOGICAL 

LIBRARY 


ACCESSION NO. 52 0 8 8 

CALL No. 8 1 i 0- &. Q . 3q, W 


d.g.a. 79 







VERHANDELINGEN 



J 

} 

y 


VAN HET 


BATAVIAASCH GENOOTSCHAP 


VAN 



KUNSTEN EN WETENSCHAPPEE 






f ' f 




SV-o 

m , - — 

V- B-Cr. K-W- 


DEEL LXI1I. 


4 

W 



Batavia, *s Hack, 

A. EMMINK. M. NIJHOFF 

1 9 2 2 . 


4 


CENTRAL ARCHAEOLOGICAL 
LIBRARY, Nt.W Jti.HI. 

Aoo- No, .... ^ ®.S. a . 

-Th^-51 

U8t/8, /*•••*! ***** 

pi, vr_ O <ff V‘£> 'G-K-W 

* ^ «**»«*« »***#*•.•* •■*# j»m ****** **»*m$tm 



INHOUD van DEEL LXIII 



(Dit Deel bestaat nit vier stukken). 


I 0. L. Helfrich, Supplement op de in deel LXI. 3e en 4e stale, der 

Yerhanddingen gepubliceerde Nadere Aanvullingen eii Verbe- 
teringen op de Bijdragen tot. de ke n n is van- het Midden Ma- 
kdsehe Bbsdnahsdi en Serawajsdi Dialect (versdienen in 
Dl. Bill der Yerhaudelingen). 

II H. Geurtjexs. R. K. Missionaries op de Kei-eilanden. Spraakleer der 

Keieesehe Taal. 

III H. Geurt.iens, R. K. Missionary op do Kei-eilanden, AYoordenlijst der 

Keieesehe Taal. 

IY J. H. Neumann, Schets der Karu-Bataksdie Spraakkanst. 




f ■ ' V i ^ 




i N 0 \ 


/ V 

... '■ J 



I 



/• 

/ 



SUPPLEMENT. 


WOORDENLUST. 

Pag. 3 bij te voegen : „’a (b)”, een gaan door bet woord ,,’oedjot” — 
uitroep van verbazing, van verwon- „’oedjot ’adjat”. ; 

dering en ,,’abab” (in de spreektaal Pag. 4 sub: ,,’adji” bij te voegen: 
zelden gebezigd) = „dja’ 0 h". »1I (ook ’adji’Sh), een f'ormulier bij 

Pag. 3 sab: ,’aban” bij te voegen offermaleu, bij sterfgevallen opge- 
tusscben de woorden : „’abang” en dreund ; ngadji, dat formulier op- 
„’idjoe” : „garsoelaw (S’)”. drennen”. 

Pag. 3 bij te voegen tusschen de Pag. 4 sub: „’agaj” bij te voegen: 
woorden: J ,’abeq”en„ , adakan”: B ’abat” „ngagaj boengkah”, een der werk- 
(in de spreektaal zelden of nooit ge- zaamheden op de rijstvelden. 
bezigd) = moedah, gebrnikt in tegen- Pag. 5 sub: „'a,goq" bij te voegen 
stelling van ,,b&/n>t” ; zie ook „serbe”. aeliter bet woord 8 ’ago’Sq”: # [ook 
Pag. 3 sub: ,,’adakan” bij te voe- wel /ago’Sq’Sn”], verder „ngagoq’i- 
gen: (ook „pengadakan”, eebter zel- pStoenggoe (£) bet door de geesten 
den gebezigd)”. verlangde offermaal aanbieden”. 

Pag. 4 sub: „’adat” bij te voegen: Pag. 5 sub: ,’ajara” staat: „scha- 
„’adat bah ’aqka(n) gSto ’&q (S), d. i. maan” beter „het medium bij het 
wanneer eene w'eduwe geen M ’anggaw” „tilol” (zie dit woord) genaamd „si- 
of „toengkat” huwelijk wil aangaan, dang .salib” — verder „kinderapel’\ 
moet zij daarvan aan den dSpati en moet zijn : „e. s. v. spel”; bij te voe- 
de oudsten van hare „doeson” kennis gen achter het woord „gegeven”: 
geven, middels bet aanbieden van een (meer in bet bijzonder respectievelijk 
sirihpruim.” bij huwelijken, en bp „gawi(j)’Sn” 

• Pag. 4 bij te voegen tusschen de (zie „gawi”))”. 

Woorden: „’adja gr" en ,,’adji": „ ’adjat Pag. 5 sub: „’ajiq” bij te voegen: 
= ’oedjot” ; in formulieren voorko- „’aji’kq angat (S), een aftreksel van 
mende, verbonden met en voorafge- s da’on kawaw”, B da’on djaraq” en 

a. Een X bij een aangeliaalde pagina gcplaatst, heeft betrekking op een pagina van de 
n Nadere aanvullingen op do Bijdragen tot de kennis van het Middon-Malcisch.” 

b. Onder „f6rmuireren” te verst aan: toover- en be-zweringsforrnulieren $an wel formulieren 
tot! bet aanroepen van goden en geesten. 

vEjni,. -dat* ckn. i.xni, afL 1. 


1 



SUPPLEMENT. 


atj&ngkzW’ (zie die woorden), dat 
bij feestelijke gelegenheden den gasten 
als drank wordt yoorgezet; ’aj£q (B) 
[’ajraq (*?)] : b^ras, het water waar- 
rnede de rijst is afgewasschen ; (b)’m- 
bon, dauwdruppels; koer£>ng=s8ni(j)’ffw 
— met „s£miaw”, pag 2 X — ; tS- 
lagg (B), tblagaw (S), bet water, dat 
in een bolte van een rolsteen aeh- 
terblijft. 

Pag. 5 sub: „’aka^r” bij te voegen 
achter elkder woorden: „’angas ’an 
gas”, 9 bakil”, „banapr”,- „boeloe”, 
*boenot”, ^tdap^/r”, „(ge 

neeskrachtig); verder: „’aka#r”: be- 
nang tikos ; beri(j)’ang simpaj; boe- 
lang ; boenge ( B), [boengaw (/S)J ’abang; 
koenmg; gindS^roesg(^) [gindaw groe- 
saw (*S)j ; koetong; la’oq pofa'b (B) 
[pot«’gh OSj]; Ymggogr ; raanjaw ma- 
njaw — alien geneeskrachtig — ; mg- 
{B) .[mdlilaw (£)J (met giftigen 
wort-el) welks bladeren geneeskraebtig 
zijn; .groendang ; senggoeri; sfc'r&koe; 
sgp'rikan ; si(j)’ftp; tambaw proekaq ; 
tiinbS (B) [timbaw (<S)J balang 'itam 
(alien geneeskraebtig). 

Pag. 6 sub: „’akoe” bij te voegen* 
»II ’akoe(w)^n; ’akoe(w)’Sn diwS(S) 
[diwaw (/$)] ook „’akoe(w)’&n ’o^rang 
di goenong = pbdamaj’Sn”. 

Pag. 6 sub : ’alam I” bij te voegen 
tusschen de woorden: „redjong’s” an 
^voorkoniende” : „en verbalen”. 

Pag.. 6 sub: „’ahh” bij te voegen: 
»ngab'b (B) (ngab’ah (£)] ragi, ge - 
zegd van een kraamvrouw, die steeds 
jongens of meisjes gebaard hebbende, 
daama van een meisje of van een 
jongen bevalt” — (zie ook „koelS”), 
Pag* 6: bij te voegen tusschen de 

.1 . » i • .. . 


’aim ’alman, gezwollen vanhandenen 
voeten.”. 

Pag. 6 sub :„’ak't” bij te voegen: ,,17, 
’ab't ggmSrintjmg e. s. v. „diwS (5)?”. 

Pag. 6: bij te voegen tusschen de 
woorden ,’allah” en ,’aloe”: „’alo’»q 
(S), (in de spreektaal niet gebezigd, 
alleen voorkomend in formulieren) = 
dalaq”. 

Pag: 6 sub: „ J alos” bij te voegen: 
„heerlijk, fraai”. 

Pag. 7 sub: ,’ambm” bij te voegen 


% 


tusschen de woorden „brengt” en „be- 


f '-/mg U OH I 

ambm” : ,,’ambman makan(an), bet 
tegengeschenk bij feestelijke gelegen- 
heden van den 8 mSradje” aan de B ’anaq 
bSlaj pangkal” (zie die woorden), be- ' 
staande in rijst c. a, en gebak!’; ,’am- 
bman tinggi” is ook bet tegenge- 
schenk bij huwelijksfeesten van den 
»ino’anaj boentmg” aan den 8 mSra- ’ 
dje”, welke s bakS” bebalve ^doedol”, 
®g , »loewS”, „pisang” en ver- ;- tf 
dere lckkernijen noginhondt: 20—80 
stuks M tangkop bakol”, een ,m>oe”, 
e6n 8 sbl6boe”, een „sigrih ’apftan” 

( z * V- a. «si^nb sdloengsong”), een „ti- 

Ito /y/»0 * t j ' ’ i, Vi " i«. « ,f .. . 


r”; een van de 


’s wordt- 




gevuld met den „toekal bSnqng” en 
ddn rijksdaalder, de andere „bakol” 
met anderbalf „toekal benang”. (Zie 
die woorden)”. 

Pag. t sub : „ ’ambor” bij te voegen ; 
„kaba ngambor boerong pingaj”? 

Pag.^ 7- sub : ,,’ampapr” bij te voe- 
gen: ,,’ampa^r djeqrami”, gezegd van 
een afgeoogst rijst veld, vyanneer de 
»dje< 7 rami (zie dit woord) over het 
veld verspreid ligfc”. 

Pag. 8 sub: 8 ’anaq” bij te voegen: 

„ anaq : „bawb’!ih ( B ) [’anaq bawaw’an 


SUPPLEMENT. 3 

Jk'"* , , • - • 

kipd van eene weduwe die gehuwd badplaats kan volgen; ngandjpr, wan- 
’adat koele, wederom een huwe- neer liet kind (een joDgen) in. staat 
lijk by die adat aangaat en niet huwt is met een kip (c. q. vechthaan) on- 
bij ’adat 'anggaw” ') (zie die woorden); der den arm te loopen ; bbkoetoe koe- 
ketinggalan, bet kind geboren na toe(w)’bn, wanneer bet kind (een 
den dood van den vader; koepiq (5) meisje) in staat is zelf bet boofdbaar 
[koepz’aq (5)], zuigeling ; ’oemat, het rein te houden (door elkander te lui- 
menschdom; petaq’im, zie ..wingan”; zeo; ; zie .ook s poendjo?ig”. . 

soeinab = soemahan. De verschil- Pag. 8: bij te voegen tusschen de 
lende trjdperken van den kinderleef- woorden: ,,’andaq” en ,’andmg”: ’an- 
tijd worden aangeduid door de vol- das (75); ngandas, ontvoeren. [’apS 
gende uitdrukkingen: patjaq: (mg) ’in- (d)’ndaq di ’andas, ’apg (8)’ndaq di 
b&/roedoe, wanneer het kind kan glim- la</riba(n)]”. 

lachen; ngagah, wanneer het kind goed Pag. 8 sub: ,,’andaj” bij te voegen: 
kan lachen, kan kraaien; ndroekop, i ,,’andaj ’andaj c/rSnaj, een verhaal by 
wanneer het kind op het buikje kan | het oogsten opgedreund.” 
liggen, spartelen; doedoq (75) [doe- ; Pag. 8: bij te voegen tusschen de 
do’iik (*b)] lepang, wanneer het kind woorden: ’andaq” en „’auding’’ : B ’an- 
tnsschen kussens geklemd kan zitten ; dih (75), (in de spreektaal niet gebe- 
tjoegoq (5) [tjoego’aq (5)], wanneer zigd) = ’alih”. 
het kind stevig kan zitten ; mSrang- Pag. 9 sub : „’andun”, by te voe- 
kaq, wanneer het kind kan kruipen; gen: s ’andon lagg (75), het op een af- 
tSgaq tdntaq, wanneer het kind kan stand bijwonen van 'een geveeht”. 
staan; mSlis^r binding, wanneer het Pag. 9 sub: ,’anggap”, by te voe- 
kind begint te loopen, steunende tegen j gen : „penganggap koendoe (Padang 
den wand der woning of aan de hand; Goetjiseh) » njambot sfemangaj”, zie 
melisz^r kilangan, wanneer het kind „sambot”. 

begint te loopen, steunende op een Pag. 9 sab: „ ’anggaw”, bij te voe- 
mand van gevioehten bamboe; sdpin- gen: „ngoepah ’anggaw, een bed rag 
tjang doewS (B), [doewaw (5)], wan- bij „ ’anggaw ngilnq’i” ad f 20 k f 25 
neer het kind zonder iemands hulp uit de koeb (zie dit woord) betaald 
begint te loopen; nab’q ( B ), [naV&q ten faveure van de stiefdochter van 
(*S)] boegron, wanneer het kind zon- den „ ’anggaw” eehtgenoot”. 

der hulp de woning in en uit kan Pag. 9 staat: »’anggo’ffq ( S ) 

gaan; kdlaman, wanneer het kind vogelnet”; moot zijn: ,’anggub (5), 
reeds in staat is om alleen naar het ’anggo’bh (S), e. s, v. schakelnet, een 
plein der doeson te gaan ; ngirmg > slagnet inz. om „pipaw” (zie dit weord) 
kajfq (5) [kajf&q (£) kSdarat, wan- te vange.n”. 

neer het kind zijn moeder naar de Pag. 9: bij te voegen tusschen de 

Sen nad&re tliefc in 4e wooi’deuUjst tehufebeftooreiide omschnjvmg van de huwelijfcswm&tt 
n tamKq ’aaaq (£?)* m ^anggaw”. Zie #Adstrech.t, bundel XII geraengd”. B1.443, 144^ 1 46. 


SUPPLEMENT. 


: s 

woorden : „’angor (ten rechte- ,,’ang- 
gi?r’’) en a ’angm”; „’anggogr; ngang- 
gogr — s$b igr, njgb igr'\ 

Pag. 9 sub: ,,’angm” bij te voegen: 
.„bg’angm;. zieh laten doorwaaien ; het 
woord komt ook voor in de betee- 
kenis . van koude vatten”. 

Pa!g. 10 sub: „’aamg" bij te voe- 
gen: ^TH = dSngar”. , • 

Pag. 10 sub: ,’anjam” by te voe- 
gen tussehen de woorden: „’anjaman 
b¥n*’£h doewaw (£)” en „'anjaman 
boeloh rSmok {B)\ „’anjaman bS- 
ringgit”. 

. Pag. 10 sub : ,,’antar” bij te voe- 
gen: „iets ergens heen brengen”. 

Pag. 10 sub: „’antat” bij te voegen: 
„II ngantat, medebrengen van zaken; 
pgngantat, hetgeen wordt medege- 
bracht, bijv. levenstniddelen”. 

Pag. 10 sub: ,,’antjaw” bij te voe- 
gen: „t©t brij verworden”. 

Pag. 11 sub: ,,’antoe, I” bij te voe- 
gen: B ’antoe bbrangkb”. 

Pag. 11 sub : ,V^r,I[" bij te voe- 
gen: „waarvan het uitspruitsel als 
geneesmiddel wordt aangewend”. 

Pag. 11 sub; „’apaj” bij te voegen 
achter het woord „goed”: „inz. waar- 
mede de zuigeling gedekt wordt als 
die te slapen wordt gelegd”. 

Pag. 11 sub: ,,’apam” bij te voe- 
gen: ,,’apam mSlajang, e. s.v. ,,’apam”, 
alleen bij offerfeesten bereid, dat eeh- 
ter niet genuttigd wordt”. , 

Pag. 11 sub: ,/a^ram” bij te voe- 
gpn: donker, duister”. 

Pag. 11 sub: ag rang”. bij te voe- 

gen-. „ II donker, zwart”. 

Pag. 11 sub: ,,’araq” bij te voegen: 
S H het naar behooren onthalen van 
gasten, waarbij hun bijgerechten van 


\ 

kip klaar gemaakt eh gebak worden 
voorgezet”. 

Pag. 11 en 12 sub: „'agri I’ 1 bij. te 
voegen: „'agri: ’antoe; gadjah, beide 
ongunstige dagen ; tawa??-, de 40<> dag 
na de be vailing; achter de woorden: 
,’ajam bSkoekoq (5) [bSkoeko’lfq (,S')j 
sSkali: „(ook, ’ajam bSkoekoq (B) [bg- 
koeko’hq (,5)] tSg ogr); pSmakanan pg- 
tang:_ (ook pSmakanan ’agong’’) ; „se- 
pSnjoerom": (ook „sSpoenjoer<>man”) ; 
verder: ngarap kSpagi(j)’hn pandaq 
tussehen 6 '/ 2 en 7 u. ’s morgens; „sS- 
djoelat kapal, circa 5 ! / 2 u. in den 
namiddag; sSlimongan petang, tus- 
schen 6 en 6'/ 2 u. namiddag; staat: 
»padjar tSrk’t”, moet zijn: „padjar 
t£grhit". 

Pag. 13 sub: „'a,grom’' bij te voe- 
gen: ^ngxom : doe^ri; kStam; laman; 
yroesaw (S); achter het woord „poe- 
jo’Sh: „(geneeskrachtig)”. 

Pag. 13 sub: ,’arong” bp te voegen; 
= koela^v”. 

Pag. 13 sub: , ; asap” bij te voegen: 
„perasapan = doepS’&n (J5)”. 

Pag. 13 sub; „ 7 asS” bij te voegen: 
D gase ( B ), ngasaw (S), betasten, 
aanraken, manipuleeren”. 

Pag. 13: bij te voegen tussehen de 
woorden ,,’asm.g” en »’asuh: *’asoe = 
’andjmg”. 1 . 

Pag. 13 sub: B ’atap” bij te voegen 
als soorten van dakbedekking : „’atap : 
bebasan ; mSmSsang”. ’ 

Pag. 13: bij te voegen tussehen de 
woorden „’atar” en ,,’atas”: ,’ata^ran, 
een complex inz. van bouwvelden”. 

Tag. 13 sub: „ ’ator”' bij te. voegen: 
„het woord komt ook in formuliereu 
voor in de beteekenis van s katS (B)'\ 

P a g- J3: bij -te voegen tussehen d.e 


SUPPLEMENT. 




5 


wqorden : ,,’ator” en „ ? aw”: „’atos = 
x&tos'\ 

Pag. 14 sub : „babaq” by te voegen : 
„babaq: badan; toekop, debekleeding 
van boomschorsreepen respectievelijk 
van wand en deksel (eene rechthoe- 
kige plank), van de „kSmpik” (zie 
dit woord)”. 

Pag. 14 sub; „bada(h)” bij te voe- 
gen tusscben de woorden „olie” en 
„en” : „(of een vlokje kapas met olie 
doortrokken)” ; verder : „ bada(h) : kS- 
koem ogr, groote spoelkom, waarin de 
genoodigden op een feestmaaltijd na 
-afloop van bet njaal den mond spoe- 
len; mats ( B ) - [mataw (£)] damaq, 
pijlkoker ; pindaq pindaran (voorko- 
mend in formulieren), verblijfplaats 
van geesten, zoowol goede als kwade”. | 

Pag. 14 sub: B badjoe” bij te voe-j 
gen: „badjoe: boeproq, (zie B -siwit II”); 
dalam, bet baadje dat op bet bloote 
lijf wordt gedragen, wanneer men twee 
baadjes draagt; ’itam pandaq”; lam- 
bing, een baadje, dat tot aan den biel 
reikt en . gedragen wordt by „ga- 
wi(j)’8n” door ben die de „tarloe- 
mohan” (zie die woorden) opdreqnen ; 
rarabaj mSraq (eigen weefsel); achter 
het woord ,soer<mi” (zie pag. 2 X ): 
„(ook fl boe’ong ( S )) en achter het 
woord s tSrbang”, het baadje, dat een 
liik wordt aangetrokken, (zie ook 

vpakaj”)”. 

Pag. 15: bij te voegen tusscben de 
woorden : „bagindS” en'„baham” : „ba-. 
gpa I = ’ibq ( B ); II zie B toembob”. 

Pag. 15 sub: „bajang II” bij te voe- 
gen voor bet woord *bloot gekomen” : 
„niet geheel”. 

Pag. 15 sub: B bajo^r” byte voegen 
achter het woord „timmerhout”: „(ook 


gebrnikt voor het vervaardigen van 
rijststampers”. 

Pag. 15 sub: „bajang II” bij te voe- 
gen voor het woord „blootgekom.en” ,: 
„niet geheel”. 

Pag. 15 sub: „bakS” bij te voegen 
tusschen de woorden „ waarin”. en 
apreciosa’s : »inz.”; verder: „In. deze 
„bakS” wordt ook de B tSlaq”, waarin 
de navelstreng bewaard is, opgebor- 
gen, .indien deze althans niet aan de 
aP&O'obatan” wordt gehangen (zie die 
woorden); voorts: „bake”: B bhban” ; 
de „ bake pSnjapan”, welke gebezigd 
wordt voor het overbrengen van de 
akSkas” (zie die woorden) : pangkal = 
bakd pgnjapan”. 

Pag. 15 sub: „ baked” by te voegen 
tusschen dat woord en pSnako’&q”: 
apSnakcq (5)" en achter het woord 
apSnako’Sq: (S')"; verder achter de 
woorden: „bStSrah”: „(ook s b8tSrah 
tali njawaw (S )" ; „wali”: „(of een 
naald — dja^rom” — ) ; »sirihpruim” : 
a(somwijlen ook nog een alimaw” (zie 
dit woord)”. In de SSrawajstreken 
bottdt do abakol • bSbSrasan” boven- 
dien nog in: ten „toekal bgnang po- 
ti’ifh (aan het garen wordt het zil- 
veren ringetje of de naald bevestigd), 
ten s kabong ka’in poti’Sh”, een „tja- 
bi’Sh”,een aboekoe ga^ram",een „tjoe- 
paq bSpras” van *P a di bSsaq” (zie die 
woorden). Onder M bakol bSbSrasau ’ 
wordt’ ook wel eens verstaan het 
mandje, waarin. gele rijst „b%gras 
koenjit”, waarmede tydens het uifc- 
spreken van een „sSram” (zie dit 
woord) bij tusschenpoozen over het 
offermaal wordt geworpen door den- 
gene, die het formulier uitspreekt 
(voor het mandje ia meer in gebrnik 


6 


SUPPLEMENT. 


het woord „bakol b&yras koenja't”, oo] 
„bakol bSringm”). 

Pag. 16 sub: „balaj” bij te voe^ 
gen tusschen de woorden „heenge- 
gaan” en M drie” : „(inz. zelfmoorde- 
naars)” en „ III, stellaadje, rek op de 
„g&</ra,ng” (zie dit woord) of binnens- 
huis achter de deur dei' woning tot 
berging van de „gSvgoq (zie dit woord)”. 

Pag. 16 sub: „balas” bij te voegen 
achter het woord. „balasan”: „(ook 
»pgmbalasan”)”. 

Pag. 16 en 3 * sub: „bale” bij te 
voegen achter het woord *vos”: ,'ook 
een z,g. ,/pSnjakzt $rimbS”, ziekte door 
woudgeesten veroomakt; VI bald (B) 
[balaw (S)] bator = boedaq” ; Vllbalg 
(B) [balaw (£)]: groemh (B) [groe- 
m’Sh (<5)]; sbriboe, kwade geesten; 
VIII in formulieren ook- in de betee- 
kenis van „rajat” aangetroffen”. 

Pag. 16: bij te voegen tusschen de 
woorden : „ bale” en „baKq”: „bali”; 
(me) mbali, wegkappen van ruigte oin 
een bamboestaak ^bgbaliljj’sin" (zie 
dit woord)], geplaatst in het midden 
wan het terrein, dat men voor het 
aanleggen vauzijn bouwveld heeft uit- 
gekozen”. 

Pag. 16 sub: „bahk III” te doen 
vervallen : „(Z?)”, zoomede het woord 
*ladang” en daarvoor in de plaats te 
itellen „ bouwveld”, verder bij te voe- 
gen: »ook = bih'k II”. 

%g. 16 sub: „bab'q IV” bij te 
voegen achter het woord „batang": 
*moedg (B) [moedaw (£)]”; toewg(/i) 
[toewaw (*S)]” en achter „5” : „en 10”. 

Pag. 16 sub: s balon” bij te voegen 
tusschen de woorden; „ witte” en 
*kain” : „(vrpeger zelf geweven)” 

-Fag. 16 sub: ^balpng" bij te voe- 


c gen: „seba]c>ng, een maat nl., de om- 
vang van de dij van een normaal ge - 
• j bouwden persoon”. 
i - Pag. 16 sub: „bandam” bij te voe- 
gen: „IIl di bandam: boemi; langit, 
getroffen door het neervallen van 
den hemel, van de aarde — verw.n- 
schiugen”. 

j I® : bjj te voegen tusschen de 

; woorden : „bandam” en „bande”: „ban- 
dar (ook „b&ndar”) I wa’terleiding; 

II (in de spreektaal niet gebezigd), 
middelpunt”. 

Pag. 1 7 : bij tc voegen tusschen de 
woorden: „bandjaran” en s bangaj”r 
„ banding = tjampor”: 

Pag. Bx 3 ub: „bangh'l”staat: „(S)’m- 
bangkd”. moet zijn: (mS)’mbangkd”. 

Pag. 17: bij te voegen tusschen de 
woorden „banjaw” en „bantah”: 
„banjoe (in de spreektaal niet gebev 
zigd) = r ’aj7q (B); zie ook „benang”. 

Pag. 17 sub: „bantaj” bij te voe- 
gen achter het woord „dieren”: „(inz. 
hoornvee)”. 

Pag. 17 : bij te voegen tusschen de 
woorden „bantal” en „bantas”: „ban- 
tanap, eeu groote horde, een. bak, be- 
vestigd binnenshuis aan een der bo- 
veuliggers of aan het dak van een 
„langgar” of »mgsSgit" (zie die woor- 
den), waarop de *kglamS’«n (B) Me 
dit woord) wordt tJewaard”. 

Pag. 17 sqb: „bantji” bij te voe- 
gen: *(mg)’mbantji tanah”, het plant- - 
klaar maken van rijstvelden”. 

Pag. 18 sub: „bapaq” bij te voe- 
gen: „bapaq -kglam, de vader van ." 
de(n) „soentmg” (zie dit woord) in" 
het zielenland ; zie ook ’iboe”. 

Pag. 18 sub: „bar<9t” bij te voegen: 
»van een net”. 


SUPPLEMENT. 


, Pag. 1 8 sub : M basoh" bij te voe- 
"t en : »HI baso’frti bgm’Sh {S) — tjoe- 
tj ojjr bSm'ah (S); zie ’tjoetjo^r”. 

Pag. 18 sub: „batang” bij te voe- 
gen: „bataug seloesoh (B) [s&loeso’Sk 
OS)], een heester met geneeskrachti- 
gen wortel en achter de woorden 
atjmq’&n (B) [tjin’aq’an (,b)] en „sliu- 
gerplant” : „(geneeskrachtig)”, 

Pag. 18 sub: »bataq” by te voe- 
geu: „bataq’£n, bet bedrag van 10 
„ri(j)¥L”, dat door den jongeling, die 
een huwelijk „tambiq ’anaq p&rnan- 
ti(j)’Sn” sluit by wijze van huwelyks- 
gift moet worden medegebracht”. 

Pag. 18 sub: „batoe” bij te voe- 
geu: „batoe simpang” e. s. v. steen, 
waarvan de „pevapas’ 1 (zie dit woord) 
wordt vervaardigd; stoat n pSnSkil ($); 

• moet zqn : „pgngkiil, p Kmaotjo’&q (/$) ’ \ 

^ Pag, 19 sub: B bawaq’ v bjpto voe- 
gen: B bawaq matf baitenkchbrs”. 

Pag. 19 sub: „baw§” bij te voe- 
gen: p£mbaw8’£n (B) [p&mbawaw’Sh 
(iS)] ’anaq, kraamvrouwenintoxieatie’’. 

Pag. 19 sub: „bS IIP’ te doen ver-j 
vallen bet woord „B£sStnahscbe”. 

Pag. 1 9 sub : ,bbbali(j)’&n’' bij te voe- 
gen achter dit woord: „(zie „bali”). 

Pag. 20 sub: „b£daq II” by te voe- 
gen-r ; # ook .met een mengsel van kur- 
kuma en B kgmil*ng (zie dit woord)”; 
IU e. s. v. poeder uit. de Rbdjanglan- 
den afkomstig, waarntede de krijgers 
zicb het lichaam besmeerdon, voordat 
zy ten strijde trokken”.. 

Pag. 20 sub: „bedir’ bijtevoegen: 
„bSd*l darnagr, waaronder verstaan 
-wordt b&b knetterend, knappend ge- 
loid, dat wordt teweeggebracht, wan- 
neer men „daraa^r” (zie dit woord) 
iy een brandenden. toorts werpt”. 


Pag. 8 X sub: „bSd< 9 ng” bij te voe- 
gen : „III (Passardialect) = bebat”. 

Pag. 20 : bij te voegeu tussehen de. 
woorden : „b&labar” en „b8lah” : „bS]a 3 
onheil, kwaad”. 

Pag. 20 sub: „bSlah” by te voegen : 
„sSbelah njeb&lah, van weerszijdeh”, 

Pag. 20: sub: B bSlandjS, II” by te 
voegen achter het woord „uitdeelen” : 

; „door een verloofde is zulks nood- 
zakelijk, aangezien by het niet nako- 
men van die adat een verbreking van 
het engagement door het meisje kan 
volgen”. 

Pag. 21 sub: B bSlaw” bij te voegen : 
II ( S ) — „bela” en „p£madfe”. 

Pag. 21 sub: „bSliP bij te voegen 
achter het woord: „koopen”: „ook = 
koelS, II noerot (m£)’mbgli, gezegd van 
kinsteren, die in denzelfden rachtotoe- 
stood komen te verkeeren als dege- 
nen, die in een „ koqlS-huwelij k ” zijn 
verwekt”. 

Pag. 21 sub: „b81idang” bij te voe- 
gen: „bdlidang toempol, eene varie- 
teit, die niet zoo seherpsnijdend is 
(geneeskrachtig) ” . 

Pag. 22 sub: B bSnang” bij te voe- 
gen: „bfenang: banjoe, goud- en zil- 
verdraad uit het Palembangsehe ih- 
gevoerd ;. poedongau, inslaggaren ; audi- 
tor het woord „Samaw”: „ — ook „ti- 
gaw” — , achter het woord „blauwe” : 
„(ook zwarte)”, tussehen de woorden 
„ragi” en „ amulet” : „(ook „bSnang 
bSragi”)”. 

Pag. 22: bij te voegen tussehen de 
woorden: „benang” en B bgna^r”: „b8- 
naq = ’otaq”. 

Pag. 22 ; bij te voegen tussehen de 
woorden „b8ndal§” en „b8ndon” : „bSn- 
dar” ; 


zie „banda.x”. 



SUPPLEMENT. 


*> 3*4 


Pag. 22 sub: „beudon” bij te voe- 
gen tussehen de woorden „familie” 
en „een offermaal”: s of door versehil- 
lende ziektegevallen in de doeson”. 

Pag. 22: bij te voegen tussehen de 
woorden: „bSngkfelang ,? en „b8ngka.- 
wang’ ’ : ■ „ bfe'nglten ang ; batang bSngkS- 
nang, e. s. v. heester’’: 

Pag. 23 : bij te voegen tussehen de 
„ woorden ^bSnting” en , s b8ntji” : »b8n- 
' tjaj, e. s’, r. aap”. , . 

. Pag. 23 sub: ^bfintoq” bij te voe- 
gen: M, tie. bSsi t ?.■;/_ ; ■; 

Pag, 23 sub : *fe^raq” bij. te vofe* 

■■ : gen: ^ondegrgedompeld’ 

; ; - Pag. .23 en 4 x sub : „b8ringm II” 
bij te voegen achter Pet woord „soeng- 
.sang” : ^kaliwaktoe” ; V, zie ook „ba- 
kol”. 

" Pag. 23 : bij te voegen tussehen de 
woorden -^berirang” en „b£yrkas’’: 
,,b&rite(-Z?), bSritaw (£) = kabayr”. 
Pag. 24 mb: *bS3i” by te voegen:, 
;i '' v f : b8sj kbras ($); waaronder moet 
d worded yerstaan de :»sgra’ot” in de 
# fe&kbl bSb&’asan (zie die woorden )” ; 
btei karSsani (ook »bS§ibdntaq (j£j 
_ [bSsi ; bSnto’kq (>$)] (g)lang, . het z,g. 
(J;? wapen van „bStgri gidang bStoelang” 

^S;‘. 'Pag. 24. mb:' j,bgta,r&” bij te voe- 
f : :,3I bstaraw ($ ; bSterS (JB) [btf- 
\fmw ; '{$)] goeroe, eene godheid”. ; 

su b : „Mterah” dchter dit 
i voegen (ook „pbt&'ah”)”. 
•('t^'fPag. 24 sub: s bSteri” bij te voe- 
bSlantan potib .(B) [po- 
dfafoftg pati ’(£); -sSlam- 
. Soero’Sq. (/5); sSningting koening ; sg- 
r jnintvng; rinti’tfq .(% godinnen; koe-‘ 
)7-.. d&igf j aaij bnah, ’oemaj gSnidja(h), seri 
(B), benamingen waaronder 


* 7 r ;" 

; 


„sangsSri (zie dit woord) 'in formu- 
lieren voorkomt”. 

Pag. 24 sub : „bStiq” bij te voegen 
tussehen de woorden „da’en” en „lSn- 
tang”: Jioering”. 

Pag. 25 : by te voegen tussehen de 
woorden B bibit’’ en „bidaj”: „bida(h) 
(in de spreektaai zelden gebezigd), 
verschil, onderscheid”. , 

Pag. 25 . sub : »bidaj” by te voegen : 
bidaj pgnoekop paiaq, matwerk van 
bamboelatjes op. het deksel van de 
„k&mpiq” (Zie dit woord)”. 

Pag. 21 sub: j.bidftng” by te.voe- 
gen : 9 ±H bidang bagheen deepeen 
aandeel’’. 

Pag.. 25 sub: „bidjau” by te voe : 
gen voor het woord „oliegeVend” : „een 
heester met geneeskrachtfge blade- 


ren en 


1? 


Pag. 25: bij te voegen tussehen de 
woorden B bidjat’ en „bidoedari” ; ff bi^ 
djg (#) '(bidjaVr Wrakl (tfofe * 
ail)”, de aartsengel G-abriSl”. 

Pag. 25 : by te voegen tnsschea de 
woorden B bi(j)’awaq” en ^b^jj’un'g*’: 
,. s bi(j)’oetS {B) {bi(j)’oetaw (S)], ziekte 
inz. door bosebgeesten 'Veroorzaakt”. . 

.Pag, 2f. sufc : „bidgkaj” fey. te voe- 
geu tqteeben de woorden s j6dk4u” 
en 9 ,enz.” :■ s .mandeu, korven”; yer- 
der : w de bamfeoering by de ^feakS 1 ’ 
(zie dit woord) ; de bamboeboepel fey 
een vogelkooi ; ^bingkaj badan”, d# 
hoepel om den korf, ^biugkaj toekop”; 
de hoepel om bet deksel inz. van een 
kSmp/q. (zie dit, woord); (mg)’mbing- 
kaj, het aanzetten van een „b: * 

om matten, fuiken enz.” 

Pag. 26. : by te voegen tute^ 
woorden: „bintat” en ^bintj^P*.:. »fein- 
ting, e. s, v. sebansj . 







SUPPLEMENT. 


9 


een schans van steenen, die bij de 
belegerde doeson werd opgeworpen, 
om. tot beschutting van de belegeraars 
te dienen. De hoogte van de schans 
was ter lengte van 6en manspersoon 
gemeten langs eene reehte lijn ' van 
den voet tot* den bals’’. 

Pag. 26 : bij te voegen tussehen de 
woorden „bisot” en „biti” : „bitjare” 
(B), bitjaraw (S) (zelden in de spreek- 
taal gebezigd); raad, beraadslaging, 
oordeel, bespreking”. . . 

• Pag. 26 : bij te voegen tussehen de ! 
woorden „boeboe” en „bob(d”: „boe- 
boe(w)’Sb ( B ) (?) (in formulieren voor- 
komende = tawar (?)". 

Pag. 26 sub: „boebo^r” bij te voe- 
gen: „boeb<$r belantan tVgros”. 

Pag. 26 sub: M boebos IP’ bij te voe- 
gen: „ook „vloeiingen”. 

Pag. 27 sub: „boedaq” by te voe- 
gen: B boedaq”: „bSkilan, naam aan 
meisjes toegekend voordat zij menstru- 
eeren; bgkoentjit, naam aan jongens 
toegekend v66r 'hunne besnijdenis^ 
(beide uitdrukkingen worden' in de 
spreektaal zelden of nooit gebezigd).”. 

Pag. 27 sub : „boedjang” bij te voe- 
gen achter het woord „rSmawaq”: 
B bblang kap ogr\ bSlantan : roenggang; 
„boedjang ’inang” of „boedjang (mS)- 
’ndjadika(n) ’agoq ( B ')” = toewc boe- 
djang koele (B) [koelaw (&)], een jon- j 
geling, met wien een meisje een hu- 
welijk mag aangaan”. 

Pag. 27 : bp te voegen tussehen. 
de woorden „boehoq” 'en „boejeng”: 
„boejah?”. 

■Pag. 27 sub: B boelan” bij te voegen 
achter het woord „kwartier” : „[oo.k 
„ka(n)pggat”] en achter het woord 
.„pSno’fth (*S) : „(of ,„boentaq”)". 

VEEH. BA'IVGEN. 1XITI, afl. 1. 


Pag. 27/28 sub: j,boelang P’ de 

zinsnede: „draad gebonden” te 

doen vervallen en in de plaats daar- 
van te stellen: „zie B bSnang”, en bij 
te voegen: „IV het wegstoppen van 
den ring onder het kopje bij het kin- 
derspel ,’ajam ’ajaman”. • 

' Pag. 28 sub : „boelmg” bij te voe- 
gen achter het woord „boei”; B (neus- 
ring)”. • 

Pag. 28 sub: „boeloe” bij te voe- 
gen: B b£;bQeloelah kSlaw di beebeti 
(Sy een spreekwijze; ga maar voor- 
uit, ik koni je wel achterop”. 

Pag. 28 sub: „boel<?h" te lezen in 
plaats van „bamboelid” : „een bam- 
boegeleding van geringe afmeting”; 
bij te voegen achter het woord „ ka- 
put ’ : „(met geneeskrachtigen wortel)”. 

Pag. 28/29 sub: „boengb I” bij te 
voegen tussehen de woorden: „la’ut ,r 
en „ raj aw" : „raje (. B )” en achter het 
woord „rajaw" : „(&)'’ , verder, „boeng8 
(. B ) [boengaw (&)]: ranggS dipS (B); 
ritnbnderi, schitterende bloemen in het 
zielenland aangetroffen; sub : „boengS 
15” achter het woord „nagedragen” : 
B de Ians heet men „tandd H djoen- 
djongan djoeraj (B )" ; sub : „boeng8 IP’ 
achter „{B)" : [„ boengaw (6’)]”. • 

Pag. 29 : bij te voegen tussehen de 
woorden „boengkas” en B boengkol”: 
„boengl«s, gezegd van een te .leaf 
intreden van de menstruatie”. 

Pag. 29 sub: „boenoh” bp te voe- 
gen: „tlt moenoh (ook „moen<?hi {B), 
moeno’&hi (S), moenoj) = Sajep”. 

Pag. 29 sub : „boental III” bp te 
voegen voor het woord „boentalan” : 
„ (md)’mboental, het kluwenvangaren”. 

Pag. 29 sub: „boentang” bij te voe- 
gen: „boentang <?roempot, waaronder 

a . 


10 


SUPPLEMENT. 


het gras of onkruid wordt verstaan, 
dat gesneden of gewied is”. 

Pag. 4 x sub: B boenting” bij te 
voegen voor -het woord „degeue” : 
abruidsmeisje; boenting lanang (J3), 
pgngantman mat ah bruidsjon- 

ker”, eu tnsschen de woorden „die” 
en „de versierde Ians” het woord: 


woorden : „ boe(w)’ang” en ^©©(wySyr”: 
„boe(w)’Sq (gew. verbonden met s djoe- 
wadah”), alle soorten van gebhfc’’. , 
Pag. 31 sub: „borong II” by te 
voegen achter het woord „verslagene” : 
„om de gemoederen te bekoelen en de 
veef© te vergeten (mSrSndahka(n) ’ati”). 
Pkg. 31 sub: „dabong” bij te. voegen: 


„ook”. Bij' een „tambiq ’anaq” hu- 1 „dab<?ng: gSsikan, wanneer na het tan- 
welijk (zie . B tambiq”), wordt die Ians j denvijien de tanden niet met B ltSla- 
door een der bruidsmeisjes gedragen”. ; sang (zie dit woord) worden ingewre- 


Pag. 29 sub: aboentoe” bij to voe- 
gen: „moet ook de beteekenis heb- 
ben van s k^n‘ng” (?)”. 


ven ; maling, tanden vijlen van j on- 
gens en ineisjes bniten medeweten 
van de ouders; achter het woord 


Pag. 30 sub: „boerang” bij te voc- ! B pasat” : („ of „boentar”) en achter het 
gen: „boerang tbngah la’ot (voorko- j woord „gevijld ,! : „ tad jam sindang, 
inende in formulieren) ?” jwyze van tandenvijlen bij de Passar- 

Pag. 30 sub: „boeras” bij te voe- j bevolking in gebruik”. 
gen: „II bSboeras = bSbonh”. j Pag. 32 sub: „da’ing” bij te. voe- 
Pag. 4* sub: „boeyr&” bij te voc - \ gen tnsschen de woorden „openge- 
gen achter het woord *kind”: „be- jspouwen” en B viseh” : „eu daarna ge- 
staande o. m. in het besmeeren van ! droogde”. 

bet voorhoofd van het kind met si- j Pag, 32 sub : B dajang” by te voe- 


rihspog, uitgespuwd op een vlokje 
katoen”. 

. Pag. 30 sub : B boerung" bij te voe- 
gen: „boerong ; merake (B), [mSra- 
kaw (&)] ; meriki, geheimzinnige vo- 
gels in verhalen voorkomende; kekisiq 
■{B), kekisi’aq (S); pingaj ; achter het 
; woord B tihnb©lanaw” : B (ook „tambS- 
ianaw)’-; te doen vervallen de woor- 
den.': „Mgrkiq enz.; boebot, koewaw; 
pSrgam; pi paw; poenaj". 

’ Pag. 31 'sub : B boetul” bij te voegen : 
.p&mboetol tadji, een donderkeil om 


geu : „dajang boenfcing, waarmede de 
oom zijn a.s. nicht aanspreekt”. 

Pag. 32 sub: ,damaj” bij te voe- 
gen: B II, zie B pSdamaj’an”. 

Pag. 32 snb: B damayr by te voe- 
gen: ^dama^r tSnam”.- 
Pag. 5 x sub : „dandan” by te voe- 
gen : B wapenen ; bSdandan =bSramoe”. 

Pag. 32: bij te voegen tusschen de 
woorden: B dangkal” en B da’un v 
„dangkong (7i), een schotel, ihhou- 
dende „tjatje” en B tjoer<?p”; ook een 
schotel, inhoudende de helft van een 


kunstmatige hanesporen te wetten”. „doedol kfe'tjiq, 1 — 2 stuks B goring pi- 
Pag. 31 sub: B boewang” bij te voe- sang”, 1 stuk B loewfe”, 1 stuk J&naq 
gen tusschen het cijfer B I'’ en het j manis”, een'weinig B bg(/rtih” J een. Wei - 
woord ,,wegwerpen” : (ook „moe(\v)- j nig „lemang”, 1 B sSrabi” en wat # tjoe- 
’&ng”); („inSymboewang”). . . imp” (zie die woorden)”. 

Pag. 31: bij te voegen tusschen de | "Pag. 32 sub: B da’un” bij te voe-. 


SUPPLEMENT. 


11 


gen : „da’on : djan'ng, de rand van 
een net; kintjzV/r ’angm, de bamboe- 
• zen vleugels van bet windmolentje”. 

Pag. 3B sub:- w daVp” bij te voe- 
gen : ,,11 da’op da’op” e. s. v. liaan 
(geneeskraehtig)”. 

Pag. 83: bij te voegeu tusschen de 
woorden: w da’op” en „dapat”: „da\>t; 
(me)’nda’ot = soekS (?)’’. 

Pag. 33 sub: „dagrrak” bij te voe- 
gen: „dag?-ah: ’abang, de slijmklieren 
van de scheede tengevolge van een 
verhoogde afscheiding van de men- 
struatie ; potih ( B ) [poti’ah ($)], witte 
vloed”. _ - 

Pag. 33 : bij te. voegen tusschen de 
woorden: „dap ogr" en „daqs&”: „daq 
— boedaq”. 

. Pag. 33 sub: jjdagrS” bij te voegen 
achter het woord „maagd” : „ook ge- 
zegd van het. padigewas, dat nog niet 
heeffc vruchtgezet”. 

Pag. 33: bij te voegen tusschen de 
woorden: „da grV en „dasar”: „da- 
‘san; zie „boek>k”. 

Pag. 33 sub: „dasu gr' bp te voe- 
gen; „dasa$r: boelat, vloer van rond- 
houten ; papan, planken vloer ; poelan- 
gan, vloer van gevlochten bamboo”. 

Pag. 33 sub „data</r n bij te voegen 
tusschen de woorden „vlak” en ,da- 
;ta$r v s »(ook gezegd van een.. „p&na- 
tang’V van een , ’oem8 (IS) f oemuw (£’)] 
(zie die woorden)”. 

Pag. 33 sab ; „dawa,j” bij te voegen : 
„(mS)’ndawajka(n), iemand verwen- 
schen, vervloeken”. 

Pag. 33 . sub r „dSdaq” bij te voegen : 
„II dedaq doegri, e. s. v. heester (ge- 
neeskrachtig)”. - j 

Pag. 33 sub: B dbdoegroq”. bij te; 
voegen tusschen de woorden „ plant” j 


len „sooi'ten”v » (heester) met geneds* 
jkraehtige bladeren”. 

I Pag. 33 : bij; ' te voegen tusschen de 
| woorden „d&k>s” eh „d%S” t i *d%aq; 
jZ. V- a ».d8gar”; „d%ar ; gew. bddd- 
igaq, bgdggar, zoude dezelfde hetee- 
! kenis hebben als ^tinggang”^ : 

Pag. 34 sub ; „demam” staat het 
woord: „dS”; moet zijn: „dalam”. 

Pag. -34 sub: dSngong” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „ storm” en 
»ook”: het instrumentje, waardoor 
het gonzend (brommend) geluid bij 
den vlieger wordt teweeggebracht”. 

Pag. 35 sub: n dgrakS” bij te voe- 
gen: „zie ook: „sdrge”. 

Pag. 3.5 sub : dSyri(j)’&L” bij te voe- 
gen tusschen „e. s. v.” en het woord 
„vrucht”: „boom met de bekende 
dooroachtige” en achter het woord 
„vruekt”: „welks bladeren genees- 
krachtig zijn”. 

Pag. 36 : bij te voegen tusschen de 
woorden „dimaq” en „dindaq” : „dim- 
po’ith (5) — bimpo’Sh (&), zip „bim- 
poh”. 

Pag. 36 sub; „dinding” bij te voe- 
gen: „s&dingm, een heester met ge- 
neeskroahtige bladeren”, 

Pag. 36 sub: 9 dtq” bij te voegen 
tusschen dat woord en het woord 
„boedjaug” : „(J3) £df&q ,(#)]" en ach- 
ter het woord B broeder” sub: „dtq 
boenting : „(zbolaag zij kinderloos is) ; 
met „diq (/?) [d?”&q (^S)] bioentmg; 
boedjang spreken ook neef en nieht 
elkander aan, in het-eerste geval, in- 
dien de nicht jonger; in het tweede 
geval, indien zij ouder i3 dan de neef”, . 

Pag. 36 sub: „dinding” bij te voe- 
gen tusschen de woorden : „ka’m” en 
„dat” : „ (of „tika</r” (zie dit woord))”. 


12 


SUPPLEMENT, 


Pag. B6 sub: „diwate” de woorden 
„meervoud van” te doen vervallen; 
bij te. voegen: „zie „diwe”. 

Pag, 36 sub: „diwS’’ bij te voe- 
gen : diwS (B) ; noenggoe tanah 
(nl. toehan : seganam ; ’ali gerin- 
tjing sakti; sedjebaq ; ggndSkng sak- 
ti); goeneng ’ajon; (ook toehan sS- 
boete goeroe toewe) : ’alikom sakti; 
natmg (fe)’rtg ; njSrigSkan djoeraj [di- 
waw njerigawka(n) djoeraj (*$)] ; [dwaw 
(<$)] di’awang ’awang; proemah katjd; 
sangkaron ; - sangkiron ; soe’oemon ’oe- 
mon, [diwaw (5)] sangadoe ngadoe; 
pandjSnang; ngineng djoeraj; [diwaw 
OS')] kgkawinan; [diwaw (5)], ketoeng- 
galan djagat; [diwaw (£)] migang 
saVtan; moelS djadi [moelaw djadi 
(5)] ; [diwaw 0$)J toegoe toegoe; djg- 
lapang #r&nas; hadji; di bSndar (bS- 
rpembeng) mats 'agri [diwaw di be- 
roembong mataw ’agri (5)] ; sengkoene; 
pesoenggotan ; diwaw OS): njatmg tali 
timbangan; nSratjaw; kStintin ; sSping- 
goegoe;, njatmg soentmg; nginang 
koendoe ;- tjemeti bingkas toewaw; 
soenggang mSnang; di ’atas ’angm ; 
diwS toedjoh dewatS dSlapan parolS 
.sembilan, voorkomende in formulieren. 

Pag. 37 sub: „djadi” bij.te voegen 
voor het woord „pgdjadi”: „ook hu- 
wen (zelden in gebruik); III pedjadi- 
(j)’Sn = pSdamajan.” 

Pag. 37 : bij te voegen tusschen de 
woorden: „ djadi” en ,,djadjapr” : „dja- 
djah; (me)’ndjadjah, besturen, behee- 
ren; djadjahan, .bestuursressort”. 

Pag. 37 sub : djage’’ bij te voegen : 
p djagSka(n), wekken; djagg ’alang (/i) 
dommelen, dutten; II (mej’ndjage’i, 
zorg dragen voor de stoffelijke be- 
langen van de afgestorvenen”. 


Pag. 37 sub: „djagong” bij te voe- 
gen : „djagong : gSndem ; mdnggale (B), 
menggalaw (S) [niet bdngalaw] ; tige 
(. B ) [tigaw OS')] boelan”. 

Pag. 37 sub: „djalan” bij te voe- 
gen: „p'S(r) djalan di djalani (in ’for- 
mulieren) het voorgenomene moet’ 
worden ten uitvoer gelegd”. 

• Pag. 37 sub: „djalS” bij te voegen :. 
„djal8: kerap; rambang”. 

Pag. 37 i bp te voegen tusschen de 
woorderf : B dja%r” en M djaloe" : „dja- 
Ht, e.- s. v. -groote kadjang (zie dit 
woord)”. . . . - 

Pag. 38 sub: „djambat” bij te voe- 
gen: „de zware breede boomstam van 
de. „samban batang” (zie „samban”); 
djambat goenteng, brug, die geen vol- 
doende Spanning heeft om de beide' 
oevers van een rivier te overbruggen”. 

Pag. 38 sub: B djamboe” bij tevoe- 
gen achter de woorden „bSsaq”, „ke- 
lmg” en „landaw” : ■„ (geneeskra'chtig)”. 

Pag; 38 'sub: „djampi” bij te voe- 
gen: B djainpi: ’apoj; ’oelagr; ’oerip 
sSlimah; toelaq toedjoe”. , 

Pag. 38 sub : „djanam” bp te voe- 
gen: „II (gpw. verbonden met „dji- 
nmi”), de onderwereld”. ; 

Pag. 38 sub: „djandji" bij te voe- 
gen: B toetoq (77) [toeto’aq (5)] djan- 
dji, verstreken zijn van den termijn 
van een afspraak, van een gelofte”. 

Pag. 38 sub: „djarak” bij te voe- 
gen: „djarak pagar (geneeskrachtigj” 
en achter het woord „potdSh” :‘ („ge- 
neeskrachtig)”. 

Pag. 39 sub: „djarmg” bij te voe- 
gen voor het woord „vogelnet”: „(ke- 
dok; djarang); djarmg lelawa, spiu- 
neweb”. . 

Pag. 39: bij te voegen tusschen de 



SUPPLEMENT. 


IB 

woorden „djathh” en „djawab”: „djaw Pag. 40 sub: »dj^mngkang” bij te 
= ddngan”. voegen : ,,pelapfq ( B ) [pelap*’aq (S)] 

Pag. 39 sub: B djawiq” bij te yoe- djdgrangkang, een laugwerpig vier- 
gen achter het woord „djawfaq (,Sj” : kaut uitsteeksel aan het achtereinde 
„het stukje „ mdgramp oj an”hout, dat waarvan een gat is geboord, om 
voor de bewerking gebezigd wordt-’’. daarin een rechtopstaande stang (ti- 
Pag. 39: bij te voegen tussehen de (j)’ang djdgrangkang) te plaatsen; 
'woorden: „djdbaj” en „djebih” : „dje- pgnjepzt dj&jrangkang, twee bamboe- 
bg(pr)’a’d — bidje bS(pr)’abl”. latjes gestoken in een gat in voor- 

Pag. 39 sub: ^djedjaboe’ 1 staat: noemde stang, waartusschen de da- 
„zie pi(j)’as”, moet zjjn: „het witte markaars wordt geklemd”. 
of roode stuk garen op den top van Pag. 41 : bij te voegen tussehen de 
de „pi(j)’as tdgaq ,(zie „pi(j)’as)”. woorden „dj8ridjih’’ en „djS£rnh” : 

Pag. 39 sub: „djdlapang” bij te voe- B djSr/h (#), djfeW’&h (*$), eene hoe- 
gen achter het woord B komen” : B ook veelheid van 10 stuks vissehen”. 
de ronde houten sehijf in gebruik bij Pag. 41 sub: B dj&/n'ng’’ bij te voe- 
het dobbelspel „djabh” omdaaropde gen: B djd^nng ’antoe (met genees- 
. kopereh platen te werpen”. krachtige bladeren)". 

Pag. 39 sub: „dj81SniS” bij te voe- Pag. 41 sub: „djikal8” bij te voe- 
gen: „ook gezegd .van. een meisje, dat gen achter (S)": B (grwd. „djika”, dpt 
voor het eerst menstrueert”. . - echter zelden of nooit gebezigd wordt)”. 

Pag. 39 sub: „djSlmg” bij te voe- Pag. 41' sub: „djm” bij te voe- 
gen: B II (mSj’ndjdlmg djelmg, elkan- gen „djin : djoenap; goenong; katil ; 
der knipoogjes geven alsbewijs van kawalan; kdmambang; ki( jyoelaw ; . 
genegenheid”. mats, (5) [mataw (5)] ’apri ; pSpdran- 

Pag. 40 sub: „dj8me bij te voegen: gan; sSdjambang; sSdjimbi; sSlam; 
„djeme: tnigang mangkoq limaw — selambisoe ; sSriboe ; verder achter 
pandite; pangkal bS’agaq ( B ), feest- het woord B bSroewang ,? : (belrag mb- 
gever”. •' . kamat, mibar; tanah)”. 

Pag. 40 sub: „djSnang I bij te voe- Pag. 41 sub: „djindjang” bij te voe- 
gen : „en daarvan een zeker percen- gen: III komt in formal ieren ook voor 
tage 1 ontvangt". in de beteekenis van B rddjeki” (?). 

Pag. 40: bij te voegen tussehen de Pag. 41 sub; B djingkaw” bij te voe- 
woorden: B djSngal” en „djengkalaq”: gen: „II djedjingkaw’Sn (grwd. „djing- 
B djdnggi, lei van een haan”. ^ kaw” (1), gezegd van een pisangboom, 
Pag. 40 sub: „djSngoq” bij te voegen: die voor het eerst vrucht draagt”. 
„pedjeng( 9 q (B), pedjengo’aq ( 8 ) ; de bij Pag. 41 : bij te voegen tussehen de 

een sterfgeval door de ’anaq belaj (zie woorden: B djingkaw’’ en B djirat”: 
,,’anaq”) medegebrachte gaven, welke B djinini”, zie B djanatn” en B nSgbri’ . 
bij het lijk worden gede- poneerd”. Pag. 42 sub: „djirat” bij te voegen 
. Pag. ‘40 sub: B djSrangaw” bij 'te achter dat woord: „(ook „dji^rat”)”. 
voegen: B (geneeskrachtig)”. Pag. 42 sub: „djoeli” bij te voegen : 



14 


SUPPLEMENT. 


„doewe (i?) [doewaw (S)] djoeli”, een 
paar. 

Pag. 42 sub : „djoendjcng II” bij 
te voegen achter het woord „hout”; 
„met welriekende bloemen, uevens de 
(e)’udjoe(w)’flng” en „poedmg” op be- 
graafplaatsen geplant”. 

Pag. 42 .sub : „djoeraj II” bij te voe- 
gen voor de woorden „djoeraj toewe”-: 
„geslaeht, tak”. ' 

Pag, 6 x sub: „djoeroe (djoe^roe)” 
by te voegen : „IV. hoekpunt” 

Pag. 43 sub: „djoe(w)’adah” bij te 
voegeu : „(mb) , ndjoe(w)’adah, gebak 
maken”. 

Pag. 43 sub: „djoe(w)’arfe” bij te 
voegen achter het woord „haneklop- 
pen” : „degene, die de vechthanen 
keurt ; ze tegen elkander ophitst”. 

Pag. 43 : bij te voegen tusschen de 
woorden „djcq” en „dodcl”: „djos, 
gedeelte, afdeeling van den koran”. 

Pag. 43 sub : „dodcd” bij te voegen : 
„dodol besaq, een stuk dodol van ge- 
wone afmeting; k&tjzq ( B ), [kStji’aq 
(S)], de helft van een „dodol bSsaq” ; 
ldrabot (/S’), waarvan het beslag met 
rijstepap wordt vennengd”. 

Pag. 43 sub: „doedoq” bij te voe^ 
gen: „pgndoedc>q’&n (B), pendoedo’Sq- 
’ffn (S'), de vierkante voet tusschen de 
pooten ^tiljj’ang” van de „bak'8” (zie 
dit woord)”. 

Pag. 43 sub: „doeknn” bjj te voe- 
gen achter het woord „doekoen”: 
„oolt de ,,doek(?n”, die bij zware be- 
vallingen in consult wordt geroepeh ; 
doekon : tenong, waarzegger (zie „te- 
nong”); tibl, shamaan (zie „tibl”); 
ngoetjcl ’ajam = doekon tiled”. 

Pag. 43 sub: „doelang”.bij te voe- 
gen achter het woord „itam”: „boe- 


mig dagr'6 (B), [da^raw (S), bera- 
moe’ao fraje (B), kamb/ng, kSbaw; 
tusschen de woorden „rand” en „doe- 
lang sSrbO” : „1I offermaal op een 
„doelang” geplaatst”; te doen verval- 
len het woord „kendoeri(j)’an”. 

Pag. 7 X sub: „doendaj’’ bij te voe- 
gen tusschen de woorden- „moedji” ' 
en „van”: ,,(lofzang)”. 

Pag. 44 sub: ,,doe’6” bij te voegen - 
achter het woord ,,doeq’o" : „(*$)'”. 

Pag. 44: bij te voegen tusschen de 
„doep8’&i” en „doe^ri”: „doeq’8 0), 
doeq’aw ( S ) = doe’6”. 

Pag. 44 sub : „doese” bij te voegen : 
„does& 0) [doesaw (/$)] labir dan 
bafcm, (voorkomende in formulieren 
bij het ,,betobat” (zie „tobat”)), alle 
mogelijke zonden”. 

Pag. 44: bij -te voegen tusschen de 
woorden „doe(w)’aprg” en ,„doe(w)- 
’ate” : ,,doe(w)’ase (B), (in de spreek- 
taal niet gebezigd) = kerdje’an ; zie 
„k8rdj&”. . ' 

Pag. 44 sub: „doe(w)’e” bij te voe- 
gen : „doe(w)’g pemoekS (5) van weers- 
kanten.; dddoe(w)’e = sStgngah, zie 
„tSngah” ; doewS sSkSlawajas, broeder : 
en zuster”. ■ • '• . - :/■ 

Pag. 44 sub: „(8)’mbakoe” bij te 
voegen: ,,(e)’mbakoe ’oedotan, tabak 
van stroocigaretten’k ■ . ;■ 

Pag. 45 sub: „(g)’inbcn” bij te voe- 
gen: „(S)’mbon djgki(j)’cn (voorko- 
mgnde in formulieren) nevel; II ngdm- 
bonka(n) pgrasapan (voorkomende in 
formulieren), den wierook flink laten 
branden”. • 

Pag. 45 sub : „(g)’mpang” bij te 
voegen: „beletten, tegenhouden, te- 
gengaan”. 

Pag. 45 sub: „(e)’mp8doe” bij te 



SUPPLEMENT. 


15 


voegen : „1II, gezegd van een vrucht- 
dragende peperrank, wanneer de top 
naar beneden neigt”. 

Pag. 45 sub : (e)’mpoe” by te voe- 
gen: , ,11 (alleen uitgesproken bij het 
formulier bij bet in ' gebruik netnen 
van eene sinidse; z. v. a. „toekang” 
(zie dit woord)”. 

Pag. 45 : bij te voegen tusschen de 
woorden „(6)’ndali(j) , Sn” en „(e)’ndap”: 
,,(e)’ndan (voorkomende in djampi’s), 
(zie dit woord), heeft dezelfde betee- 
kenis als bet bulptel woord „boewah 

(sr (?)”. ' . 

Pag. 45: bij te voegen tusschen 'de 
woorden „(e)’ndang” en „(e)’ndap” : 
„(g)’ndan = djangan”. 

Pag. 45 sub: „(e)’ndaq I” bij te 
voegen: „pgngendaq (voorkomende in 
formulieren) = kSndaq”. 

Pag. 46 sub: „(§)’ndSlapan” bij te 
voegen: „(geneeskraehtig”). 

Pag. 46 sub : „(^)’ndebng” bij te voe- 
gen : „(met geneeskraehtigen sehors)”. 

Pag. 46 : bij te voegen tusscben de 
woorden „(g)’ndepas” en ,,(S)’ndi” : 
„(S) ndgroewmg, e. s. v. heester”. 

Pag. 46 sub : „(g)’ndi” by te voe- 
gen: „n = ’inggg (5)”. 

Pag. 46 sub : „(d)’ndjoe(vv)’Sng” bij 
te voegen:. „(geneeskracbtig)”. 

Pag. 46 sub: „(g)’ndjoq” bij te voe- 
gen : „pengSndjoq b^roelang (5), waar- 
onder Yerstaan wordt de „bakS ’am- 
binan” (zie „bake”), die na afloop 
van bet „bfyroelang” (zie „//roelang”) 
door de jonggehuwde vrouw naar 
de echtelijke woning wordt inedege- 
nomen”. 

Pag. 46 sub: ^gyndong’’ by te voe- 
gen: „(S)’ndong gadis; aanspraaks- 
woord tegen eene reeds op leeftijd 


zijnde gad(s (zie dit woord); te doen 
vervallen achter dat woord: „(i?)”. 

Pag. 46 sub : „(e)’ndoq” bij te voe- 
gen: „(g)’ndoq (B), [(S)’ndoaq (£)]: 
•’inang, een oude vrouw, die met de 
huwelij ksceremonifin volkomen ver- 
trouwd aan bruid en bruidegom wordt 
toegevoegd; koenjit, de wortelvan de 
kurkema”.- • 

Pag. 46 sub: „(e)’nggan” bij te voe- 
gen : „(g)’nggan ’ini te’angkat na’zq 
(B), [na’i’Sq (5)], van nu af aan”. 

Pag, 46: bij' te voegen tusscben de 
woorden „(8)’nggang en „(S)’nggelang”: 
„(e)’nggaw (S) = soenggoh”. 

Pag. 46 sub: „(S)’nggi” bij te voe- 
gen: „komt ook wel eens voor in de 
beteekenis van bet mal. „daripada”,” 

Pag. 46 sub : „(e)’nggnq” bij te voe- 
gen :'„II (alleen voorkomende in for- 
inulieren) = sSroepS”. 

Pag. 46 sub: „(g)’nggnt” bij te voe- 
gen: „III =. sampaj” (?). 

Pag. 46 sub: „(e)’ngkoedoe” bij te 
veegen tusscben de woorden „boom” 
en- „welks”: „(met geneeskraehtige 
bladeren)”. 

Pag. 47 sub : „(e)’ntaq” bij te voe- 
gen: „(S)’ntaq ’ayri mSlami, het be- 
spreken en vaststellen van den dag, 
waarop het „ngajaw” (zie „kajaw”) 
by groote feesten zal plants hebben”. 

Pag. 47 : bij te voegen tussehen de 
woorden „(S)’ntarS” an „(£)ntSmoe” : 
„(6)’ntSbong, e. s. v. liaan (genees- 
kraebtig)’’. 

Pag. 47 sub: ,.(£)ntSinoe” bij te 
voegen : „(g)’ntSmoe koening, eene in 
het wild groeiende soort (genees- 
krachtig)”. 

Pag. 47 sub ; „gadis” by te voegen : 
„gadis : ’inang [ook „gadis (mS)’ndja- 



16 


SUPPLEMENT. 


dika(n) kagoq (B)] = toewS gad is ; 
zie ook jjboedjang inang”, sub „boe- 
djang”; koele (B), [koelaw (B)], een 
meisje met wie een jongeling een hu- 
welijk mag aangaan; lawajan rdma- 
waj, namen aan een gestorven gad is 
toegekend, die een onberispelijken 
levenswandel beeft gehad (in bet zie- 
lenland onderscbeidt zij zicb yan de 
anderen door bijzondere schoonheid); 

; ' acbter bet woord „ngantat”: „(ook 

!;> /' ,)gadis miloe”)”. 

Pag. 47 sub . ‘„gadong” by te voe- 
gen tusschen de woorden „knol” en 
„gegeten” : „geneeskrachtig), verder : 
„gadong f/rimbd (B), [yrimbaw (B)], 
■eene varieteit met geneeskracbtige 
bladeren”. 

Pag. 47 sub: „gagang” bij te voe- 
: ' gen acbter bet woord ,,egge” : „de 

cylindrischo steel van een „p§moeloe” 

; v . / (zie dit woord)”. 

•g ;; ": Pag. 47 sub: „gagaq”. bij te voe- 
%:■; gen; „II, zie „mati”. 

Pag. 48 sub : „gajeyf I” bij te voe- 
gen achter dat woord : „(ook ,,gajor”)” ; 
verder: ,,ook gezegd van een klapper- 
■ boom, die van wege den ouderdom 
weinig of geen vrueht draagt; tus- 
schen „II” en „t8gajc>r”: „tegajo< 7 ?’ 
ook”. - 

' ' ■ ' ■ ■ Pag. 48 : bij te voegen tusscben de 

woorden: „gald” en „gamaq”: „galih 
(B), gali’db (B), dragen van lasten”. 

Pag. 48 sub: „gandit” te doen ver- 
vallen bet woord „amulet” en in de 
plaats daarvan te stellen: „pg^roba- 
tan”, zie ,,’obat”. • 

Pag. 48 : bij te voegen tusscben de 
woorden „gangsS” en „gantaj”: ,,ganje 
(B), in de spreektaal niet gebezigd, 
= sadje”. 


Pag. 48 sub: „gantaj” de woorden: 

„zie ,,tebmg” te doen vervallen en in 
de plaats daarvan te stellen : „helling, 
hellend”. 

Pag. 49 sub: „gantal” bij te voe- 
gen: „II gew. verbonden met „ta- 
djoq” — tadjoq gantal (ook „boengg 
gantal”), waaronder wordt verstaan 
de versiering van de „doegri landaq’’, ’ ' 
zie „doeyn” ; III, zie „sign‘h”. 

Pag. 49 sub: „gantih” bij te voe- . 
gen: „gantiban (B), ganta’&han (B), 
spinnewiel”. . 

Pag. 49 : bij te voegen tusschen de 
woorden: „ga’op” en „gap'it” : „ga’or”; 
zie „tja’or”. 

Pag. 49 sub : „gayri” bij te voegen : 

„IV (in ,,rgdjong’s”) == kdpadS (B)”. 

Pag. 49 : bij te voegen tusschen de , 
woorden: „ga gri” en „garing”: „ga- 
rim (alleen op de Passar’s bekend), 
een der moskeebeambten”. 

Pag. 49. sub: „gase” by te voegen 
acbter bet woord „voortbrengen” : „ ; 
een dergelijke boom, zoude de ver- 
blijfplaats van kwade geesten zij n”, , 

Pag. 49/50 sub: „gawi” by te voe- 
gen acbter bet woord „zonde” ; „veete : 
(ook „tweespalt)” ; gawi : ’api, brand- - 
sticbting, brand veroorzaken door na- 
latigheid of onvoorzicbtigheid; boe- 
nahan (B), [boeno’ftlian (B)], moord, . 
doodsl’ag; pati (zie „pati)”; kaloe ’add 
(B) [’adaw (B)], gawi (g)’mpaj, kaloe 
’ade (B) [’adaw (B)], gawi lamb (B) 
[lamaw (B)], voorkomende o. a. in de 
toespraak van den „boedjang ’inang” . ■ ; 
tot de gasten op een groot feest”. 

Pag. 50: bij te voegen tusscben de 
woorden : „g8d8b<?ng” en „gedobang” = 
„gSdSk, deurtje van een rijstschuur”. ■ 

Pag. 50' sub : „gdgarang”bij te voe- . -y 


SUPPLEMENT. 


11 


gen „1I de bamboelatten bij de „dja- 
rmg boeroug”; (zie „djaring”). 

Pag. 50 : De zinsnede „g8gfyns 

dans” te doen vervallen. 

Pag. 50 : bij te voegen tusschen de 
woorden „ggginq” en „gggong”: „ge- 
goedan (?) (alleen in forraulieren voor- 
k'omende), wat door de goden wordt 
veroorzaakt, aan den invloed van go- 
den wordt toegeschreven”. 

Pag. 50 : bij te voegen tusschen de 
woorden „gelap” en „gSlas” : „g£lar = 
’adakan, welk woord meeringebruik is”. 

Pag. 51 sub: „geloembang” bij te 
voegen: „II de diepe sloot, welke 
destijds langs de aarden wallen ora 
de doesons werd gegraven”. 

Pag. 51 sub : „ggloendi” bij te voe- 
gen achter bet woord „heester” : „met 
geneeskrachtige bladeren’’. 

Pag. 51 sub: „g&aba$r” by te voe- 
gen „pisang gSmbagr, twee pisang- 
vruchten, welke aau elkander gegroeid 
zijn; t Slogr ggmbaqr, een ei met twee 
dooiers; gembayr soesoe, gezegd van 
de moeder wanneer zij nog twee harer 
kinderen zoogt’’. 

Pag. 52 sub: „ggmoq” bij te voe- 
gen: „zie ook „l8mang”.” 

Pag. 52 sub : „ggndoelg” bij te voe- 
gen: „gSndoelg (5) .[gSndoelaw OS)] 
boentaq (geneeskrachtig)” 

Pag. 52 sub; „gSndom” bij te voe- 
gen tusschen dat woord en ,,tarwe” : 
,,1”, achter het woord „tarwe” een 
„ en achter het woord „meel” : „II 
(in de spreektaal niet gebezigd) — 
genggam”. 

Pag. 52 sub: „g8ntmg” bij te voe- 
gen: „I1I, gezegd van een smalle 
strook gronds met hooge, loodrechte 
wanden”. 

7EBTT. BA.T. GEN. IXIIX, ftfl. 1. 


Pag. 53 sub:'„gdrmg I” bij te voe- 
gen: „ggrmg djard (J3) (?), anderdaag- 
sche koorts”. 

Pag. 8 x sub: „g'6nb” bij te voe- 
gen: ggggrit, de eerste dans, die by 
een huwelijksfeest wordt uitgevoerd; 
in de Sdrawajstreken ook het dansen 
in den avond van het „mSldmang” 
(zie „lemang”),” 

Pag. 53 : bij te voegen tusschen de 
woorden : „geroebos” en „gdroedi” : 
,,g8roede (B) [gSroedaw OS’)] — • ook 
voorafgegaan door het woord „boe- 
rong”, de fabelachtige groote vogel”. 

Pag. 53: bij te voegen tusschen de 
woorden: „gSroetoe” en „gdsik” : 
„gSrsik, e s. v. steen? (in formulie- 
ren voorkomende)”. 

Pag. 53 sub: „ggs&k’’ bij te voegen: 
,zie ook ,,dabnng”.” 

Pag. 53 sub : „gStah” bij te voegen: 
,,bdgStah, het dragen van een wond; 
ook het vloeien van bloed uit de wond 
na de besnijdenis”. 

Pag. 53 sub: „getang I” bij te voe- 
gen achter het woord: „pisangblad”: . 
„waarvan de uiteinden in den vorm 
van franjes zijn uitgeknipt” ; gdtang 
palaq, een stuk „ka’ra” (zie dit woord) 
los ora het hoofd gewonden en bjj 
wyze van hoofddoek gedragen, zoodat 
de kruin bnbedekt blijft; een in den 
regel versleten stuk „s<5lindang”, dat 
onder den „sanggbian” (zie die woor- 
den) ora het voorhoofd wordt gewon- 
den en waarmede de vrouw zich tij- 
dens den veldarbeid het hoofd. bedekt." 

Pag. 53 en 8 X staat: „gStok ( B )” 
en ,,gSmgtok”; moet zijn: ,,getc?q” en 
„ggmgtoq”. 

Pag. 53 : by te voegen tusschen de 
woorden „ggtjar’’ en „gStoq”: ,,gSt<?k; 

8 



1 8 SUPPLEMENT. 

(me)’nggetok, het slaan op een bam 


boegeleding en waarbij omgeroepen 
wordt, dat een echtseheidiug van een 
,,’auggaw” of „toengkat” huwelijk (zie 
die woorden) heeft plaats gehad tus- 
■ sohen N.N. en N.N.”. 

Pag. 58 sub : „gi” de letter „(b)” te 
doen vervallen”. 

Pag. 54 sub : „gimbar” staat : ,,11"; 
moet zijn: „P r . 

Pag. 54: bij te voegen tasscben de 
woorden „gimpir en ,,gindesoli": „gin- 
dg’ali (B), gindaw’ali (S); oudtijds de 
titel van een boofd, dat in raDg boven 
den ,,’oeloebalang” (zie dit woord) 
Stond". 

Pag. 54: bij te voegen tusschen de 
woorden „gindol” en „ginggang” : 
„gindong; gindong ’ajam, een kind 
dragen, zooals men een veehthaan 
pleegt te dragen". 

Pag. 54 : bij te voegen tusschen de 
woorden „gingsir” en „gintan’’: „gin- 
taj (S). gintajka(n) boli’Sh samaw- 
’anjot); elkander niet verlaten, bij 
elkander blijven". 

Pag. ’54: bij te voegen tusschen de 
woorden „gintan” en „gignng" : „gi- 
rmg; (me)’nggmbg boemi dan lan git 
(voorkomende in formulieren), zwe- 
vende (?) tusschen hemel en aarde”. 

Pag. 54 sub: „gitar” — naar de 
stof — bij te voegen : „gitar : ’ang- 
kinan (met gouddraad doorweven); 
batik: bang; .sangkang; soengsang; 
solo; — kSkoedang; parkale (B ) ; tjan- 
tingan ; tjSrebon; tjergben tengah; 
sampang = gdtang palaq; achter het 
woord „tbrbit” : „tjarg (e)’mpat la- 
wang”,’’ 

Pag. 55 sub : „godgor” bij te voe- 
gen : pill, zie mati". 


Pag. 55 sub: „goelaj” bij te voe- 
gen: „goekj : ’ajam, bantaj djemogr, 
tac/roq (B), [tapro’etq (£)], toespijs be- 
reid respectievelijk van kip, van het 
vleesch van groot-klein lioornvee of 
van grof wild, van gerookt karbou- 
wen- of hertenvleesch, van verschil- 
lende uitspruitsels van groenten”. 

Pag. 55 sub: „goek>ng” bij te. voe- 
gen achter het woord „sb/ri’ah (*Sj : 
„(ook „pgloek<9n’’) en achter het woord 
„hertenv6l": „(ook van geitenvel)’’. 

Pag. 55 sub: „goendjong" bij te 
voegen achter het woord „djoendjong”: 
„V’, verder: „III (in de spreektaal 
zelden gebezigd) — pintaq”. 

Pag. 56 sub :- „goenong" bij te voe- 
gen: „II de A in de figuur bij het 
kinderspel „se//rimaw”; III sdgoenong 
e. s. v. kinderspel”. 

Pag. 56 sub : „goenting” bij te voe- 
gen: „goentmg boendar = goenting 
soerongan". 

Pag. 8 x sub: „goeraj” bij te voe- 
gen achter dat woord: „(ook „goe- 
graw”), verder achter het woord „be- 
wegen”: „ook = geraq”. 

Pag. 56 sub : 9 goe(w)’dl" bij te voe« 
gen achter het woord .,hout” ; „met. 
lappen omwoeld”. t . .. 

Pag. 56: bij te voegen tusschen de 
woorden „ hakim" en fl hanjg 7 ’ : „hal 
(in de spreektaal niet gebezigd) staat, 
toestand, omstandigheid, geyal”. 

Pag. 57 sub: „hoekom” bij te voe- 
gen: „[ook-parhoekom (5)]". 

Pag. 57 sub: ,,’ibat I” bij te voe- 
gen: M ’ibatan makanan, de z. g. „ba- 
lasan” tegengeschenk van den ,,’anaq 
bglaj djoelatan” aan den „mgradjg”, 
bestaande in wat rijst c. a. en gebak 
(zie „toete^ran"); staat „sapat- seman- 



SUPPLEMENT. 


19 


tong 1 ’, moet zijn: „sapat, s&nantung”. 

Pag. 57 sub: j/iboe” bij te voegen : 
,,’iboe; ’ambot sekambot, djambar, tali, 
besehertngodinnen ; tandaq bape tan- 
doran, (in formulieren aangetroffen, 
waarvan de juiste beteekenis niet kon 
worden gegeven”. 

Pag. 57 : bij te voegen tusschen de 
woorden ,,’ibong” en B ’idang”: n ’ibos, 
de ontrolde bladknop, de jonge bla- 
deren van den arenpalm voor stroo- 
cigaretten gebezigd”. 

Pag. 57 sub: „’idapau”staat: „koerS", 
moet zijn: „koe^/re; te doen vervallen 
de zinsnede „d§mam dalam poe^ro 1 - 

’aq , kraatnvrouwenkoorts”; bij 

te voegen sub: „’alang ta(h)’on” ach- 
ter het woord „veroorzaakt” : „ook 
ziekte door geesten bij de eerste werk- 
zaamheden op de rijstvelden veroor- 
,zaakt bij hen, die zieh door het over- 
treden van de een of andere ,jpan- 
taugan” (zie dit woord), den toorn 
van n sangsSri M (zie dit woord) hebben. 
opgewekt; bij te voegen ’idapan: dS- 
tnam ’apoj: dingin, koorts, tengevolge 
van een maagkwaal ; sSnaq (?) asthma ; 
sSmpal, koorts, tengevolge van eene 
leververgrooting, gepaard gaande met 
benauwdheden ; — demam me(/n(j)’an, 
kraamvrouwenkoorts ; laloe (mS)’mboe- 
noh (5), [(md)’mboeno’iih (t)], ziekten, 
welke den dood tengevolge hebben; 
kepatjang, ziekte bij kinderen door 
geesten veroorzaakt; larangau, bloed- 
spuwing ; moentahka(n) koenmg, geel- 
koorts; toedjahan boesong,hevige buik- 
krampeh, cholerine”; achter het woord 
„rStong” : „(ook ^retong’j”. 

.. Pag. 58 sub: ,,’idar” bij te voegen: 
„II (alleen voorkomende in formulie- 
ren), bezoeken, bij iemand aangaan”. 


Pag. 58 sub: ,’idjat” bij te voe- 
gen: „II een hulptel woord bij het 
noemen o, a. van „’apam”, „sbrabi”, 
alle andere soorten van gebak van 
ronden vorm, bij het optellen van 
verschillonde ,,’ambman tinggi” van 
„sdldboe” (zie die woorden)”. 

Pag. 58 sub: ,’idoe” bij te voegen : 
„II == malun (?)”. 

Pag. 58 sub: B ’idop” bij te voegen: 
„ngidopka(n) djoeraj, gezegd van het 
kind, dat het geslacht in stand moet 
houden, dus een jongen zijnde, een 
huwelijk bij ,,’adat koele (/i), [koelaw 
(£)], een meisje zijnde, een huwelijk 
bij ,’adat tanabiq ’anaq ( B ), [tam- 
bi’aq ’anaq (S)] moet aangaan”. 

Pag. 58 sub: ^’i^j’hq” bij te voe- 
gen: B ’i(j)’Sq pandjaug, bronchitis”. 

Pag. 58: bij te voegen tusschen de 
woorden :'. w ’i(j)’Sw” en „’i(j)'oe” : B ’i(j)’e 
(£), ’i(j)’£w (S); ’i(j)’Slah ( B ), [’i(j)'h:w- 
lah (&)], een uitroep als bevestiging”. 

Pag. 58 sub: B’ikal” bij te voegen 
achter het, woord B verstaan" : „een 
slecht teeken, de vrouw zal eene moei- 
lijke bevalling hebben of in de kraain 
sterven”. 

Pag. 58 sub: ^hkan” bij te voegen 
achter het woord „gagok” : [ook ga- 
goq (B), gago’Sq (&)]; bij „zoetwater- 
visschen”: „boengm, kalang,kSbaraw, 
pi^raq ( B ), [pk/n’hq (S)}, sSboebogr \ 
soesoran; tjdngkaq”. 

Pag. 59 sub: ’iltnoe” bij te voegen: 
„ ’ilmoe : boedjang, waardoor het meisje 
de wetenschap bezit een jongeling op 
zich te doen verlieven; lj$bal = ’ilmoe 
bSsi ; kegadisan moedaw (S) — ’ilmoe 
koetjor; koeloekoe ’api”. 

Pag. 59 sub: »’il<?q” by te voegen; 
JI ngiloq’i, zie .’anggaw” , 



20 


SUPPLEMENT. 


Pag. 9 X sub: „ ’imam” bij te voe- 
gen: a’imam pSrang, de voorganger 
bij het „s&nbahjang pKrang” (zie die 
woorden)”. 

Pag. 59 sub : ’hnpit” bij te voegeu : 
„pSngimpit gagang, de bamboelat bij 
de „peroeuiba,j” (zie dit woord), die 
door steel en balk heenstekend aan 
deneersten met een gevlochten ring 
verbonden is’’. 

Pag. 59 sub: ,,’inaj” bij te voegen 
aehter de woorden „poti’&h” en „mi- 
rah” : y(geneeskrachtig)”. 

Pag. 9 X sub: ,,’inang” bij te voe- 
gen: „zie „boedjang” en „ gad is”.” 

Pag. 59: bij te voegen tussehen de 
woorden: ,’indang” en ,/inde’dn” : 
„ ’indaran, verblijfplaats der goden”. 

Pag. 60 sub: „’ingon” bij te voe- 
gen: „zie ook ,,’oyrang”.” 

Pag. 60 sub: ,/ingor” bij te voe- 
gen aehter het woord „ plant” : „ (ge- 
neeskrachtig)”. 

Pag. 60 sub: s ’inoh” bij te voegen 
tussehen de woorden „samban dagoe” 
en „het rottantouw”: „halstuig”. 

Pag. 60 sub: „ ’intar”, het woord 
i,oin” te doen vervallen”. 

Pag. 60 sub: „isi” bij te voegen: 
„’isi palaq, de collectieve benaming 
voor den haartooi van het meisje bij 
feestelijke gelegenheden als de „pagar 
babi”, „tadjcq”, „sindjaran boelan”. 

Pag. 60 sub: ,,’isoq” bij te voe- 
gen: p II .ook = kddi(j)’an 'agri (zie 

»kSdi(j)W’)”. 

Pag. 60 sub: ,,’itam” bij te voegen: 
.,’itam man is, geel van kleur”. 

Pag. 60: bij te voegen tussehen de 
woorden: „’itaq”en „’itiq” : „ 5 itaw(*S'), 
I = ’istS; II ’itaw ’itaw — sangi (?)”. 

Pag. 61: bij te voegen tussehen de 


woorden „kadji’Sn” en „kagcd” : ,, pa- 
doe, e. s. v. vuurvlieg voorkomende in 
formulieren”. 

Pag. 61 snb: „ka’in” bij te voe- 
gen: „ (eigen geweven) ka’in: „ bd- 
roensong, diwan ’aban bS’angkatan 
boetS (B); diwan terataj (wordt niet 
meer geweven); doegan; keeling boe- 
ngaw sSraanggi (5); sampor’an, een 
B ka’in” tot den hiel reikend en bij 
,,gawi(j)’kn in gebruik; kapo^r, keper; 
tussehen de woorden „[s&teraw (*S)J” 
en „zijden kain’’: „ diwan bangkatan; 
tadjong; tadjong ’oengoe”; aehter de 
woorden „bStani”, „selebab” en.„soe- 
(w)’iras”: „(ook „petani’ j; (ook B s8nh- 
bab”); (ook soe(w)iras soeri)”. 

Pag. 62 sub; „kaje” bij te voegen: 
s kSkaje’Sh, rijkdom, grootheid, voor- 
naamheid; zoude ook voorkomen in 
de beteekenis van „koewase” (mintaq. 
djadika(n) kekaje’tfn in formulieren)”. 

Pag. 62 sub:. „kajoe” bij te voegen: 
„kajoe : bade (B), [badaw (5)], met 
giftigen bast; begasd (ook „bStj ingot 
kajoe bdgash (B), voorkomende in 
formulieren, heeft dezelfde beteekenis 
als »kajoe bdgasd, zie „gasS”; b&rgtah 
(geneeskrachtig); bidard (B), [bidaraw 
(*S)j, (geneeskrachtig) ; boelan (v;an 
welks hard hout tandenzwartsel wordt 
gemaakt); boenot (geneeskrachtig) ; da- 
lahan (met geneeskrachtigen bast); ka- 
pong (geneeskrachtig); khbaraw (ge- 
neeskrachtig) ; kddoj (met eetbaie 
vruchten) ; kSlingsap, waarvan de 
bladeren, met aluin en een aftreksel 
van sSpanghout vermengd, dienen om 
pandanbladeren rood te verven; kh- 
loetoru, zeer deugdzame houtsoort (ge- 
neeskrachtig); mdrigd ringkzh (ii), rakse 
lemoedd (B), sStnambang ’oeloe (B), 



SUPPLEMENT. 


21 


si ’alz't ggmerintjmg (in formulieren 
voorkomende), waar bosehgeesten hui- 
zen ; lakaw, van welks hard hout ook 
tandenzwartsel wordt vervaardigd; me- 
sang, ’otaq, pasang potzh (. B ), [poti’Sh 
(*S)J, pepanggzl (alien geneeskraehtig) ; 
zp’Oewang . (g)'mpat, welks vmchten 
voor de „pegrobatan” (zie dit woord) 
worden gebezigd; selantjar (met gif- 
tigen bast); sSle (B), [sSlaw (>$)] (ge- 
neeskraclxtig) ; seloebq ( B ), [sSloelo’Kq 
(5)], (met geneeskrachtigen wortel); 
sSpakaw, simba^r, sindawarau, soeng- 
kaj ’itam, tein betas (alien genees- 
krachtig); tSrambi (met geneeskraeh- 
tige bladeren); tjapS (B), [tjapaw (<S)], 
gantong, toelang (beide geneeskrach- 
tig); verder bij te voegen achter het 
woord ,;koec/r<?t” : (ook koegrat 1) (met 
geneeskrachtigen wortel); bp het woord 
M mdba’oe” achter het woord „tim mer- 
hout” : „ (geneeskraehtig)” ; bij het 

woord „tampang” achter het woord 
jjtimmerhout” : „ (waar van ook rijst- 
stampers worden vervaardigd) ! kajoe 
bawaq kajoe djambajan, voorkomende 
in formulieren”. 

Pag. 6B sub : „kakaq I” bij te voe- 
gen: „de nageboorte wordt de „kakaq" 
van het kind geheeten”. 

Pag. ,63 sub: „kali II” bij te voe- 
gen : Js8kali(j)’lfa, alien, gezamenlijk”. 

Pag. 64 sub: „kalcmg” bij te voe- 
gen : „kalong : kSloelot ( B ), een jhals- 
ketting Van zilver (zie „kbloelot (S )) ; 
ri(j)’Sl, een halsketting van geldstuk- 
ken; tjdrmaj, een halsketting van 
zilver”. , 

Pag. 64 sub : „kampiq” bij te voe- 
gen achter het woord „sir.ihpruim" : 
, „en van den betelnootstamper (» ’oe- 
rak”)”. . 


Pag. 64 sub : „kampong” bij te voe- 
gen: „zie ook ,’oendaq”.” 

Pag. 64 : bij te voegen tusschen de 
woorden „kandas” en „kandzq” : „kan- 
dik (in de spreektaal niet gebezigd), 
voor, ten behoeve van”. 

Pag. 64 sub : „kangkong’’ bij te voe- 
gen : „II e. s. v. kruipende plant, welks 
bladeren worden gegeten”. 

Pag. 10 x ’ sub: „ kant/p" bij te voe- 
gen: „ook = sSpzt”. 

Pag. ’64: bij te voegen tusschen de 
woorden: „kantm” en „kantje’’: „kau- 
tjah; ijzeren pan”. 

Pag. 64 sub: „kantjmg” bij te voe: 
gen achter het woord „knoop”: „van 
goud „kantjmg mas”, van zilver „kan- 
tjmg piraq, van been „kantjmg soen- 
tan” ; achter het woord „deur” : „hou- 
ten pen om bijv. het deurtje van een 
vogelkooi te sluiten”. 

Pag. 10 x sub: B kahm” bij te voe- 
gen: „ook = kSn'p (doch zelden in 
die beteekenis gebezigd)”. 

Pag. 65 sub: B kapa^r” bij te voe- 
gen: s ook = kgrz'p (doch zelden in 
die beteekenis gebezigd)”. 

Pag. 65 sub: „kapas” bij.te voe- 
gen achter het woord „ kajoe”: „(hoog- 
stammig)”. 

Pag. 65 sub : „kap<rag” bij te voe- 
gen achter het woord „bast”: ,(ge- 
neeskrachtig)” en achter het woord. 
„is”: „en welks hladeren ook genees- 
krachtig zijn”. 

Pag. 65 sub: „kaq I” bij te voe- 
gen: „kaq boedjang”, waarmede de 
gehuwde vrouw haren ongelxuwden 
zwager, ouderen broeder van baar 
echtgenoot, aanspreekt. Met „kaq 
boentmg” en „kaq boedjang” spre- 
ken neef en nicht wederzijds elkan- 



22 


SUPPLEMENT. 


der aan, indien zij ongehuwd zijn, 
met bet eerste aanspraakswoord, bij- 
aldien de nieht ouder, met het tweede 
aanspraakswoord, wamieer de nicht 
jonger is dan de neef”. 

Pag. 65 sub: ,karang III" bij te 
voegeu: „pengarang tadjo’Sq (S), een 
versiering van een insteeksel; achter 
het woord „hoofdversiersel” : „karan- 
gan boenge (8), [boengaw (5)], hoofd- 
versiersel ; karangan, hulptelwoord bp 
het opnoemen van halskettingen als 
„singM”, ^kalong". 

Pag. 65 sub: ^ka^rap" staat: „te- 
nonan", moetzijn: „zie Wjoetjoq’’ (8)”. 

Pag. 65: bij tb voegen tusschen de 
woorden *kayrat" en „kavi” : „kare- 
sani’\ zie bSsi”. 

Pag. 65 sub: „ka//rzt” bij te voe- 
gen: zie ook „k6sSnb” eu „rhn". 

Pag. 66 : bij te voegen tusschen de 
woorden „kaz/roh” en „kaprot" : „ka- 
ron” (in de spreektaal niet gebezigd); 
geesel, straf, pijniging; zie ook„diwg’’. 

Pag. 66 sub: „kngrot" bij te voe- 
gen: zie ook. „mati”. 

Pag. 66 : bij te voegen tusschen de 
woorden „kasap” en „kasat”: „kasar 
(in de spreektaal zelden gebezigd; 
komt voornamelijk voor in forrau- 
lieren)”, ruw, grof. 17 

Pag. 66 sub: „kasor IP’ bij te voe- 
gen achter dat woord: „[ook „kasz?pr”]". 

Pag. 66 sub: „ katang" bij te voe- 
gen: „1I katang katang (?), een hees- 
ter met geneeskracktige bladeren”. 

Pag. 66 sub: „katjang”, staat: „gim- 
bol”, moet -zijn; „gimbal”; bij te voe- 
gen: ^katjang:. ’itarn; padi ’akagr; 
si(j)’amang; tjinS ( B ), tjinaw OS'). 

Pag. 66 sub: „kawaj” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „geven" en 


# etc.’’: „het over de schouder slaan 
bij v. van een „pSlangaj” door den 
jongeling, dat omniddellijk door de- 
zelfde verricliting van den kant van 
het meisje wordt gevolgd; kawaj toe- 
laq, afwijzend gebaar”. 

Pag. 67 sub: „kawoq" bij te voe- 
gen: „II ngawoq (8), ngawo’kq (S), 
gezamenlijk bezit, voor de helft be- 
zitten inz. van vee”. 

Pag. 67 : bij te voegen tusschen de 
woorden „kSbaP’ en „kSbap?’" : „kebar 
= kabagr/. 

Pag. 67 sub: „kSbaw‘’ bij te voe- 
gen: „kSbaw pemoenggah = kfebaw 
sa’otan; zie ook: „bad ogr"; achter het 
woord B koembang" : zie „pingas”; ach- 
ter het woord B tjoekop , r” : „tinggzran 
binti”; tusschen de woorden B (e)’in- 
pang (.8)” en „gegant(’ah „ter- 

gantihan" (8). Te doen vervallen de 
Woorden „pingas ( B)'\ tingas (8)”. 

Pag. 67 : bij te voegen tusschen de 
woorden M kfeboe(w)Sl" en- B kSbon” : 
B k§bol; nggbolka(n), toestemmen, goed- 
vinden, inwilligen". 

Pag. 68: bij te voegen tusschen de' 
woorden „kgdgmpong” en „kedi(j)’St” : 
*kSdgrat (alleen voorkomehde in for- 
mulieren) = koewasS". 

Pag. 68 sub: „kgdjot’’ bij te voe- 
gen: „III zie tinggang”. 

Pag. 68: bij te voegen tusschen de 
woorden „kSganti” en „k<5ka’mg" : 
„kggengg(5), [kawgawngaw (8)], [ook 
„toebo’£h (6')], medeldinker”. 

Pag. 68: bij te voegen tusschen de 
woorden „kSkapT" en „kekaroh’’ : „kg- 
karaman (in formulieren voorkomen- 
de), e. s. v., steen (?). . 

Pag. 68 sub: H kgkaroh”. ,t-e doen 
vervallen de romeinsche cijfers »V’ 



SUPPLEMENT. 


23 


en *11” en in de plaats van II te 
stellen: *kekapri9h(B), [kSka^ro’Sh (B)], 
[grnd. lcaproh (.B), kaz/rolih (B)]”. 

Pag. 69: bij te voegen tusschen de 
woorden „kekedoq” en *kekibang” : 
*kekblang, e.'s. v. heester met genees- 
krachtige bladeren”. 

Pag. 69 sub: „k8kita:” te doen ver- 
vallen: kintmg” en in de plaats 

daarvan te stellen: *dunne zilveren 
plaatjes of lipjes in verschillende vor- 
men hangende, middels een zilveren 
kettinkje bevestigd aan de „pi(j)’ds 
rgbah" (zie „pi(j)’&") M . 

Pag. 69 sub: *keladi” bij te voegen 
tusschen de woorden *pati” en a ’itam” 
een *kommapunt”; verder keladi: 
„miiijaq ; padi poelot; takoq (. B ), [ta- 
ko’fiq (B)]’!‘ . 

. Pag. 69 sub : „kdlam I” bij te voe-^ 
gen: „(S)’nd(?q (B), ((Sj’ndo’Sq (B)], 
(ook" ’iboe) bapaq kelam, de oud'ers 
van de *soenting” (zie dit woord), 
die in een pasgeboren kind ter wereld 
is teruggekeerd”. 

Pag. 69 sub: *kSlapfe” by te voe- 
gen : „kglapg bali (voorkomende in 
formulieren)”. 

Pag. 69 : bij te voegen tusscben de 
woorden *kSlape” en „kelasang” : *ke- 
laq (B) = kels”. 

Pag. 70 sub : *kelindang” bij te voe- 
gen achter bet woord „huizes” : »of 


voor de dochter”. 

Pag. 70 : bij te voegen tusscben de 
woorden' „kSlintoq” en *kSlipm” ; „k&- 
lipah = pero’atm” ; kelipaq ; hulptel- 
woord, gebruikt bij het opnoetnen van 
planken". . 

Pag. 70 sub *. „kSloemas” bij te voe- 
gen.-. *11 buitenwand van een krop”. 
Pag. 70: bij te voegen tusschen de 


woorden * k el o engk o n gan en „keloe- 
paq’’ : *keloentjop (B), uitspruitsel”. 

Pag. 71 sub : „kemali” bij te voegen 
achter het woord „pgnmli” : zie „mali 3 ’. 

Pag. 71 sub: B kSmalong” bij te voe- 
gen achter het woord „knol”: *(ge- 
neeskrachtig)”. 

Pag. 71 sub: M kSmbang” bij te voe- 
gen: *V kembang: sentoeri, sSntoeraq, 
bloemen groeiend in het zielenland”. 

Pag. 11 x sub: *kbmboelaw” bij te 
voegen achter het woord: Jnc/ra,”-: 
*(met geneeskrachtige bladeren)”. 

Pag. 71 : bij te voegen tusschen de 
woorden „kSlainph*an” en kemalesh/r” : 
„kemelas, e. s. v. heester, waarvan de 
bloemen worden gebruikt bij het *kbn- 
doeri sSrbaw boengaw (B)”, (zie „ken- 
doeri”). 

Pag. 71 sub: a kbmiHng”' te doen 
vervallen de zinsnede: „e. s. v. boom 

gebruikt” en in de plaats daar- 

van te stellen: milmg”. 

Pag. 72 sub : *khmit” bij te voegen . 
achter dbt woord: ».(ook *kSau'tan”), 
(voorkomende in formulieren)”. 

Pag. 72: bij te voegen tusschen de 
woorden *kbmoedi” en a kbmoemoe” : 
*kgmoemboe; kSmoemboe da’cn, ge- 
zegd van het padigewas rijkelijk In 
blad zittend, met weinig aren wegens 
te late beplanting’k 

Pag. 72 sub: *kbmoemoe” bij te 
voegen achter bet woord *kSladi” : 
s (met geneeskrachtige bladeren)”. 

Pag. 72 sub: *kSndang” bij te voe- 
gen: *ook een mandje van de boeloh 
(B), [boelo’Sh (B)] bSmban” (zie *boe- 
loh”), bij de meisjes in gebruik, om 
daarin de ingredfenten voor den betel- 
pruim tfrbewaren”. 

Pag. 72 sub: *kSndaq” bij te voe- 



2 4 


SUPPLEMENT. 


gen: „1I = (e)’ndaq ; k£kcndaq’an, 
wensch, verlangen, wil, begeerte”. 

Pag. 72 sub: „benclidaj (kSn(d)’idaj)” 
bij te voegen achter het woorcl „kg- 
ladi” : „(met geneeskrachtige blade- 
ren); kSndidaj pamah, eene varieteit”. 

Pag. 72 sub: „kendoeri” bij te voe- 
gen acbter dat woord: (ook „kgn- 
doeri(j)’an)”; achter het woord „ver- 
zoeningsfeest” : „waarbij een offer maal 
wordt aangericht” ; verder : „kSndoeri : 
boeb ogr. bSlantan tec/ros ; tigg (B), [ti- 
gaw (/S')], ragi = boebo^r tigd (B), 
[tigaw (/S’)] pinggan” en = „sedekahan”. 

Pag. 72 sub: „kene” staat: „pi(j)~ 
’Slang djoedoe’’, moet zijn: „djoedoe 
pi(j)’SIang”. 

Pag. 73 sub: 9 k&wng” bij te voe- 
gen: kglintang”. 

Pag. 73: bij te voegen tusschen de 
woorden 9 kentmg” en ^kental” : „kS- 
nor; een wijze van het stellen van 
' een hengeltuig”. 

Pag. 73 sub: „kepajang” bij te voe- 
gen achter hefc woord B hebben”: „(met 
geneeskrachtigen bast)”. 

Pag. 73 sub: „kdpal I” bij te voe- 
gen: „gekneedebal vangekookterijst”. 

Pag. 73: bij te voegen tusschen de 
woorden ,kgparat” en „kgpat” : „ke- 
pas; heen en weer zwaaien met een 
doek; het slaan van den waarzegger 
met een selasfb (B), [selasi’kh (5)], 
blad op het „kdmboelaw” blad tij- 
dens het „tdneng” (zie die woorden); 
de waarzegger „doeken tenong” heet 
tnen daarom ook wel „ ’o^rang ngepas”. 

Pag. 73 sub: „ kg pat” bij te voegen: 
n It (in de spreektaal niet gebezigd) 
== tangkap (inz. van de „sSmangaj)” 
(zie dit woord)”. - 

Pag. 73 sub: 3 kdp hiding” bij te 


voegen achter het woord „wandluis” : 
„(die inz. het rijstgewas aantast)”. 

Pag. 73 sub: „kepit” bij te voegen 
achter het woord „rolkussen” : „ tus- 
schen iets klemmen”. 

Pag. 73: bij te voegen tusschen de 
woorden „ke^raj” en „kerakat” : „ke- 
rakap, e. s. v. slingerplant; en. k&n’a- 
kap, gezegd van een sirihplant, die 
nog niet langs den leiboom kan wor- 
den geleid; keqrakap marang djoen- 
djongan, de zegswijze ona aan te 
duiden, dat een slaaf met de echt- 
genoote van zijn meester overspel 
heeft gepleegd”. 

Pag. 73: bij te voegen tusschen- de 
woorden „kerang” en „kerap” : „kd- 
ffrang, een vierkante bamboesen horde 
om daarop vlechtwerkmateriaal te 
bewaren, ook als ligplaats voor den 
zijdeworm”; en „kerangke ( B ), kS- 
rangkaw (S), de ribben, ribbenkast”. 

Pag. 74 sub: „k&/rbaj” bij te voe- 
gen: „ke^rbaj sSdang maloe, gezegd 
van eene vrouw tijdens den partus”; 
zie ook „’q<7rang”. " 

Pag. 74 sub: „kgrdjd” bij te voe- 
gen: M pSkSrdje’Sn ( B ), z. v. a. kgrdjS”, 

Pag. 74: bij te voegen tusschen de 
woorden JcSredaq” en 9 k&/rgnggi”: 
»kerdnaj (S) (in de spreektaal niet 
gebezigd) = bantmgl”. 

Pag. 74 sub: „k£gris" bij te voe- 
gen: Jtigrh: ’adi koele (B); ’angkat 
tige (5); batoe ’idjoe (*S); djabeng 
sgpoelaw; matjan loenggoh (B), [loeng- ' 
go dh (/S) ; pareng ’alz’t ; raboe lawas ; 
rangga [ook ranggS C2)]goedong ; sam 
tan lanang; tjerite bisoe (B ) ; tjgritg 
(B), [tjgritaw (£)] ggdeng ’asam ; staat:. 
„’ankat lirud (B); moet zijn: ’angkat 
limS (B)"; verder „pandawan (&)”; 



SUPPLEMENT. 


25 


moet zijn: „pbndawe (B), [ook „pan- 
dawe (Z?)], pandaw’Sn (5)”. 

Pag. 74 : bij te voegen tussclien de 
wo order). „lceritmg” en „kegrnaj’’ : 
„kerkasah” (S) (in seramformulieren 
voorkomende) = tanggengan, zie tang- 
gong”. 

Pag. 75 sub : ,,kegroekaq” bij te 
voegen: „k&/roekaq: miling, de dop 
van een kemirienoot; ni(j)’o//r, de 
kokosdop v.g.l. „t5mpoemig” ; palaq, 
de seliedel”. 

Pag. 75 : bij te voegen tussclien de 
woorden ,,keroe(w)’an” en „keroh” : 
„keroewmg (?) ; ngSroewmg, eenknoop 
leggen”. 

Pag. 75 : bij te voegen tussclien de 
woorden 3J kbrte”, en ,,kersaj” : „kesah 
(in de spreektaal zelden of niet ge- 
bezigd); nggsahka(n), te niet doen, 
.doen verdwijnen, verwijderen”. 

Pag. 75 sub : „kesaj" bij te voe- 
gen: „II ngesaj, uitkammen van het 
hoofdliaar door vrouwen”. 

Pag. 11 x sub: ,,kSsSne” te doen 
vervallen bet woord „ook” en in de 
plaats daarvan te stellen : .,kesend 
kagn’t”. 

Pag. 75 sub: „kesi(j)’oe” te doen 
Vervallen de woorden „(ook „kesi(j)’oe 
badan)” en bij te voegen achter het 
woord „korf’’; „(kSsi(j)’oe toekep)”. 

Pag. 76 : bij te voegen tusschen de 
woorden „kbtare’’ en ,,ketike” : „lcb- 
ti(j)’Sr; raad, oordeel, nadenken”. 

Pag. 77 ; bij te voegen tusschen de 
woorden 33 kidjing” en „ki(j)’amat” : 
„ki(j)’ahi (S), waarmede (ook wel) 
de schoonmoeder door den schoonzoon 
wordt aangesproken". 

Pag. 77 sub ' „kilip” ' bij te voe- 
gen: „IIl 3 'een zilveren kettinkje, dat 

■VEim. BAT. GEN. LXITL afl. 1. 


wel eens aan een , /anting ’anting’’ 
(zie dit woord) hangt”. 

Pag. 78: bij te voegen tusschen de 
woorden „kiliq” en „ki ligr”: „kih'r 3 
het antwoord, dat bij hanenklop de 
3 ,djoewagre” geeft op het uitgespro- 
ken „boelang” door den „djbnang”. 

Pag. 78 sub: „kihY/r” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „slijpsteen” 
en „door’’ : „(kilw/ran)”. 

Pag. 78 sub: jjkindjagr” bij te voe- 
gen: „kindjagr djalin sataq, e. s. v. 
kindjagr”. 

Pag. ] 1 x sub : „kintang’’ bij te 
voegen: ,,zie ook „(6)’rtS”.” 

Pag. 78 sub: „kipas” bij te voe- 
gen : „ugipas, zich bewaaien, heen en 
weder zwaaien, bijv. van een doek”. 

Pag. 78 sub: „kirang” bij te voe- 
gen achter het woord : „(ook „ki- 
grmg)", een lange rechthoekige bam- 
boezen horde over dag voor de ge- 
opende buitendeur eener woning ge- 
hangen, om de kippen uit de woning 
te houden”. 

Pag. 79 : bij te voegen tusschen de 
woorden „kisah” en „kisit” : „kisiran ; 
de tangvormige sleutel van bamboe 
met rond gat bij de bromtol'’. 

Pag. 79 sub : 33 kobangan” bij te voe- 
gen: „kobangan da^rah (in fonnulie- 
ren voorkomende)”. 

Pag. 80 sub: „koekoe” bij te voe- 
gen : „de bamboestok bij de bromtol”. 

Pag. 80 sub : „koelak’’ bij te voe- 
gen tusschen de woorden: „goegor 
majang (£)” en „boordevol”: „(ook 
„ki.l«8 sekoelak”)”. 

Pag. 80 sub : „koelg” bij te voe- 
gen-. *koel6 : me majang (5), d.i. wan- 
neer het gehuwde meisje na bet 
,,’agoq” sterft, doch de coitus nog 

4 



26 


SUPPLEMENT. 


niet heeft plaats gehad, moeten fen 
het bedrag van den „koele” fen de „ke- 
kas” worden ternggegeven ; di timpe 
majang (B), d. i. wanneer de vrouw 
sterft tijdens hare eerste zwanger- 
sehap is men niet verplicht, doch is 
het gebruikelijk de „kekas” terug te 
geven; majang laloe (ook „majang 
beprisi (£)), d. i. wanneer de vrouw 
by de eerste bevalling sterft behoeft 
de „kekas” niet te worden terugge- 
geven ; nganjot boelopran (B), waar- 
onder de „koelS” wordt verstaan, die 
bij een huwelijk „tamthq ’anaq par- 
nanti(j)’£n” moet worden betaald, (zie 
■de woorden ,/agoq”, j.kSkas”, „am- 
biq”) ; verder bij te voegen: „ngaKh 
koelfe (5), [ngali’ah koelaw (£)”, hu- 
wen van een verloofde bij ,,’adat 
koeld (B), [’adat koelaw (/.§)] , na den 
dood van karen bruidegom” ; pintean 
(pintaq’an djemS) (B), een bedrag 
van / 20 h / 25 door den bruidegom 
aan de moeder van de bruid te be: 
talen, alleen gebruikelijk in de marga 
,/oeloe kinal” afdeeling Kauer ; snb 
„boedaq tfengah” acbter het cijfer „5” : 
„k 10”; acbter „koelg ’alit”,I „koele bi- 
bit ti(j)’ep”, „koele kintang kalzh”, 
„koelfe serbe sedandanan” respectie- 
velijk: (ook „koelS banjoe mipns tjoe- 
tj op' di badan”), (ook „koele banjoe 
mipns tjoetjopr di napal”), (ook „koele 
’agong bengkoewang”), (ook „koelS 
’agong kSladi pati banjaq ’anaq”). — 
len en ander heet men ,/adakan 
koele”. 

Pag, 81 sub : „koelon” bij te voe- 
gen achter woord „bekoelon” : „(ook 
,jSfembah bekoelon”)”. 

Pag. 82 sub : „koemah” by te voe- 
gen achter „(&)”: „gewoonlijk ver- 


bonden met „kamah” (koemoh ( B ), 
[koemo’ah (£)] kamah)”. 

Pag. 82 : bij te voegen tusschen de 
woorden: „koendoe” en „koendo//r” : 
„koendar (Z?) (in de spreektaal niet 
gebezigd), (voorkomende in djampi’s 
= ’idapan”. 

Pag. 82 sub: „koenda</r” by te 

voegen achter het woord „slinger- 
plant”: „(met geneeskrachtige vruch- 
ten)”. 

Pag. 82 sub: „koengkiT’ bij te 

voegen achter het woord „ wort el”: 
„en bast”. " 

Pag. 82 sub: ,,koengko!” bij te 

voegen achter dat woord: „(gew. 

jjSSkoengM”)”. 

Pag. 82 sub: „koengkon” bij te 

voegen: „ook ,,belet vragen”.” 

Pag. 83 : bij te voegen tusschen de 
woorden „ko egri” en ^koering" : „koe- 
rik (S) = oekir”. 

Pag. 83 sub: „koegrot” by te voe- 
gen: „koegn>t (ook ,,pgngoerot”) man- 
di, het voorwerp, waarmede het vuil 
wordt afgekrabt”. 

Pag. 83 : bij te voegen tusschen de 
woorden „koetjop” en „koetoe”: „koe- 
tjor (in de spreektaal niet gebezigd) 
= kasih; zie ook „’ilmoe”. 

Pag. 83 staat: koetoeq"; moetzijn: 
„koetoek”. 

Pag. 88 sub : „koe(w)’adaj” te doen • 
vervallen: „(S)” en bij te voegen tus- 
schen dat woord en het woord „zie” : 
„e. s. v. mat". 

Pag. 84 sub: „laboe" bij te voe- 
gen : ,,laboe : boentaq ; pa’it, beide met 
geneeskrachtige bladeren; djawaw, 
welks vrucht voor „koekosan" (zie 
dit woord) wordt gebezigd”. 

Pag. 84 sub: „labe>r” bij te voegen: 



SUPPLEMENT. 


27 


„pelabor ’agong”, het hartje van den 
regentijd”. 

Pag. 84 sub: *ladong" bij te voe- 
gen tusschen de woorden „ligt” en 
„inz.”: „bijv. de padi in de rijst- 
scbuur”. 

Pag. 8.5 : bij te voegen tusschen de 
woorden Jajah” en Jajang”: Jajan 
(in de spreektaal niet gebezigd) ; me- 
lajan, verdwqnen, wegseheeren”. 

Pag. 85 : bij te voegen tusschen de 
woorden „lajang” en „lajar” : „lajaq ; 
kelajaq kelajongan kelintaq kelinta- 
san" (in de spreektaal niet gebezigd), 
reeht Joor zee gaan, niet van den 
rechten weg afwijken (de beteekenis 
van elke der woorden wist men mij 
niet op te geven); kaloe kelajaq kd- 
lajongan kaloe kdtjekaq ketjSkolan, 
bdndon sdrdngan (g)’ngaro badjik” ? 

Pag. 12 x sub: „lajar IP’ bij te 
voegen achter het woord Jdlajar” : 
(ook „ldlaja^?’”) en voor het woord 
„scherm” : „verplaatsbare”. 

Pag. 85 sub : Jajong” bij te voe- 
gen: „II, zie „lajaq”. 

Pag. 85 sub : „lakoe” bij te voegen : 
^pe^rjlakoe’lin (in formulieren aan- 
getroffen) = lakoe”. 

Pag. 85 : bij te voegen tusschen de 
woorden „lalat” en Jalik” : Jali’ah 
(£) = gagas”. 

Pag. 85 sub: „laloe” bij te voegen: 
„II (md)laloeka(n) sdddkahan (in sS- 
ramformulier en) , een offermaal aan- 
bieden”. 

Pag. 85 : bij te voegen tusschen de 
woorden Jalop” en „laman” ; „lamaj 
= gramas”. 

Pag. 85 sub: Jambaj” bij te voe- 
gen : ,11 de baud van de pdgrobatan 
(zie dit woord)”. 


Pag. 85 sub:' Jamba;/;’” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „manden” 
en „enz.”: „en matten”; het woord 
„enz.” te doen vervallen. 

Pag. 86 sub: „lambmg” bij te voe- 
gen: „III, zie telingS”. 

Pag. 86 sub: Jambong I” bij te 
voegen : Jambong ga^rang, de lengte- 
zijde van de „ga</rang”, welke niet 
middels den overloop is verbonden”. 

Pag. 86 sub: Jami” bij te voegen: 
„II selami(j)’an (/S'), de eerste bijslaap 
der gehuwden". 

Pag. 86 : bij te voegen tusschen de 
woorden: „lami” en Jamoran”: „la- 
m on (5) = ’amon, wat meer in ge- 
bruik is”. 

Pag. 86 sub : Jampuk” te doen ver- 
vallen de woorden „en de”; tusschen 
de woorden „bor«h minjaq” en „bakol 
bSberasan” bij te voegen achter de 
woorden ,bakol bSbSrasan” : „zoomede 
een mandje met gele rijst”. 

Pag. 86 : bij te voegen tusschen de 
woorden Jamang” en Jandangan” : 
Jandajan,handvatinz.van eenwapen”. 

Pag. 86 ; bij te voegen tusschen de 
woorden Jandjaran” en Jandjoe” : 
JandjS = sampong”. 

Pag. 86 sub: Jandjong” staat: — 
lantong — rhoet zijn: „(lantong”); 
bij te voegen: „Bij de begrafenis van 
een „gadis” .wordt door de ouders 
achter den lijkstoet een Jandjong”, 
inhoudende 8 — 10 „tangkop baked”, 
ddn B ni//roe”, den „piting”, den „sd- 
ldboe”, (zie die woorden), welke voor- 
werpen bij het hoofdeinde worded 
geplaatst en op het graf achterge- 
laten”. 

Pag. 87 sub: Jang igr" bij te voe- 
gen : B bg(le)langM/ran”, waaronder ver- 



28 


SUPPLEMENT. 


staan wordt het elkander reinigen 
van het hoofd van jongeliugen en 
xneisjes met „Iang«/r” (zie dit woord). 

Pag. 87 sub: „langkah” bij te voe- 
gen : „melangkah, over iets heen 
stappen”. 

Pag. 87 : bij te voegen tussehen de 
woorden „lantang” en H lantira” : „lan- 
taran (in de spreektaal niet gebezigd) 
= tandfe”. 

Pag. 87 sub : „lantjong” bij te voe- 
gen; „mblantjeng, gezegd van een 
ongehuwd meisje, dat geen maagd 
meer zijnde, zich in opschik en klee- 
ding een „gad?s” toont”. 

Pag. 87 sub: Jantjuyr bij te voe- 
gen achter bet woord „urineeren” : 
„vloeien, wegvloeien; lantjo</ran, hou- 
ten bord, met verboogde rand aan 
eene zijde spits toeloopende, waarin 
het sap uit het tussehen de cylinders 
vermaalde riet kan worden opge- 
vangen”. 

Pag. 87 sub: „la’et” bij te voegen-. 
„la’ot sikoe mataw (S), een z'ielen- 
land (alleen van een enkele „doek<?n” 
in de S&rawajstreken bekend)”. 

.. Pag. 87 sub : „lap«q” bij te voegen 
achter het woord ,,’antaran”: pela- 
pi’&q bakaw (>Sj, een bedrag van 10 
rijksdaalders in de Sdrawajstreken 
gelegd op den bodem van de „ bakaw”, 
waarin de „kbkas” vervoerd wordt 
(zie die woorden); II lapiq (B), lapi- 
’Sq (S), de losse houten b.odem van 
een ^boembcng . tadji” (zie „boem- 
bung II”. 

Pag 87 sub: „lapfs II”, „(S )” te 
doen vervallen en bij te voegen ach- 
ter „(zie dit woord)”: „ook op de 
Sawahs”. 

Pag. 87 : bij te voegen tussehen de 


woorden „lapis” en „laqtjo(w)’Sh” : 
„laqsanb (B), laqsanaw (8), een hees- 
ter met geneeskrachtige bladeren”. 

Pag. 87 sub: „lari” bij te voegen: 
„ mSlarika(n) : rasan pgpajunan (ook 
„rasan toewe (!>)”, schaken met mede- 
weten van de ouders; malmg dh/ri 
[of ,rasan moedS ( S)'\ schaken zon- 
der voorkennis van de ouders”. 

Pag. 88 sub: „lasi” bij te voegen 
achter het woord „boom” : „(genees- 
krachtig)”. 

Pag. 88 sub : „laton” bij te voe- 
gen tussehen „II” en het woord „de” : 
„bajang”. 

Pag. 88 sub: „lawan” bij te voe- 
gen: „ aid us wordt de danser ge- 
noemd, die aflcomstig is uit een an- 
dere „soembaj” (zie dit woord) dan 
zijn mededanser”. 

Pag. 88 sub: „M>an” bij te voe- 
gen : „ook voor het vervaardigen van 
rijststampers”. 

Pag. 88 sub: „lhbar” bij te voe- 
gen: „(in de spreektaal zelden of nooit 
gebezigd), uit elkander gaan, zich ver- 
wijderen”. 

Pag. 88 sub: „lgbo’£q ($) voor en 
achter dit woord te plaatsen respec- 
tievelijk: „lbboq (5)” en B meleboq(i?)”. 

Pag. 88 sub: s lSbcr” bij te voegen: 
„IV = roesaq”. 

Pag. 89 sub : „lSkapr bij to voe- 
gen: „IV, de rotanring, diedestokjes 
van de strikken „sidmg”, om bosch- 
lianen te vangen, bijeenhoudt; de. 
hoofdring van een, „toedcng”; (zie 
dit woord)”. 

Pag. 89 sub: „lelajang" bij te vo'e- 
gen achter dat woord: „(gr.w.d. „la- 
jang’j (en achter het woord „vlie- 
ger”: „lelajang sipaj”, een vlieger, 



SUPPLEMENT. 


29 


die een gonzend (brommend) geluid 
voortbrengt)”. 

Pag. 89 sub: Jemang” bij te voe- 
gen: Jemang : djawS ( B ), [djawaw 
($)]; padi bSrarn ; //rSboq (B), (gr6- 
bo’aq (S ) ; sSmpaloh (B), [sSmpalo’a'h 
(/S')], kleefrijst, die zonder toevoeging 
van zout en kokosmelk in een bam- 
boegeleding wordt gaar gestoomd”; 
staat: „pisang mams”; moet .zijn: 
j,pisang; man/s”. 

Pag. 89 sub: JSmaq” toe te voe- 
gen : JIT lemaq mams, e. s. v. gebak”. 

Pag. 90 sub: Jdmbang” bij te voe- 
gen: „II melenibang (in 6e spreek- 
taal niet gebezigd), atgraven, weg- 
graven, uitgraven”. 

Pag. 90: bij te voegen tusscben de 
woorden „lSmpi(j)’ong” en ;j lemp?i/r” : 
Jempmg, ingewikkeld”. 

Pag. 90 : bij te voegen tusscben de 
woorden Jdngang” en Jenge : Jen- 
ga^r; kelenga//ran (Passardialect), be- 
wnsteloos, flauw vallen”. 

Pag. 90: De woorden jSnggoewaj” 
en jSnggoewang” moeten worden ge- 
plaatst tusschen de woorden JengS” 
en 1 <kigdt”. 

Pag. 90 : bij te voegen tusschen de 
woorden Jbngkaran” en Jengkor’ 1 : 
Jengkenaj (ook JangkSnaj”), e. s. v. 
varen (geneeskrachtig)”. 

Pag. 91 sub: Jepas’’ bij te voegen: 
„V lgpas maloe, gezegd van een jon- 
geling, die reeds de besnijdenis lieeft 
ondergaan; melSpaslca(n) maloe (Pas- 
sardialect) — betbrang; zie JbrangH”. 

Pag. 91 sub: Jbpaw” bij te voe- 
gen.: JI, winkeltje”, 

Pag. IS x sub: Jesrmg” bij te voe- 
gen: Jbscmg : sematS (B), [sSmataw 
(5)], rijstblok met 66ne opening; doSwe 


mats (B), [doewaw mataw (/S’)], rijst- 
blok met twee openingen; lelesong, 
een stukje „tjbndanS”-hout, gesneden 
in den vorm van een rijstblok met 
drie openingen, gevuld respectievelijk 
met olie, water en „bonh” (v. g. 1. 
„badali bordi minjaq”)”. 

Pag. 91 sub: Jidah” bij te voe- 
gen: „het oog van de Jjoeban” (zie 
dit woord)”. 

Pag. 91 sub: „lidi I” staat : „verf”; 
moet zijn: „nerf”; bij te voegen ad 
II: „ook om de kettingdraden voor 
bet doorlaten van den inslag uiteen 
te houden”. 

Pag. 91 sub: w li(j)’ala” bij te voe- 
gen: „II (in de' spreektaal niet gebe- 
zigd, voorkomende in „djainpi”, Joeso- 
ran” enz.); wegjagen, verdrijven”. 

Pag. 92 sub: Ji(j)’£ng” bij te voe- 
gen : „ook de uitkolling van de kuil, 
waarin bet lijk wordt gelegd”. 

Pag. 92: bij te voegen tusscben de 
woorden Jikns” en Jih'h” : Jild(JS), 
lilaw (S'), denponder (gescbut)”. 

Pag. 92 sub : Jilmg II” bij te voe- 
gen : „zie „kelilmg”. 

Pag. 92 sub: Jik't” bij te voegen: 
„II, hulptel woord bij het opnoemen 
van armbanden”. 

Pag. 92 sub: „limar” bij te voe- 
gen: JI, zie lampik”. 

Pag. 92 sub: Jimasan” staat: =5 
talar” ; moet zijn: „bij offermalen de 
collectieve benaming van 5 stuks t'a- 
kir”, waarvaii 3 stuks, inhoudende 
„boebupr ’itam” en 2 stuks, inhou- 
dende het breiacbtig gedeelte van een 
op de gewone wijze bereide Jemang”, 
vermengd met suikerstroop ; zie de 
woorden „takigr", „bobogr" en J&- 
mang”. 



30 


SUPPLEMENT. 


Pag. 92 sub: „limaw” bij te voe- 
gen : „ belimaw bglangh/r, bet boofd 
besprenkelen met Citroen sap, waar- 
over een formulier is uitgesprolcen ; 
sSlimpat limaw” djoe^roe, de figuur- 
tjes door den „doekon” met een „ se- 
ra V;t” (zie a raVt”) in een Citroen ge- 
grift; met welks sap het boofd der zwan- 
gere vrouw wordt besprenkeid, enz.”. 

Pag. 92 sub : B limonan” bij te voe- 
gen aehter het woord „djampi”; „inz. 
om op reis geene ongelnkken te krij- 
gen, om een kind, dat onderweg door 
een onweersbui wordt overvallen, voor 
de kwade gevolgen daarvan te vrij- 
waren”. 

Pag. 93: bij te voegen tusscben de 
woorden „lingg<?q” en „]ing«^r”: „ling- 
gcr (ook „lingg ogr"), (voorkomende in 
formulieren) een naar het heet op de 
maan groeiende boom met prachtige 
vruchten”. 

Pag. 93 sub: „ling^r” by te voe- 
gen: „en verrotte onkruid”. 

Pag. 93 : bij te voegen tusscben de 
woorden „lingkop” en »lingkoq”: „ling- 
kcng; mSlingkong, iemand of iets ont- 
wrjken”. 

Pag. 93 sub: „lingsi” bij te voe- 
gen aehter het woord „moend<?r”: 
ook „noenggoe’7’ 

Pag. 93: bij te voegen tusscben de 
woorden „lintang’’ en „lintas”: „lin- 
taq”, zie „lajaq”. 

Pag. 93 sub: „lintas’ 5 bij te voe- 
gen: „ir, zie„lajaq”.”' 

Pag. 93 sub: ,,lipan” bij te voe- 
gen: „ lip an ’itam”. 

Pag. 93: by te voegen tusscben de 
woorden „lisah” en „litaq”: „lis^r; 
mhlis^r, tegen iets opkruipen, langs 
iets bewegen; zie ,,’anaq”.” 


Pag. 93 sub: „loeli” bij te voegen: 
„II, de gladde houten pen bij bet 
spinnewiel, waarom de katoen wordt 
gewonden”. 

Pag. 94 sub: „loel<?p" bij te voe- 
gen: „watten”. 

Pag. 94 sub : „loelos” bij te voegen : 
„II pSloelcsan lawa, spinneweb (?)”. 

Pag. 94 sub: „loemaj" bij te voe- 
gen: „beloemaj, gezegd van de a ke(n)- 
didaj”, wanneer ze begint vriicht te 
zetten”. 

Pag. 94 sub: „loembong” te doen 
vervallen: B (i?)”; bij te voegen tus- 
schen: ,,(5)” en het woord „van” : 
„zonder „bingkaj” en tusschen de 
woorden „vervaardigd” en „waarin” : 
„met een bodem van ,,’idjyq-vezels” 
en aehter het eindwoord . M phloepoh”: 
„bingkaj” en ,,’idjoq” (zie die woorden). 

Pag. 94 sub: „loempang” bij te 
voegen: „II = ’oerak”. 

Pag. 94 sub: „loempat II” bij te 
voegen aehter bet woord „opstellen” : 
„hetgeen met een offermaal gepaard 
gaat”. 

Pag. 94 sub: „loendjhk” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „paaltje” 
en „ter": „dan wel een bamboezen 
in den grond gedreven staakje uit- 
loopend in een kegelvormige korf" 
(„sangkaq”). 

' Pag. 95 sub : „loentjoq” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „scherp” 
en „van" : ,-,zooals”. 

Pag. 95 sub: „lotzh” bij te voe- 
gen aehter „(#)”: „(ook „loetih”), 
loti’hb [ook ,,loetz’ah”] (S')'’ en aehter 
„(zie dit woord”) : „ook een mat van 
diezelfde bamboesoort gevlochten om 
padi te drogen”. 

Pag. 96 sub: „ma’m” bij te voe- 



SUPPLEMENT. 


31 


gen: raclje raclje, waaronder 

wordt begrepen ook dobbelspel met 
hoogen inzet; de spelers worden door 
den „djS'nang” (zie dit woord) op lek- 
kernijen getrakteerd”. 

Pag. 96 sub: „majaw” bij te voe- 
gen : ,,II (in de spreektaal niet gebe- 
zigd) = koewasS (71)”. 

Pag. 96 sub: „makau” bij te voe- 
gen achter het woord: „a</?i”: „(ook 
„makan panas”); makan: b&aq, kg- 
tjzq (B), [ketji’aq (S)], gezegd van 
een groot of klein offermaal, dat 
moet worden aangereckt, inz. om de 
goden wederom gunstig te stemmen, 
die bun toorn hebben uitgestort over 
personen in een geziu, in meerdere 
gezinnen, in een doeson enz., waar- 
door ziekte, overlijden, „kebendon” 
en e. w. d. m. z. zijn veroorzaakt; 
padi (B)’mpaj, een offermaal aange- 
recht twee dagen na het noe^wni” : 
nasi padjoh ( B ), [padjo’ah OS)], het lijk- 
maal nuttigen; sigrih (71), [sk/ri’Sh 
(5)], betelkauwen; sub ,, makan s'eloq- 
’an” tusschen de woorden „alleen” en 
„door”: „(ook wel in tegenwoordig- 
heid van vrienden en vriendinnen)” en 
achter het w T oord „genuttigd” : „waar- 
bij zij elkander bij den aanvang een 
weinig rijst met wat toespijs in den 
mond stoppen”. 

Pag. 96 sub : „malang"- bij te voe- 
gen tusschen „I” en de woorden 
„malang moedjor”: „(gew.)”. 

Pag. 96 sub : „malaw” bij te voe- 
gen: „zie ook „l&nang”.” 

Pag. 96 sub: .„mali” bij te voe- 
gen : „II memali, iemand kwaad doen, 
kwaad berokkenen; HI mali raali, 
terugkeeren (?)”. 

Pag. 96 sub ; ' ,,mah'm” achter dit 


woord bij te voegeu : „(ook „perma- 
Iman”, voorkomende in formulieren)”. 

Pag, 14 x sub: ,,mal7tg” bij te voe- 
gen achter het woord „schaken”: 
„(zie %ri)”. 

Pag. 96 sub: „maks” bij te voe- 
gen: „II gezegd van een peperrank, 
„zoodra die tegen den leiboom wil 
klimmen”. 

Pag. 96 sub : „maloe” bij te voe- 
gen : „zie ook ^ker/i-baj” ; tusschen 
de woorden „zijn” en „verlegen”: 
„(ook „pgmaloe”)” en achter het 
woord „schaanate” : „pemaloe sabe 
(73), [sabaw (<$)], gezegd van een 
persoon, die zeer verlegen, zeer be- 
schaamd is uitgevallen”. 

Pag. 96 sub : „mamaq” bij te voe- 
gen: „ook een aanspraakswoord, nl. 
waarmede de oom wordt aangespro- 
ken, die jonger is dan vader of 
moeder”. 

Pag. 14 x sub: „mamboe” bij te 
voegen achter het woord ,,reuk”; 
„v.g.h (g)’mbaw”. 

Pag. 97 : bij te voegen tusschen de 
woorden ,,manhh” en ,,mampos” : 
„mampat(?) == nmndaq”. 

Pag. 97 sub: „mandi” bij te voe- 
gen: ,,mandi(j)’an, badplaats”. 

Pag. 97 sub: „mam's” bij te voe- 
gen achter het woord „rietsuiker” : 
„(ook wel van arensuiker)”. 

Pag. 97 sub : „manjaw” bij te voe- 
gen: „manjaw manjaw ’ftbang, „een 
varieteit met geneeskrachtige bla- 
deren". 

Pag. 97 sub: „maq” bij te voe- 
gen: „I1I = lSmaq”. 

Pag. 97 sub: „maraq” bij te voe- 
gen': „II = sampaj I”. 

Pag, 97 sub: „masaq’’ bij te voe- 


32 


SUPPLEMENT. 


gen: „II masaqka(n) = ngagungka(n), 
zie ,,’agong II”. 

Pag. 98 sub : „mase I’’ bij te voe- 
gen; „semase (B), s&nasaw (S), ten 
tijde van”. 

Pag. 98 sub: „ in asm” bij te voe- 
gen: „II masmka(n), te niet doen, 
tegengaan, beletten ; masmka(n) li- 
dah, mooi praten, vleitaal spreken; 
masm mastadjibka(n), (voorkomen.de 
in formulieren), heeft dezelfde betee- 
kenis als „masmka(n) ; III een uit- 
roep van kinderen, o. a. bij het krij- 
gertje spelen als zij bij honk zijn”. 

Pag. 98 sub: „matb” bij te voe- 
gen: „matg (B), [mataw (>Sj] : damaq, 
pijlpunten; ratjik (B), [ratji’aq (S)], 
zelfsluitend oog aan het bovendeel 
•van de houten pen „tangkaj ratjik” 
van den vogelstrik, bij de vallans 
(,,toekas”) ; pantjmg, haak van den 
hengel; mats (B), [mataw (5)] ’at/?!: 
’idup, het Oosten; mati, hefc Westen”; 
staat: „’oerat”, moet zijn: ,,’oeraq”. 

Pag. 98 sub: „mati” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „bevalling” 
en „palaq”: „ook gezegd van het 
overlijden van den man tijdens die 
periode van zijne vrouw; mati: »’an- 
jot”, verdronken tengevolge van een 
bandjir ; beuapr, verliezen van den 
werper bij „ krais en munt”, bij „dja’ih 
tigb”, bij het spel ^toentom badaq”, 
gezegd van hem, die gevat wordt; 
di bawa poenggupr = mati ka^rut 
(zie die woorden) ; pemati’an ’obat, 
Waaronder verstaan wordt de „bakol 
bSbbrasan”, welke aan den „doekon” 
na herstel van eene zware ziekte 
wordt aangeboden (zie die woor- 
den)”. 

Pag. 98 : bij te voegen tusschen de 


woorden „ megoq” en „mekan” : „me- 
ka’il, de aartsengel Michabl”. 

Pag. 98 : bij te voegen tusschen de 
woorden „mekar” en „mSkuq” : „me- 
kSbol (in de spreektaal niet gebezigd), 
toestemmen, aaunemen”. 

Pag. 98 en 15 x staat: B mSlalan- 
kcn” : moet zijn: „mblakrakan”. 

Pag. 98 : bij te voegen tusschen de 
woorden „m£latah” en M mSli”: „me- 
ligaj”; zie „pbsiban”. 

Pag. 99 sub : s mSlbkat” by te voe- 
gen: „melfekat: bape ( B ), bapaw (S); 
besaq bebajang poti’ah (S) ; gfe'milang 
sakti; goeroe ’allah; ’iboe; ’itam be-, 
bajang koembang; kbraman; mang- 
korbm ’alam sakti (B) ; potili (B ) ; 
tihi; toehoe; toenggal; sebambang 
sakti (B). 

Pag. 99 sub: „melor” bij te voe- 
gen: „melor (melggij ’oetan, eene va- 
ribteit met geneeskrachtige bladeren”. 

Pag. 99 sub: „mSmajg bij te voe- 
gen tusschen het woord „memajaw” 
en [ook „nibnianjaw (S)]’\ 

Pag. 99 : bij te voegen tusschen de 
woorden „mfemajb” en „mema<yr” : 
B metnamq (B), memam’aq (S'), e. s.v. 
gras (geneeskraehtig)”. 

Pag. 99 sub: „mSndam” bij te voe- 
gen: „I1 mendam di poegroq (B) — 
letterlijk — in de „poegroq” (zie dit 
woord) stil voor zich uitstaren (de 
zegswijze wordt gebezigd om aan te 
duiden, dat eene vrouw na hare be- 
valling nog in onreinen staat verkeert, 
dat .de termijn van 40 dagen na de 
bevalling nog niet verstreken is”. 

Pag. 99 : bij te voegen tusschen de 
woorden „ mengkas” en „mengoq” : 
„mengkfeb(?l (in de spreektaal niet 
gebezigd) = mgkebol”. 


SUPPLEMENT. 


33 


Pag. 99 staat:. „m8nti- ’arb ( B ), 
m'enti ’araw (5)”; moet zijn: „mSnti- 
’arb (B), tnSnti’araw (£)”. 

Pag. 100 sub: B m8sang” bijtevoe- 
gen: „m&ang: moenti’anaq ( S ), (alleen 
in formulieren voorkomende) = mS- 
• sang moend; sdrahaj = mSsang moene”. 

Pag. 100 sub: „mesigzt” by te voe- 
gen achter dat woord: „(ook mSse- 
gzt’ 5 ); te doen vervallen : „(B)”-; staat: 
„rol steenen; moet zijn : „rolsteenen” ; 
bij te voegen : „m8sigit: »beringm kali 
waktoe ; bdringm soengsaDg; djoen- 
djongan ; ti(j)’ang ’aras, verblijfplaat- 
sen der goden”. 

Pag. 100 sub: „mSsi(j) 7 oe” bij te 
voegen tusschen de woorden „bus- 
kruit” en „salpeter’ 7 : , ; ga^ram me- 
si(j)’oe” (meer in gebruik is „sdn- 
dawS”).' 

Pag. 100 sub: „midang” by te voe- 
gen: „II = rajaq”. 

Pag. 101 sub: „minjaq’ 7 bij te voe- 
gen aeliter bet woord „maken” : „ (zie 
. „boeli boeli” en „pakaj”)”. 

Pag. 101: bij te voegen tusschen 
de woorden „rm's” en „rmsti” : „imski 
(in de spreektaal zelden gebezigd); 
miskilah, hoewel, ofschoon”. 

Pag. 101: bij te voegen tusschen 
de woorden „moelam” en s moelan’’: 
„moekmin (in de spreektaal niet ge- 
bezigd), zuiver”. 

Pag. 101 sub: „moeke” bij te voe- 
gen : ’o^rang doewS semoeke ’ini, z. v. a. 
de partijen op een terechtzitting”. 

Pag. 101 sub: „moembe” bij te voe- 
gen: M moembg ( B ), [moembaw (5)] 
la’ot, eene varieteit met geneeskrach- 
tige bladeren”. 

Pag. 101 sub: „moenggah” staat: 
„op”; moet zijn: „in”; bij te voegen: 

VEBH. BAT, GEN. X.XITX. afl. 1. 


„pgmoenggah,- alleen bekend in sa- 
menstelliug met het woord „kebaw” 
(zie „kebaw”)”. 

Pag. 101 : bij te voegen tusschen 
de woorden „moentjung’’ en „moe- 
pekat” : „moentoej (/S') (?) (in de spreek- 
taal niet gebezigd) = toelung". 

Pag. 102: bij te voegen tusschen 
de woorden „moerong” en „moesar”: 
moeqsd (B), moeqsaw (£); zie ’iboe 17 . 

Pag. 102:. bij te voegen tusschen 
de woorden „nagd” en „nah”: „na; 
gew. verbonden met ,,’ini” of „kini” — 
na’ini (nakini) — en nu, om den na- 
druk op iets te leggen”. 

Pag. 102 sub: „na7q” bij te voe- 
gen : „k&nah'q’8n (B), [k&iab’&q’an («S)] 
(in de spreektaal zelden of nooit ge- 
bezigd), hierna; na dit tijdstip”. ... 

Pag. 15* sub: „nang” bij te voe- 
gen: „II = nmg”. 

Pag. 102 sub: „uangkd” staat: 
„boom” ; moet zijn : S heester”. 

Pag. 102 sub: „nasi" bij te voe- 
gen-. „nasi padjoh (B), [padjo’ith ($)], 
het maal c. a. op den dag van de 
begrafenis, aangeboden aan hen, die 
van hunne belangstelling hebben blijk 
gegeven; ook het maal op dien dag 
voor de ziel van de(n) overledene 
neergezet bij het hoofdeinde van het 
graf”. 

Pag. 103 -. by te voegen ‘ tusschen 
de woorden ^nSbal” en „n£bmgan”: 
„nebi (in formulieren), profeet ; ndbi 
’isa, Jesus; mo eh am ad, Mohammad; 
moesa, Mozes’’. 

Pag. 103 en 15 x sub: „nggeri’’ bij 
te voegen-. s ndgdri; djanam (ook 
adjdmm”), de onderwereld; op pag. 
15 x : „v.g.l. sdrgd nSgeri Sam, wat 
meer in gebruik is”. 

6 


34 


SUPPLEMENT. 


Pag. 103: Mj te voegen tussehen 
de woorden „nengkabang” en „neng- 
koedS” : „nSngkale (B) — bi(j)’as”. 

Pag. 103: bij te voegen tussehen 
de woorden „n8rirung” eii „ngabong”: 
s ngab%)’, gezegd van het mislukken 
van den oogst wegens te late beplan- 
ting van bet gewas”. 

Pag. 104: bij te voegen tussehen. 
de woorden „ngSlas” en ..ng'emaj” : 
aUgglsmg (gr.w.d. ?), met het hoofd 
knikken als teeken van ontkenning, 
in tegenstelling dus van „nganggoq”.” 

Pag. 104: bij te voegen tussehen 
de woorden' „ngirap” en „ngi^ri” : 
„ngirat (alleen bekend bij de doe- 
kon’s op de Passar’s); raengirat, het 
.gaan van de ziel van het kind in 
de 8 e maand van de zwangerschap 
naar de godheid om af te vragen op 
welke wijze het ter wereld moet 
komen”. 

Pag. 105: bij te voegen tussehen 
de woorden „ngoekos” en B ngoem- 
bong” : „ngoembang (in de spreek- 
taal niet gebezigd), gaan loopen, op 
weg zijn”. 

Pag. 105: bij te voegen tussehen 
de woorden „ngondol” en „nibong” : 
„ni (ook „ni djemii?) (Sf, (alleen 
bij een enkele „doekon” bekend) = 
mdni”. 

Pag. 105 suh: „ni(j)’at” bij te voe- 
gen achter dat woord: „(in formulie- 
ren ook ^pgruiOTSt”)” 

Pag. 105 sub: „ni(j)’hj” : „(£)” te 
doen vervallen ; staat : * kampong- 
hoofd”; moet zijn: „doesonhoofd”; bij 
te. voegen: „(>$')”, waarmede ook wel 
de schoonzoon de schoonmoeder aan- 
spreekt. 

Pag. 105 sub; B nimq” bij te voe- 


gen: „II nimq (5), [nim’dq (/S')]: ke- 
malaw djoendjongan sakti (alleen in 
fomulieren voorkomende) ; palaq po- 
tzh (B), [pot-fab. (/S)] ; radm damar (B ) ; 
tandd koewase (B), besehermgodin ; 
III nimq (0), [nim’Kq (5)], een col- 
lective benaming voor de B oudsten” 
in een „doescm” (zie dit woord); IV 
degene, die bij het „toentom badaq”- 
spel (zie die woorden) de medespelers 
moet trachten te vatten”. 

Pag. 105: by te voegen tussehen 
de woorden B njantaq” en „nja^nhg”: 
,,nja^rang ; nja^rang ’abang, e. s. v. 
heester (geneeskrachtig)’’. 

Pag. 105 sub: „njawb” bij te voe- 
gen achter het woord „sanibat” : 
„(ook aSanebati"); njawe : „’iwan; lin- 
dongan ’allah; ’oesoran”; boekannjawS 
sSbatang, gezegd van een vrouw, die in 
gezegende omstandigheden verkeert”. 

Pag. 106: by te voegen tussehen 
de woorden „njeoraj en anjdrgngaq’’ : 
„njeremb<d (in de spreektaal niet ge- 
bezigd) = goembaq’’. 

Pag. 1 06 : bij te voegen tussehen 
de woorden aiijerdngaq” en nj grid am” : 
atijgrgngan (in de spreektaal zelden 
of nooit gebezigd); plagen, sarren, 
kwaad berokkeuen (gew. verbonden 
met njakzti) (grwd. „sakit; njakiti, 
njerengani)”. 

Pag. 106: bij te voegen tussehen 
de woorden „njbridam” en „njeroe- 
i djeh”: „njSrige (B), njerigaw(/S) [grwd?] 

[ (in de spreektaal niet gebezigd) = 
pali’arfe’’. 

Pag. 16 x sub: „njoe$T 0 m’ ; achter 
dit woord bij te voegen: (grwd. soe- 
grom ?)”. 

Pag. 106 : bij te voegen tussehen . 
de woorden apjoe^rom” en „noesnk”: 



SUPPLEMENT. 


85 


„noend<?p (in de spreektaal niet ge- 
bezigd), gaan, loopen, op weg zijn ; 
»noengsang (alleen bekend bij doe- 
kon’s); noengsang ’alam, gezegd van 
eene kraamvrouw die op het punt 
staat om te bevallen”. 

Pag. 17 x sub: „noeriboe” bij te 
voegen : „(volgens sommigen ook teel- 
bal en eievstok)’’. 

Pag. 17 x sub: ,,’obat” bij te voe- 
gen achter „6 e ” : „(en 8 e ); ’obat rin- 
doe, het lief'kozen en kussen van zui- 
gelingen tijdens het in slaap sussen”. 

Pag. 107 sub: ,,’oebS” bij te voe- 
gen: „IV ’oebe (B), [’oebaw (/Sj] da- 
ma gr, een bale of een mand van 
„oepih of de schaal van een „banzng”, 
waarin de gezeefde damar voor de 
damarkaars wordt bewaard (zie die 
woorden)”. 

Pag. 107 sub: ,,’oebi” bij te voe- 
gen: ,,’oebi gantang, a'ardappelen”. 

Pag. 107 sub: ,,’oedang IP’ bij te 
voegen achter het woord ,,ketam’’ : 
B (met geneeskrachtigen wortel)”. 

Pag. 107 sub: ,,’oede” bij te voe- 
gen: ,,’oede ’oedd (5), ’oedaw ’oedaw 
(&), ten zeerste, ten ernstigste”. 

Pag. 107 sub: ,,’oedjan” bij te voe- 
gen : ,,’oedjan panas, waaronder wordt 
verstaan regen bij zonneschijn”,' 

Pag. 107 sub: ,,’oedjcng bij te 
voegen: „oedjong beras”. (Het Jav. 
menir). 

Pag. 107 sub: ,,’oedjot” bij te voe- 
gen : „oedjot pSnede (B) (in de spreek- 
taal niet gebezigd, voorkoinende in 
formulieren), bede en verzoek, eer- 
biedig verzoek aanhoogere machten”. 

Pag. 107 staat: ,,’oekomam = hoe- 
koman” ; lees : „oekom = hoekom”. 

Pag. 107 sub: *’qelang IIP’ het 


woord „mendjalang M te doen yerval- 
len en daarvoor in de plaats te stel- 
len: „het zich voor het eerst bege- 
ven van de vrouw na het huwelijk 
naar hare ouders”; bij te voegen: 
„IV het brengen door de moeder van 
haar oudste kind, zoodra het kruipen 
kan naar zijn (haar) „meradje” (zie 
„sambot 11”). 

Pag. 108 sub: „’oela$T” bij te voe- 
gen-. „ ’oehn/r : Slang; kSling; koem- 
bang; tandjong; tddong; toengkat 
njawe (2) (alleen bij enkele doekon’s 
bekend), de aarsmade die zich zoude 
ophouden in het hart of in den buik 
van den mensch en sterft even v66r- 
dat deze den laatsten adem uitblaast”. 

Pag. 108 sub:' „’oelat’’ bij te voe- 
gen: ,,’oelat: (b)nggi(j)’ang ; koerbng, 
waarvan de coeon aan den „p&/rO- 
batan” (zie dit woord) wordt ge- 
hangen”. 

Pag. 108: bij te voegen tusschen 
de woorden „’oelat” en ,,’oeloe”: „oekh 
(B), ’oeli’ith (5) = dapat”. 

Pag 108 sub: ,,’oeloe” bij te voe- 
gen : „zie ook „boedjang”.” 

Pag. 108 sub: ^’oenab”. bij te voe- 
gen achter „1I”: „ ’oemang-oemang’ ’ . 

Pag. 108 sub: ,,’oetnb” bij te voe- 
gen: „I1 b(g’)oe:tne (2), [b(bjoemaw 
(,$)] bebblah, het afstaan van een 
gedeelte van den oogst (gew. het */» 
van de opbrengst) door den pandge- 
ver aan den pandhouder, indien het 
aan eerstgenoemde wordt toegestaan' 
zijn verpand beuwveld te bewerken ; 
,,’oemb tebing, een bonwveld tegen 
heuvels of tegen berghellingen aan- 
gelegd”. 

Pag. 108 sub: „’oempan” bij te voe- 
gen: ,’oempan djahat (B), [dja’at (5)], 


86 


SUPPLEMENT. 


de mensehelijk faeces als aas bij de 
visehvangst gebezigd”. 

Pag. 108: bij te voegen tusschen 
de woorden B ’oemaq” en ,,’oendang” : 
,/oendan; haarversiersel, middels een 
haarvlok bevestigd onder den „sang- 
gtflan” (zie dit woord).” 

Pag. 108 sub : ,’oendang" bij te voe- 
gen: „III ■ (in de spreektaal niet ge- 
bezigd) = lipat”. 

.. Pag. 108 sub : ,’oendaq’'’ bij te voe- 
gen: „II z. v. a. kampong” (in de 
spreektaal echter niet gebezigd). In 
*S8ram”-formulieren komt bet woord 
voor in den vorm „tepekainp< 9 Dg” ver- 
bonden met het woord „tepoendaq” 
(samentrekking van „tepe’oendaq”) — 
tepoendaq tdpCkampong, reeds verza- 
meld, vergaderd. 

Pag. 1 08 sub : M ’oendjar” bij te voe- 
gen : „III ’oendjar boeboe, e. s. v. hees- 
ter met geneeskraehtigen wortel; IV 
een kleine pootstok, waarmede gaten 
warden gestooten in een sawab — 
wegens onvoldoenden watertoevoer — 
om daarin de zaadpadi te ktmnen 
werpen”. 

Pag. 108 sub: ,,’oendji” bij te voe- 
gen : „ ’oeudji ’abaug, eene varieteit 
met geneeskraehtigen wortel”. 

Pag. 109 sub: ,/oendjoek” staat: 
s nangL‘|)iist”; moet zijn: „aangepunt”. 

Pag. 109: bij te voegen tusschen 
de woorden „ oendjoyr” en „ ’oendur” : 

» °endt>ng ’ ; ’oendeng ’oendung, kleine 
belletjes, middels een kralensnoer ge. 
hangen aan het deksel van een „toe- 
koe man? r q” (zie „toekoe’j”. 

p ag. 109 sub ; B ’oendor” bij te voe- 
gen: „II ’oendor mati, ons schaakmat”. 
Pag. 1V X sub: ,/oengkcl” staat: 


„strak”, moet zijn: „stuk” ; bij te 


voegen: „II = koengkol; soengkul = 
sgkoengkol”. 

Pag. 109 sub: ,,’oenus” bij te voe- 
gen: „II draad van zilver, koper of 
ijzer, geheclit langs den onderrand 
van bet buitenvlak van de op de 
wijze „tarah papan" (zie „dabong”) 
geslepen boventand, welke draad tus- 
schen-de oogtanden en kiezen wordt 
ingeklemd ; ngoenos, die bewerking 
verrichten”. 

Pag. 109 sub: ,,’oentmg” bij te 
voegen tusschen de woorden „bos” 
en „nipabladeren” : „(± 20 stubs)”. 

Pag. 109 sub: ,/oentjir” de woor- 
den en letters „(B), kipi (£)” te doeD 
vervallen. . 

Pag. 109 sub: s ’oepak” bij te voe- 
gen: ,,’oepah tampm taruh (B), (ta- 
ro ah (aS)], het deel, dat van de inzet- 
gelden bij haneklop aan den „djgnang” 
(zie dit woord) toekomt”. 

Pag. 109 sub: s ’oepong” bij te 
voegen: ,,’oepung (ook „kSp<?ng) boe- 
wab tige, het insluiten bij het spel 
„sebalaq” (zie dit woord)”. 

Pag. 109 sub : ,,’oerak” bij te voe- 
gen: „loempang (£), [ook bgrangkh 
{B), berangbaw (,$) of „pgroedjaq”] 
’oerak, de cylinder van bamboe of 
hout, waarin de sirihpruim met het 
beiteltje „mate (B) [mataw (/$)] ’oe- 
rak” wordt fijn gestampt”. . , 

Pag- 109 sub: „’oerat” bij te voe- 
gen aehter het woord „ader” : „ook 
wortel van sommige gewassen", v.g.l. 
,,’akayr”- 

Pag. 110 sub; „’oeri” bij te voe- 
gen : „’oeri moembaw”. 

Pag. 110 sub: „'oesigr" bij te voe- 
gen : „II zoude in formulierem de be- 
teekenis van ,,’ikot” moeten bebben”, . 



SUPPLEMENT, 


Pag. 110: bij te voegen tusschen 
de woorden ,,’oesung” en ,,’oesoran” : 
„’oesor; ,I ngoesurka(n), iets bekend 
stellen; ,v66r het woord „’oes<?ran”: 
„II” en achter bet woord ,,’oesoran” : 
„(gr.w.d. ,,’oesor?)”. 

Pag 110 sub: ,,’oesoran” bij te 
voegen: „’oesoran (mg)’mboekaq tSng- 
ki(j)’&ng, een . formulier uitgesproken 
bij het voor het eerst na den oogst 
openen van een rijstschuur. Het 
wo'ord komt ook voor in de betee- 
kenis van ,,’ilmoe” (zie dit woord) — 
’oesoran: ngambiq lrjawe (B ) ; sSram- 
boe koebor (B), de wetenschap oni 
iemand in liet verderf te storten. Ook 
wordt on der ,,’oesoran” verstaan elke 
,, Seram ’’-formulier (zie dat woord)”. 

Pag. 110 sub: ,,’oetaug” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „inschuld” 
en ,,’oetang (g)ntantah” : „geldboete”. 

Pag. 110 sub: ,,’oetjap” bij te voe- 
gen: ,,’oetjap pet jah goenting, een 
formulier tijdens den oorlog uitgespro- 
ken om de strijders den noodigen 
moed te bezorgen”. 

Pag. 110 sub: ,,’oewi” bij te voe- 
gen: ,,’oewi: getah; ’oela qr\ achter 
het woord „lanang”: „(met genees- 
krachtigen wortel). 

Pag. 110: bij te voegen tusschen 
de woorden ^oewi” en ,,’oloq”: „oe- 
wit (in de spreektaal met gebezigd) 
= kali”. 

Pag. 1 1 1 sub : ,,’o^rang” bij te voe- 
gen: ,,’oprang: ’ales, godheid (ook 
geest) in tegenstelling van de ,,’o</rang 
kasar”, het hnenschdom; (S)’mpat pg- 
djoeroe boemi (B), de goden die bij 
de 4 hoeken der wereld de waeht 
houden (zij heeten „toehan ’alikdrnaj, 
toehan . ’alik&rsi, toehan sHmeri(j)’aw, 


37 

toehan sja’ih) ; bSs&but (ook „ogr&ug 
njSrain”), degene, die het Shram - 
formulier prevelt; ’ingun = ’oyrang- 
damaj (zie „pSdaroajan”) ; kidaw ka- 
nan, van elke partij ; kipas (zie dit 
woord); koempeni, collectieve bena- 
ming voor de landsdienaren ; tusschen 
de woorden : ,,’oyrang” en „bStan- 
dang” : „(ook „kgprbaj”)”. 

Pag. 112 sub: „padang I” bij te 
voegen: „madangka(n), drijven van 
vee naar de weideplaats” en „sub 
padang fl” achter het woord „pS- 
i/ri(j)’asan” : „(ook „p&fri(j)’asan”) 
verder te doen vervallen: „= bon'h 
minjaq” en in de plaats daarvan te 
stellen: „een kopje’ met ,,’ajiq tjen- 
dane ( B ), [’aji’Sq tjendanaw (5)], — 
water, waarin een stukje tjgndana- 
hout; borih (23) [bori’ah (5)] minjaq, 
een mengsel van geraspte klapper, 
kurkuma, sirihkalk en olie; met wa- 
ter, waarop o. m. een boengS ( B) 
[boengaw (5)] melo^r (melati-bloem) 
— de omnisbare benoodigdheden bij 
het offeren aan goden”. ' - 

Pag. 1 1 2 sub : „padi” bij te voe- 
gen: „padi poelut minjaq; tusschen 
de woorden „beram” en „zwartkor- 
relig” : „[ook padi ’ai/rang” geheeten] ; 
’oedjong padi, het tijdperk dat het 
gewas begint.te rijpen; vgl. koedong 
repat; padi njemboengaj (1), waar- 
onder moeten worden verstaan de 
zeven halmen padi van de ,,phndjoe- 
long” (zie dit woord), welke het eerst 
moeten worden gesneden; II pdpadi, 
e. s. v. heester met geneeskrachtige 
bladeren”. 

Pag. 112 sub: „padoe” bij te voe- 
gen tusschen „I” en „tegen”: „bS* 
padoe”. 



88 


SUPPLEMENT. 


Pag. 113 sub: „pagi” bij te voe- 
gen: „pa,gi loese ( B ), hierna”. 

^ Pag. 113 sub: „pagot" bij te voe- 
gen: „II pagot” t&koekoe, e. s. v. hees- 
ter met geneeskrachtige bladeren”. 

Pag. 113: bij te voegen tusschen 
de woorden ,,pagc>t” en „pahar” : 
„paham (i?), pa"am (S), zich met 
elkander verstaan, tot overeenstem- 
miug komen”. ’ ' 

Pag. 113 sub: „pa’is” achter dat 
woord bij te voegen : „(pa’isan)”. 

Pag. 113: bij te voegen tusschen 
de woorden „pajoe” en \pajeng”: 
„pajon; pSpajonan, zie lapri”. 

Pag. 113 sub: apajong” bij te voe- 
gen: „de kuop van een oorbel”. 

Pag. 113 sub: „pajot” bij te voe- 
gen: apSmajot daprah (?)”. . 

Pag. 113 sub: „pakaj” bij te voe- 
gen achter „de verschillende olien”: 
„en de bedaq” (zie dit woord). 

Pag. 113 sub: „pakaw I” staat: 
„enz.”, moet zijn: „inz.’\ 

Pag. 113:. bij' te voegen sub: „pa- 
koe I”: ,,pakoe bindoe, de scherpe 
ijzeren pinnen, waartusschen het te 
draaien stuk in de draaibank wordt 
vastgehouden” ; sub H pakoe II”, ach- 
ter het woord a’ a bang” : „(genees- 
krachtig), verder „pakoe ’atnbaj (ge- 
neeskrachtig)”. 

Pag. 114 sub: „palaq” bij te voe- 
gen: „palaq: p Slab or, het begin van 
den regentijd ; perang, aanvoerder in 
den oorlog”. 

, Pag. 114 sub: „ p anas” bij te voe- 
gen achter de woorden „na den oogst” : 
a(zie ook „makan”); boemi langit 
panas, gezegd van een streek, welke 
inz. door epidemische ziekten wordt 
bezocht”. 


Pag. 114 sub: „panaw” bij te voe- 
gen: „panaw koemng”. 

Pag. 114 sub: „pandang” bij te 
voegen: „II mandang (?) = manS II”. 

Pag. 115 sub: „panditS” bij te 
voegen: „ pan ditaw (S ) : bSrahmani ; 
goeroe sakti (voorkomende in for- 
inulieren)”. 

Pag. 115 sub: „pandjang” bij te 
voegen: „pemandjang soewarS (B), 
de persoon, die uitgezonden wordt 
om over het bedrag der „koel§” (zie 
dit woord) te onderhandelen”. 

Pag. 115 sub: „pandoe(w)’an” bij 
te voegen: „ook de vierkante houten 
lat bij de „wingan”.” . 

Pag. 115: bij te voegen tusschen 
de woorden „pang” en „panggang”: 
„pangga(h), een versiersel der tanden”. 

Pag. 115 sub: „panggjl” bij te voe- 
gen achter het woord „panggdan”: 
B (ook „peroanggd”) en achter het 
woord „genoodigde” : (in de BSsSmah- 
streken in het bijzonder de „meradjg”)”. 

Pag. 115 sub: „panggong III” bij 
te voegen achter het woord „stel- 
laadje” : „verdieping”. 

Pag. 115 subr „paug*ran II” by te 
voegen: „zie ook „toetoffrm (gr.w.d. 
„toettfpr”)”. 

Pag. 115 sub: s pangkal” bij te 
voegen tusschen de woorden „haar” 
en s tSlingS”: »(ook B pgmangkal”); • 
„sSpangkal lengan, een lengtemaat, 
de afstand van den oksel tot aan het 
uiteinde van den middenvinger langs 
eene rechte lijn gemeten”. 

Pag. 1 1 5 sub : „pangkcd" bij te voe- 
gen tusschen de woorden „van’’ en 
„gespleten”: „in tweefin”. 

Pag. 116 sub: „ pantang” bij te voe- 
gen: „pantangan ’oeme (B) [’oemaw 



SUPPLEMENT. 


39 


(/$)] als „k8tindjaw’an, kidjang bS- 
loempat, marang kaki, nikam djoe- 
groe, njoembangkan ’atagran, toeng- 
koe (pbndjoelflng) tigS (B) [tigaw (£’)]”, 
voorschriften in acht te nemen bij 
het uitkiezen van terreinen voor den 
aanleg van droge velden, welke niet 
mogen worden overtreden, aangezien 
misoogsten daarvan het gevolg kun- 
nen zijn”. 

Pag. 116 sub: „pantaw” bij te voe- 
gen : „iemand iets toeroepen, bijv. bij 
de trap staande iemand toeroepen of 
hij tbuis is — „haj si ’an op ’ade di 
-proemah” ; pantaw’Sn kebanjakan, 
waaronder inoet worden verstaan 
eene uitnoodiging aan .alle doeson- 
ingezetenen gedaan om een feest te 
komen bijwonen” 

Pag. 116: bij te voegen tussehen 
de woorden „pantaw” en „pantilan” : 
„pante ( B ), eene opeenstapeling van 
goed aan elkander vastgeheehte bam- 
boezen staken van de „boeloh kapal” 
of van de- „boeloh tbmi(j)’ang”, ter 
hoogte van de lengte van een mans- 
persoon gemeten van voet tot hals 
en ter breedte van 3 vademen, waar- 
aehter de krijgers na het vuren zich 
verborgen. De „pant§” werd door de 
krijgers voortgerold tot nabij de te 
belegeren doeson; zie „goelmg”. 

Pag. 116 sub: „pantilan" bij te 
voegen voor het woord ,,bi(j)’asan” : 
„de stok waaraan de „tali santing” 
(zie deze woorden) is vastgemaakt; 
de stok rustende op het juk van de 
„samban batang”, waaraan de „djam- 
bat” bangt (zie die woorden) ; de dwars- 
stok die bij de^toekas” (zie dit woord) 
wordt vastgebonden door een diep in 
den grond gestoken haak”. 


Pag. 18 x sub: „pantjang” bij te 
voegen: „II mantjangka(n), afwerken, 
voltooien inz. van eene woning’’. 

Pag. 116: bij te voegen tussehen 
de woorden „pantjar” en „pantje” : 
„pantjaran, valdeur bij een „pgrang- 
kap” (zie dit woord)”. 

Pag. 116 sub: „paVt” bij te voe- 
gen ackter het woord „pa’otan” : „(ook 
„pema’otan”) en aehter het woord 
„trap”: „handvat”. 

Pag. 116 sub: „papah” bij te voe- 
gen : „II (alleen voorkomende in for- 
mulieren) = bimbing I (gew. b8pa- 
pah bebimbmgan”)”. 

Pag. 116 sub: *papan” bij te voe- 
gen: „papan mgratSka(n) (B) [mgra- 
tawka(n) (>$)] gigi (bij het tanden- 
vijlen in gebruik), halfeirkelvormige 
plank tussehen de tanden gehouden, 
om te zien of ze wel goed gelijk zijn”. 

Pag. 117 sub: „pagsS” bij te voe- 
gen: „zie ook „salah”.” 

Pag. 117 sub: „pa$r” bij te voe- 
gen: „II pa^r’ini (S), z. v. a. „dikalb 
(B); zie „di YF’.” 

Pag. 117 sub: „parang III” bij te 
voegen voor het woord „pbmarang” : 
„ marang, schade verriehten”. 

Pag. 18 x sub : „parboelg” bij te voe- 
gen aehter »(#)”: „[parboelaw OS')]”. 

Pag. 117 sub: „paroh” bij te voe- 
gen aehter „{B )’’ : „[paro’Sh (*S)]”. 

Pag. 117: bij te voegen tussehen 
de woorden „ par eh” en , paint”: „pa- 
roli, engelen ; paroli sembilan, de eer- 
ste engelen, die geschapen zijn”. 

Pag. 117: bij te voegen tussehen 
de woorden „parot” en „pasah” : „ par- 
ti wi (alleen in formulieren voorko- 
mende- en steeds verbonden met het 
woord „poetmg”) ; poetmg partiwi 





SUPPLEMENT. 


- het middenpunt der aarde; verder 
B partoe(w)’ahan, zie „toe(w)’an; ver- 
der „parvvatm, titeJ oudtijds aan een 
doesonhoofd toegekeud”. 

Pag. 117 en 18 x Sllb: , 3 pasang” 
(pag. 117) te doen vervallen de zin- 

saede: *fiangi afleggen”; bij te 

voegen (pag. 18 X) tussehen de woor- 
den ^pasang” en B sangi” ; „( sa 5 ot)” } 

yerder ,,masang pggrasapan, wierook- 
branden”. • 

Pag. 117 sub: „pasong I” bxj te 
voegen achter het woord „pgmasong” : 
B [s8kaudar pasong ?”]. 1 

x:'i . ^ ^ sub. „pasoe” bij te yoe- 

gen tussehen dat woord en „konr’: \ 
vpinggan”; tussehen de woorden „bak” t 
en >om” : „bijv.” en achter het woord 
»werken”: „de trogvorm ige bak voor d 
water bij eene- smidse”. . 

Pag. 118 sub: „pati I” bij te voe- 1 
gen: *ook het uitgeperste vocht uit m 
indigobiaderen, uit de fijngekapte d< 

■ telCli" 11 d “ fljDgerasl ’ ten » 

Pag. 118 sub.- „patjang” bij te voe- 1 vc 
gen. „zie ook „salah”;- III (me)ma- 1 yo 
yang, gezegd van sehade, welke door 
plagen en ziekteu inz. aan het padi- de 
gewas wordt toegebracht; 17 = tang- da, 
ap mz. door kwade geesten”. zie 

• Pag. 118 sub: „patjar” bij te voe- ] 
gen achter het woord „mirah” (met voe 
geneeskrachtige bladeren)”. 

Pag. 118 sub: „pSdamaj’&i” bij te I 
voegen achter dat woord: „(ook kd- bii 
damaj’Sn”).” 1 ” DlJ 

el"* 1 ' »i s J nb: b !jtevoe- on 

? ' - ”*■ P f dang ^ “ ? amaq pasa- en 

ngan; zie ’anaq”. ? 

„ en Pa f;i^ snb ; ; pSd -> Sre ” b s rt® 

° ™sschen dat woord en „(B)'\ pg^ 


er ; zoomede tussehen het woord „pgdjg- 

r “ res P ec t ie velijk : ,[ook 

11 »P$djc‘//re J en „[ook „pedjggraw’ ; ] en 

.. dS," ”/£” : •4ft* (-8). 

djey/aw (£j?j; achter het woord „ver- 
L - oorzaakt”: pedjerg (B) [pgdjtraw (5)] : 
e alas; kasar; sgriboe, brand, doodslag, 

- moord”. b> 

, Pag, 119 sub: „pSlabor” de woor- 

- den „ de regenmoesson’ ’ te doen verval- 
len en in de plaats daarvan te stellen • 

5 »zie „labor”.*’ 

Pag. 119 sub: „peladangan” bij te 
voegen achter het woord „mirak”: 
„( abang)’’ en achter het woord „daar- 

va,n : „(met geneeskrachtigen wor- 
161 ) , 

Pag. 120: bij te voegen tussehen 
de woorden „pglitg” en B pSloentjon- 
gan : B pSlobang = lobang”. 

Pag. 120 sub: .pfekq” bij te voe- 
gen achter het woord B maat”: „nl. 

de omvang van een volwassen per- 
soon” . e 


Pag. 120 sub: „pematang” bij te 
voegen. B pematang Iawaj’an, (alleen 
t- voorkomende in formulieren)”. 

r dp Pag ' \ 2 ° : ^ te voegen tussehen 
Ida J°° rdeU /’P^atang” en , ; pemen- 

‘ / Pemb0eIg <*>> een kinder- 

ziette door geesten veroorzaakt”. 

;LS£ 120 n a t : : pS , mS,lgka i' r " bij te 
voegen . „ 1 I pgmengka gr teline-e (B) 
een oorsieraad”. 6 1 ’ 

Pag- 120 en 19 x 8nb : ,p» mindoo „ 
J* ™ egen tesschen de woorden 
nfZf r w °? ” ter ” : »P^dang, % ns 
en JTf- '' tuSSchen het Word B van” 
Z Yr d, ’> miD3teas 6 V' en ach-' 

, „ e 6 0 ^er „10- : B en van hoog- 
ens ; achter het woord *koedjor” • 
spSdang, kfyris of kaloDg”. 



SUPPLEMENT. 


41 


Pag. 120: bij te voegen tussehen 
de woorden M p&nindoe” en „pgtnoe- 
loe”: »pbmoekS (in de spreektaal zel- 
d'en gebezigd) = pi(j)’aq, zie „doe(w)g”. 

Pag. 120 sub: „pgmoeloe” by te 
voegen aehter het woord ,,blaasbalg” : 
»gew.oonlijk van hout met kippen- 
veeren bedekt, voorzien. van een cy- 
lindrisehe steel „gagang pemoeloe’’.” 

Pag. 120: bij te voegen tussehen 
de woorden „pgnag&” en „penakan” : 
„penaj” en Jrelange”, van groote af-, 
metingen. 

Pag. 120 sub : „pSndjoelong” bij te 
voegen aehter bet woord „bouwveld” : 
„zie „siwa”.” 

Pag. 121: bij te voegen tussehen 
de woorden „pengalojan” en „pengaq”: 
„p8ngantman (8 ) ; zie „boentmg”. 

Pag. 121 sub: „pSnggage” bij te 
voegen aehter het woord „kruip- 
plant’’: „(met geneeskrachtige bla- 
deren)”. 

Pag. 121 : bij te voegen tussehen 
de woorden: „penggawe” en „pg- 
ngiyns” : „pdngggdom (I) (in formulie- 
ren voorkomende) = badan”. 

Pag. 121: bij te voegen tussehen 
de woorden „penjdngat” en „pdnoe- 
wa gr”: „penoengkolan (/Sj [gr.w.d. ?]; 
’adat penoengkolan, de betrekking van 
mede-echtgenooten onder elkander”. 

Pag. 121: bij te voegen tussehen 
de woorden „pepas” en „pepengzh” : 
„pgpat = gr& pat”; pepatih (B), oud- 
tijds de titel van een hoof'd”. 

Pag. 122 sub : „pgprah” bij te voe- 
gen tussehen de woorden „kind” en 
„bij”: „ twee maan den na de geboorte 
en”; aehter het woord „ziekte”: ,,zoo- 
mede bij het „(mg)’nggoestika(n) ’anaq; 
zie „goesti”.” 

YEBH. BA.T, GEN. LXITL afl. 1. 


Pag. 122 sub: B peyram” bij te voe- 
gen: „ peyram di (of „(e)’nggi”) koele 
(B), het beraadslagen over het be- 
drag der B koele” (zie dit woord)”. 

Pag. 122 : bij te voegen tussehen 
de woorden „p&p’atn” en „peyram- 
bmg”: „perambaq, gesprek; meram- 
baq, een gesprek voeren, bespreken, 
beraadslagen”. 

Pag. 122 sub -. „peranggi” bij te voe- 
gen aehter dat woord; „gezegd van 
een „ si war” (zie dit woord), wanneer 
scheede en gevest met zilver beslagen 
en belegd zijn”. 

Pag. 19 x sub: „p$rapas” bij te 
voegen aehter het woord „gebruik”: 
„ook gebezigd ora daarop de kunst- 
sporen van vechthanen te wetten’’. 

Pag. 122: bij te voegen tussehen 
do woorden ,,pSrapm” en „p8pra- 
winan” : „pgrasanan, z. v. a. rasan”. 

Pag. 122 sub: „p8rbS” bij te voe- 
gen: „melintang pgrbe (B), [pferbaw 
OS)]: di kidaw, het Zuiden; di kanan, 
het No or den”. 

Pag. 122: bij te voegen tussehen 
de woordeh „pbrb&” en „pgrbot” : 
,,pdrboeld (5), pSrboelaw OS), gew. 
verbonden met „sj'ksfe” ( B ), szksaw 
(S) — siksS. 

Pag. 122 sub: ,,perbot” by te voe- 
gen: „ook wel voor kleedingstukken, 
sieraden”. 

Pag. 122/123: bij te voegen tus- 
schen de woorden „pSr8nggi” en „pe- 
rSpat”: ,,perentang = timbangan”. 

Pag. 123 sub: „pSri” bij te voe- 
gen : „peri djinggaw seri(j)’at (5), eene 
godin huizende in de z.g. sSregaw 
panggar besi”. 

Pag. 123: bij te voegen tussehen de 
woorden „pgri(j)’8san” en „pgprikaj”: 

6 . 



42 


SUPPLEMENT. 


„pe< 7 ?i(j)’aw, e. s. v. heestev met ge- 
neeskraehtige bladeren”. 

Pag. 12B: bij te voegen tusscben 
de woorden „pgrikot” en „perimpmg” : 
a p Sri man; djeme (B), [djemaw OS')] 
phriman, een van persoonlijke dien- 
sten vrijgestelde”. 

Pag. 128: bij te veegen tusschen 
de woorden „pemnp<9nan” en „pgrin- 
tah” : ; ,perindoe(w)’an, waarmede jonge 
meisjes elkander aanspreken, wanneer 
zij elkander nog niet bij den naam 
willen noemen, of dien naam' niet 
kennen”. 

: Pag. 123 sub : fcpgnqsg” bij te voe- 
gen : „mgrzqsaw rasan (*S) = noentot 
ri(j)’al; zie »ri(j)’ai”.” 

Pag. 123 sub: „ perm ate’ 3 bij te voe- 
gen tusschen de woorden „batoe” en 
Oakz’Sq”: ,,’akzq (D)” en achter het 
woord ,,manz’aq OS)”: „taj boereng 
daz/re (B), [da</raw (£)]”. 

Pag. 123: bij te voegen tusschen 
de woorden „pepTot” en perowzt” : 
aphro’atzn = parwatm ; zie ook „tari”.” 

Pag. 123: bij te voegen tusschen 
de woorden „pg</roe</mig” en „pe- 
grot" : „p8roman (ook „paroman”), 
slecht teeken; peroman djande (B), 
[djandaw (£)], kenteekenen bij een 
vrouwspersoon, welke op een overlij- 
den op jeugdigen leeftijd wijzen”. 

Pag. 124: bij te voegen tusschen 
de woorden „pgtang” en M pgt&” : 
,petarg (B), — petaraw (S) = be- 
tare II”. 

Pag. 124 sub: „pSt£” bij te voe- 
gen achter „(B )'' : „petaw r ( S)". 

Pag. 124: bij te voegen tusschen 
de woorden „phtg” en „pSti”: „pe- 
terah = beterah”. 

» Pag. 124 sub: „petiq” bij te voe- 


gen: ,,sepetzq ( B ), sepetz’aq 0S),e. s.v. 
kinderspel”. 

Pag. 124 sub: „pStjah” bij te voe- 
gen : w mStjahka(n) ’oendang ’oendang, 
een wet overtreden”. 

Pag. 124 sub: „pigang” de „komma- 
punt” te doen vervallen tusschen de 
woorden „migang” en „maugkt>q” ; bij 
te voegen : v.g.l. „pggang”. 

Pag. 124 sub: „pi(j) , Ss” bij te voe- 
gen : „pi(j)’as rSbah, een der versier- 
selen van de „pi(j)’fe tSgaq”; II t&- 
pi(j)’£s di dap'rat. di ’ajzq ( B ), [’aji’aq 
OS)], (in formulieren voorkomende), 
wijd en zijd, te water en te land”. 

Pag. 125 sub: „pinang” bij te voe- 
gen: B II pinang tnasaq, e. s. v. hees- 
ter (geneeskrachtig)”. 

Pag. 125 en 20 x : bij te voegen 
tusschen de woorden „pindanan” en 
apindekawan”: apiodaq, zie abadah"; 
pindaran, zie ahadah”." 

Pag. 125 sub : ' apinggan” bij te voe- 
gen tussehen de woorden „lSmaq ma- 
ms” en aenz.”: ahoewah gr$i ngas, 
doedol l&nb<?t, loewS (B), loewaw (S), 
gretih (71), [^retz’ah (*S)]”. 

Pag. 125 sub: s pihggang” bij te 
voegen: „ sepinggang balong ; een 
lengternaat, zijnde de afstand van den 
voet tot halverwege de dij langs een 
reckte Irjn gemeten”. 

Pag, 125 sub: „pintaq” bij te voe- 
gen achter het woord ‘„pSpintaq” : 
a (ook apemintaq ; parmintaq’dn”, (in 
formulieren voorkomende))”. 

Pag. 125: bij te voegen tusschen 
de woorden „pintjang” en aphiton’’: 
apintoe (ook „pintoe’Sn”), de vagina- 
mond, v.g.l. aiawang”.” 

Pag. 126 sub: apip^'s’’ bij te voe- 
gen achter het woord aSpijzen”; M ook 


SUPPLEMENT. 


43 


het afscheiden en pluizen van de 
kapokvezels”. 

Pag. 126: bp te voegen tussclien 
de woorden ,,pb” en „piraq”: „pi- 
rang (in de spreektaal zelden of nooit 
gebezigd); pivang boemi pirang langit, 
tusschen liemel en aarde”. 

• Pag. 126 sub: „pinq” bp te voe- 
gen tussclien de woorden „steen” en 
„met” en tussclien bet woord „steen” 
en de zinsnede „het woord is meer in 
gebruik dan” respectievelijk : „(bajba- 
toe)” en ,,(pemmq (73), [pgmirfftq (,$)])". 

Pag. 1 26 sub : „pisang” bij te voe- 
gen achter de woorden ,,kelat”, „loeng- 
kS”, ,,’oedang”, „tgmbatoe”, ,,potP£h: 
„(m et geneeskrachtigen wort el)’ ’ ; staat : 
,,s8ngkeh'q” ; moet zijn: ,.s§ngkSh'k” ; 
bij te voegen achter het woord „sSng- 
kSwali” : „(zie dit woord)”. 

Pag. 126 sub: „pisaw” bij te voe- 
gen : „pisaw ra’ot = sSra’ot; (zie „ra’ot”, 
dat meer in gebruik is)”. 

Pag. 126 sub: „pistawe” bij te voe- 
gen : „II = pgmi(j) e”. 

Pag. 126 sub: „pitaq” bij te voe- 
gen : „de verschillende afdeelingen, 
waaruit een kooi of hok bestaat”. 

Pag. 126 sub: ,,pitmg” bij te voe- 
gen: ,,een klein matje, waarop diverse 
bladeren worden geplaatst, oni daarop' 
de uit den rijstketel geschepte rijst uit 
te spreiden; een matje als bedekking ge- 
bezigd, om een maal warm te houden”. 

Pag. 126 sub*: „pitong” bij te voe- 
gen : „II (in de spreektaal niet gebe- 
zigd), zeven”. 

Pag. 127 sub : „poeding” bij te voe- 
gen achter liet woord „blad” : „(ge- 
neeskrachtig) ; poedmg: „kantjd” (met 
geneeskrachtigen wortel) ; grintv\ (B), 
[gmtt’gq (&)]”. 


Pag. 127 sub: „poedje” bij te voe- 
gen achter het woord „bendc>n” „om 
een rijken oogst af te smeeken”. 

Pag. 20 x sub : „poedji II” te doen 
vervallen het woord „ook” en bp te 
voegen achter „1I”: „poedji majat 
(73), [inanjat (5)]”. 

Pag. 127 sab; „poedo'ng” bij te 
voegen: „liet woord werd ook aan- 
getroffen in de beteekenis van „ramoe- 
’an tSnong (zie die woorden)”. 

Pag. 127 sub: „poegan” de letter 
„(#)” te doen vervallen. 

Pag. 20 x sub : „poeh<m” bij te voe- 
gen: „II poehoni, uitspreken van een 
formulier na het indruppelen van de 
oogen van een afgestorvene met een 
bijtend vocht (in den regel citroen- 
sap met peper vermengd) om er zich 
van te overtuigen, dat de dood inder- 
daad is ingetreden”. 

Pag. 127 sub: „poekoq” bij te voe- 
gen: „poefo>q tanggS (B), [poeko’aq 
tanggaw (&)], de onderste sport van 
de trap”. 

Pag. 127 sub: „poebh” bij te voe- 
gen achter „Vio” : „een dubbeltje”. 

Pag. 127 sub: ,,poebt” bij te voe- 
gen achter het woord „reinigen” : 
„vindt ook in de geneeskunde aan- 
wending; pepoebt potih (B), [poti’Sh 
(<S), eene varifiteit; II vogellijm”. 

Pag. 128 sub: M poempon” bij te 
voegen tusschen dat woord en het 
woord „moempon” •. „de ruigte en 
stoppels op een ter bebouwing . be- 
stemd boschland, welke op kleine 
hoopjes bij elkaar zijn gehakt”; te 
lezen in plaats van ,,de” tusschen de 
woorden „van” en „ruigte”: „die” ; 
verder te doen vervallen de zinsnede : 
„op een ter bebouwing bestemd bosch- 



SUPPLEMENT. 


U 

land”; bij te voegen voor het woord 
„aanleggen”: „(ook „njilap poem- 
ponan’ j.” 

Pag. 128: bij te voegen tusschen 
de woorden „poempon” en „poenaj”: 
„poempong, afgeknot, afgeknakt”. 

Pag. 128 sub: „poendjong” bij te 
voegen: „po'endjong: beramoe’an; sbrbe 
koemhg; tigaw roewang (/S') ; — ’anaq 
poendjong, waaronder de versck.il- 
lende rantjak’s (zie dit woord) wor- 
den begrepen, welke bij een „poen- 
dj<7ng”-offermaal worden geplaatst”. 

Pag. 128 sub : „poengkaq” bij te 
voegen: „IV gezegd van een vrouw, 
die niet meer in de kracht van haar 
leven is, de climacterium periode ge- 
passeerd is’’. 

Pag. 20 x staat : „poepo’£q (/S') 

pap”; moet zijn: „poep(?q (B), poe- 
po’aq (&); bgpoepeq ( S ), beleggenvan 
het een of ander lichaamsdeel met 
een papje”. 

Pag. 128 sub: „poepot” bij te voe- 
gen: ,,III poepotan kSkng (voorko- 
mende in formulieren), het rniddel- 
punt der aarde (?)”. 

Pag. 128: bij te voegen tusschen 
de woorden ^poeproq” en „poesakfe”: 
„poeros, z. v. a. ,.koendang (§)”. 

Pag. 129 sub: „poesapr IP’ bij te 
voegen: ,,poesagran : boemi (= tasik) ; 
la’ct, het middelpunt der aarde”. 

Pag. 129 sub : poe(w)%r” bij te 
voegen achter het woord „likpan” : 
,,(geneeskrachtig)”. 

Pag. 130: bij te voegen tusschen 
de woorden „radang” en „radjang”: 
„radin; een titel; radm: „djamboe, 
(&)’ndoe (S), godheden”. 

Pag. 130 sub: „radjb (Z?)” bij te 
voegen: „radje (B), [radjaw (£)] : 


’alam meni; ’alam segentan boemi; 
njawaw (S); seliman, godheden; II 
degene, die bij het ,,toentom badaq”- 
spel, den „nimq” (zie dit woord) moet 
tegenhouden”. 

Pag. 130 sub: „ragi I” bij te voe- 
gen voor het woord „de”: „klaur in 
het algemeen, in het bijzonder”; ’ajam 
tige ( B ), [tigaw (S)] ragi, een kip 
met witte, zwarte en gele veeren, 
welke voor bepaalde offermalen wor- 
den geslacht”. 

Pag. 130: bij - te voegen tusschen 
de woorden „ragi” en „ragoe” : „pragi, 
gist”. • 

Pag. 130: bij te voegen tusschen 
de woorden „rajas” en „raje”: „rajat 
(in de spreektaa.1 zelden of nooit ge- 
bezigd), onderdaan, volk”. 

Pag. 20 x sub : „«p’akat” bij te voe- 
gen achter het woord „vervaardigd” : 
„(e. s. v. fetisch)”. 

Pag. 20 x sub : ,,//ramas” bij te voe- 
gen achter het woord „kneden” : „uit- 
persen”. 

Pag. 130 sub: „ramboe” bij te voe- 
gen : „koedjcr beramboe, toembaq be- 
ramboe, Ians, speer bij het lemmet 
voorzien van het een of ander versier- 
sel (inz. ,,haar”) bij wijze van franje”. 

Pag. 131 sub : „ramboetan” te doen 
vervallen : „e. s. v. vrucht” en in de 
plaats daarvan te stellen : „een boom 
met eetbare vrucht” en bij te voegen 
achter het woord „schil” : „de bast 
is geneeskrachtig”. 

Pag. 131 : bij te. voegen tusschen 
de woorden „rampaj” en „rampas”: 
„rampaq, gezegd van e'en boom, die; 
vele takken schiet”. 

Pag. 131 sub: „rame” te lezen in 
plaats van de zinsnede „zooals door 



SUPPLEMENT. 


45 


den stamvader enz.” te lezen 

„zooals vischvijvers, aauplantingen 
enz., hetzij aangelegd door den stam- 
vader, hetzij aan de gemeenscliap 
toegevallen”. 

Pag. 131: bij te voegen tusschen 
de woorden . ^randjaw" en „ran- 
djiugan”: „randjmg; merandjmg, het 
verrichten door de „doekon” (zie dit 
woord) van de inwendige manipula- 
tion tijdens den partus”. 

Pag. 132 sub : „rantjak P’ bij te 
voegen: „■= sangga^r". 

Pag. 132 sub: ,,(/rap” bij te voe- 
gen: ,,(badali) pgng&jrrapan, plank om 
tabak te k erven”. 

Pag.. 132 : bij te voegen tusschen 
de woorden „</rapat” en ,,</rapot”: 
„rapil, de aartsengel Raphael”. 

Pag. 132 : bp te voegen tusschen 
de woorden „rapil” en „$rapot”: 
„gra,])oh (B), ^rapo’Sh (/S') ; nge(me)- 
</rapoh (B), nge(me)f/rapo’Sh. (S'), het 
omkappen van het houtgewas langs 
de kanten van een bouwveld, dat het 
padigewas zoude beschaduwen”. 

Pag. 132 sub: „rasan” bij te voe- 
gen achter dat woord: „(ook „gm- 
san”); di loe(w)’a</r rasan Q/rasan) 
buiten de partijen staan, neutraal 
zijn; zie 00 k „panqse”.” 

Pag. 132 sub: „rase” bij te voegen 
tusschen de woorden „geur" en „ge- 
voelen” : „[ook „perasS’£n ( B ), pgra- 
saw’Sn (<$)]”." 

Pag. 132: bij te voegen tusschen 
de woorden ,,ras§” en „rasi’’ : „rase 
loelah = rasol”. 

Pag. 132 sub: „rasi” bij te voegen: 
„perasi(j)’an ( 00 k ,,pe(/rasi(j)an”) (in de 
spreektaal niet gebezigd), heeft de- 
zelfde beteekenis als „rasi”.” • 


Pag. 132 sub: „ratap” bij te voe- 
gen achter het woord „ldaaglied” : 
„(ook formulier bijv. een „sawi bar- 
doendon”); II heeft in formulieren 
00 k de beteekenis van sfebot”. 

Pag. 133 sub: „ratoe” bij te voe- 
gen: „III ratoe: roeban kSlam, het 
hoofd der in zee huizende geesten; 
sSkendar ’alah, sekendar ’ali, sekSndar 
’alam, simpan ’alah (volgens eenige 
godgeleerden), het hoofd der geesten 
respectievelijk in de sSrgS (zie' dit 
woord): . „negeri sam, negeri ’asaj, 
nSgeri kelam kabot, nSgeri bandoe 
ri(j)’&ig”. 

Pag. 133 sub: „ratos” bij te voe- 
gen : „b8ratos, de iddah van drie maan- 
den en tien dagen”. 

Pag. 133 sub: „rebi(j)’Sh” bij te 
voegen : „r§bi(j)’8h mandang, een „doe- 
kon” (zie dit woord), die om hare 
kundigheden in hoog aanzien staat”. 

Pag. 134: bij te voegen tusschen 
de woorden: „^rekoe” en ^rhkop” : 
„rSko’£q (S) ; rgko’Sq la’ot, een in zee 
huizende kwade geest”. 

Pag. 134 sub : „r8ndah” bij te voe- 
gen: „zie „borong II”.” 

Pag. 134 sub: „rendj?h” bij te voe- 
gen: ■ „ on der „rSndjih” wordt 00 k 
verstaan een weduwnaar, die naar 
een vrouw zoekt, om met haar een 
huwelijk aan te gaan”. 

Pag. 135 sub; „rSnggot” bp te voe- 
gen: „II = damping (1)”. 

Pag. 135: bij te voegen tusschen 
de woorden „r8nong” en „ grt'ntang” : 
„rgntang, uitgestrekt, gespannen; mb- 
rtntang, uitspannen”. 

Pag. 135 sub; „vgpat” bij te voe- 
gen achter dat woord: „(ook ^rgpat”); 
IV tegelijk, gelijkertijd”. 



46 


SUPPLEMENT. 


Pag. 135 sub: *repi(j)’ah 4 e alinea” 
acbter liet woorcl „guldenstuk” bij te 
voegen: „en ter waarde van / 1”. 

Pag. 136 sub: „reroebe I” bij te 
voegen „(*$)” [gr.w.d. roebS (B), roe- 
baw (/S}]” eu acbter bet woord „ge- 
schenk” : „(ook aan hoofden)"; zie 
„roebe”. 

Pag. 136 sub: ^rgsam" bij te voe- 
gen acbter het woord „babi”: „(ge- 
neeskrachtig)”. 

Pag. 21 x sub: ribang” bij te voe- 
gen : „I¥ e. s. v. kinderspel”. 

Pag. 136 sub: „( 7 riboe” bp te voe- 
gen: *11 zie *tandang”; III gregrihoe, 
e. s. v. gras (geneeskracbtig)”. 

Pag. 137: bij te voegen tusscben 
de woorden: „ridjdi” en „ri(j)’al” : 
B rihal, een lezenaar uit een stuk 
bout gesneden, die naar verkiezing 
kan worden dichtgeslagen of open- 
gezet”. 

Pag. 137: bij te voegen tusscben 
de woorden „rihal” en „ri(j)’al” : 
*ri(j)’fih (in de spreektaal niet gebe- 
zigd); mbri(j)’£h, te voorscbijn komen 
inz. van de nageboorte”. 

Pag. 137 sub: „ri(j)’Sl” bij te voe- 
gen ; „ri(j)’iil : kipas, oude zilveren 
munt; moetong, een bedrag van / 2.50, 
dat door den vader van den verloof- 
den jongeling gelijkelijk moet wor- 
den verdeeld onder de genoodigden 
aan het maal, dat na het „m$la,gri- 
ka(n)” (zie dit woord) moet worden 
aangerecht”. 

Pag. 187 sub: B ri(j)’ang” bij te voe- 
gen: *11 mSri(j)’ang, zonder ophou- 
dei% berhaaldelijk (ook gebezigd om den 
exeessief uit te drukken); meri(j) ang : 
rindoe, onstuimig naar lets verlangen ; 
tangis, luidkeels snikken en weenen". 


Pag. 137: bij te voegen tusschen 
de woorden ,,ri(j)’fe” en „ri(j)’<3” : 
*//?i(j)’as (in de spreektaal zelden of 
nooit gebezigd), uitnoodigen om iets 
te verrichten; b&p’i(j)’&s bfr/ranggoe 
(gr.w.d. ,/anggoe”) (voorkomende in 
Besemahsehe Seram-formulieren), de 
goden en geesten uitnoodigen zicb 
het hoofdhaar te wasschen met „bo- 
n'h minjaq” en ,,’ajiq tjSndanfe” (zie 
die woord en)”. v 

Pag. 137: bij te voegen tusschen 
de woorden *rikaq” ■; n ,,gnkil" : „ri- 
kzl ; mSrikil, fijn wrijven van kruit”, 
en tusscben de woorden „gri\n\" en 
n ril” : *rikoh (D), riko’ah (/S’); ngg- 
rikoh (5), [ngeriko’ab (/S’)] ngandong 
’oerak, gezegd van een stokouden 
persoon”. 

Pag. 187 : bij te voegen tusscben 
de woorden „ //rim aw” en „rimbaq” : 

I *rimbang, e. s. v. kinderspel”. 

Pag. 137 sub: „grimbe” bij te voe- 
gen: grimbe ( B ), [grimbaw- (/Sj], la- 
rangan, boseh, dat van wege het goed 
timmerhout gereserveerd inoetblijven 
en niet in cultuur mag worden ge- 
braeht”. 

Pag. 137: bij te voegen tusschen 
de woorden „rimbon” en *rimpi(j)’an”: 
„rimpak (gew. verbonden met „rim- 
pon”); berimpak b&impon (in de 
spreektaal niet gebezigd), overal ver- 
spreid”. 

Pag. 137: bij te voegen tusschen 
de woorden „rimb<m” en „rimpi(j)’an”: 

„ rim pan ( B ), berimpan (in de spreek- 
taal zelden of nooit gebezigd) = 
rinap”. 

Pag. 137: bij te voegen tusschen 
de woorden *rimpit” en „rindoe”: 
»rinap (B), (ook *//rinap”) ; berinap 


SUPPLEMENT. 


47 


(ook „be<//inap”) (m de spreektaal 
zelden of liooit gebezigd) = kis?'t” en 
„t/rinaq (/S') ; bfyrinaq = betoenggal 
(zie B toenggar.” 

Pag. 137 sub: „ ringgit” bij te voe- 
gen : „onder dat muntstuk werd oud- 
tijds in de Besemah-streken de »ri(j)- 
’&1” yerstaan”. 

Pag. 137 : bij te voegen tusschen 
de woorden „ ring gong” en. „ringgmg” : 
„ringgot; beringgot, het zich bewegen 
van het kind in den moederschoot”. 

Pag. 138: bij te voegen tusschen 
de woorden „c/rintiq” en „rirang”: 
B rintjcmg, schuin of puntig toeloo- 
pend” ; zie „sindangan”. 

Pag. 138: bij te voegen tusschen 
de woorden „grintiq” en „xirang”: 
„ripat (in de spreektaal niet gebe- 
zigd) ; mdripat, wensehen, verlangen”. 

Pag. 138: bij te voegen tusschen 
de woorden ,,rodi” en „groe"&tf' •. „roe 
(ook B #roe”}; kajoe roe (groe), eene 
casuarine soort; roe (groe) boekit, 
eene varieteit”. 

Pag. 138 sub: „ roeban” bij te voe- 
gen achter dat woord: B (ook roban), 
tusschen de woorden „huizende” en 
„ geest” : „kwade” en achter het woord 
„kSlam” : „(ook B la’ot) — met roeban 
kelam wordt ook wel de ,,djm pSlsit” 
bedoeld — : tanah roeban k6lam,-de 
plaats waar die „djra” huist en waar 
de diepste duisternis lieerscht ; zie 
ook „ratoe”. 

. Pag. 21 x sub: B roebfe” bij te voe- 
gen achter het woord ,,van”: „(ook 
aan)”; II roebS roebe (B), roebaw 
roebaw ( S ), het geschenk, dat men 
bij terugkeer van een lange reis aan 
doeson- en margahoofd pleegt te 
geven”. . 


Pag. 138 sub: B roeboh” bij te voe- 
gen achter het woord „gebouwen” : 
„omvallen, neervallen”; II m&roe- 
bo’Sh soebang, soemping, een der 
ceremonien van het huwelijk, nl. de 
pas gehuwde vrouw van hare ver- 
sierselen ontdoen”. 

Pag. 21 x sub: B roekoq” bij te voe- 
gen achter het woord „offermalen” : 
„en bij het B tilol” (zie dit woord)”. 

Pag. 138 sub ,g/roemah” te doen 
vervallen de woorden: B (ook gilapan 
(#)); bij te voegen achter het woord 
„tatahan” : „een planken woning voor- 
zien van snijwerk, gewoonlijk. aange- 
bracht op de balken waarop het ge- 
binte rust; „gilapan”, een planken 
woning zonder voorzien te zijn van 
snijwerk; tusschen de woorden „pi- 
tjaq” en „tildng” : „padoe [ook „pa- 
doe(w)’Sn”]; te lezen in plaats van 
de woorden „padoe’Sn” en „bawa” : 
„padoe(w)’fa” en „bawah”. 

Pag. 139 : In de eerste alinea staat : 
B haar”, moet zijn : „hen” ; in de twee- 
de alinea staat: .kgbong boenting”, 
moet zijn: „toepik”; bij te voegen 
tusschen de woorden „gordijn” en 
„tabir” : .kBtwrag” ; staat : sub n° 5 ; 
„onderkant”, moet zijn: dwarsliggers 
dragende”; sub B n u 12”: „tusschen- 
stijl”, moet zijn: B hoekstijl”. 

Pag. 140 staat: sub B n° 22”: B pa- 
tapan”, moet zijn: B poe(w)’atapan” ; 
sub B n° 35”: B als n° 35”, moet zijn: 
B als n° 34”; sub B n° 36”: B (n u 36”), 
moet zijn: B (n° 26)”. 

Pag. 141: sub „n° .53” bij te voe- 
gen: B kist voor precioca, ook tot 
slaapplaats dienende” ; staat sub B n° 
60”: „kakawang, moet zijn: B kbka- 
wang”; sub n° 62” te doen vervallen 


48 


SUPPLEMENT. 


de woorden , /tusschen” en „naar het 
grootste vertrek”; 
sub „moebcmgan” bij te voegen 


uok E 



A, D sSma^r goenting, , spantbeen; 

. B ti(j)’Sng moebongan, stijl; 

C toendjangan dagoe; 

E bi(j)’awaq moebongan ; 

sub „n° 78”, het woord „lahas” 
te doen vervallen en in de plaats 
van „bov.enkant van den vloer”, te 
stellen „de onderkant van de dak- 
bedekking” ; 

sub „n° 74” te doen vervallen 
de zinsnede „onderkant .... bam- 
boe” en in de plaats daarvan te 
stellen: „dakspar”; 

sub „n° 75” de woorden „boven- 
kant van de” te doen vervallen. 
Pag. 142 staat: sub „n° 88”: „loe- 
(w)%r”, moet zijn: „loe(w)’an” ; sub 
„n°. 110”, de zinsnede „dekplank 
van .... vertrek” te doen vervallen 
en in de plaats daarvan te stellen 
„vloer van het kleinste gebouw”; 
sub „n° 117” te doen vervallen de 
woorden „vloer van den”. 

Pag. 148: sub „n° 4” te lezen „voor 
langsliggertje op n° 8” : „kinderbal- 
ken onder den vloer”. 

Pag. 144: bij te voegen sub „n° 40” : 
^kist voor „precioca” (ook „slaap- 
stede"); sub „h° 41”: „met drie ver- 
diepingen”; sub „n° 42”: „middelste 
verdieping van n° 41”; sub ,,n° 48”: 
„onderste verdieping van n° 4”; sub 
„n° 45".: „vuurhaard,.zijnde een vier- 
kante bak van planken of bamboe, 

• met een bodem van „peloepoh (B), 


peloepo’ah (&)], gevuld met aarde, 
welke stevig wordt aangestampt, 
waarin drie steenen als treeft die- 
nen”; sub „n° 47” bij te voegen: 
„kippenhok”. 

Pag. 145; staat snb „n°77”: „gor- 
ding”, moet zijn: „dakspar”; sub 
„n° 78” te doen vervallen de woor- 
den „bovenkant der”.; 'sub „n° 79” 
bij te voegen tusschen de woorden 
„p& 7 rabc>ng” en „bij” : „nokbedek- 
king; is”. 

Pag. 146: staat sub „n°23”: „lnik ,, , 
moet zijn : „deur” ; bij te voegen sub 
„n° 24”: „etagfere voor borden enz.”; 
sub „n° 27”: „vensterluik” ; verder 
het woord „pSngatap” tusschen „haak- 
jes” te plaatsen. ■ 

Pag. 147: staat sub „n°36”: „di’tas”, 
moet zijn: „di ’atas" ; te doen verval- 
len sub „n° 50” de zinsnede „verbin- 
dingslatten .... bijgebouw” en in de 
plaats daarvan te stellen : „vuurhaard” ; 
bij te voegen sub „n°s 51 en 52” : 
„stijlen van den keukenvloer” en sub 
„n° 54” : „onderdeel van de etagere”. 

Pag. 148 : bij te voegen sub „n° 74” : 
„dito voorzijde”; sub „n° 83” : „stoi’m - 1 
lat”; sub „n°84”: „dakbedekking van 
serdangbladeren” ; staat sub „n° 85” : 
„bedekking”, moet zijn: „nokbedek- 
king”; te doen vervallen sub „n° 105” 
de woorden: „vloer van het”; bij te 
voegen sub „n° 109” tusschen de 
woorden „dakgoot” en „tuschen”: 
„van bamboe”. 

bij te voegen: „pata gr v , eene ope- 
ning in de vloer van de „tempoe(w)- 
’an” (zie dit woord), die overdag met 
een stuk brandhout gesloten wordt 
en ’snachts geopend blijft; ze dient 
als secreet voor ldeine kinderen en 


SUPPLEMENT. 


49 


?ieken; qp’oemah betoewah, gezegd 
van een Imis, dat reeds jaren staat 
en waarin nog geen sterfgeval heeft 
plaats gehad ; sSyroemah, van een 
gezin”. 

Pag 1 149 sub: „roemS” bij te voe- 
gen : „roetnaw yrambot (S), waar- 
onder verst aan zoude worden de af- 
knipsels (bet afgeknipte) inz. van het 
boofdhaar (ook van de nagels) van 
een overledene”. 

Pag. 149 sub: j^roempet’’ bij te 
voegen acbter elk der woorden ,,’iros- 
’iros (ook ,/iri’iros”), kgkeloj, lepas, 
lepas, njaprang, sam'baw (ook ,,sesam- 
baw”) : (geneeskrachtig)” ; ^roempot : 
,,djambol teki ; sedmgan; tetadji, (al- 
ien geneeskrachtig)” ; (m%rabaj, e.s.v. 
gras met giftigen wortel; te doen ver- 
vallen de woorden „op ladangs”. 

Pag. 149: bij te voegen tusschen 
de. woorden „roenggang” en „roeng- 
goh” : 3 ,roenggoe (ook „r/roenggoe”); 
mSroenggoe (ook „m&/roenggoen”) = 
toenggoe”. 

Pag. 149 sub: ,,^’oengkat” bij te 
voegen : „II (in formulieren) = roe- 
boh’\ 

Pag. 149 sub: „roengkoq” staat: 
„lakaw”, moet zijn: „bakaw”. 

Pag. 150 sub: „roent<rag” bp te 
voegen: „mandje van de schil der 
„boeloh bemban” (zie boeloh”), om 
daarin stukjes vleesch of visoh in 
stroomend water uit te wasseben; 
tusschen de woorden „rottan ’ en 
„om” : „of „(g) , mban boerong”.” 

Pag. 150 sub: „roeroh” bij te voe- 
gen: „roerohan (B ) ; dalam roerohan 
limaw, gezegd, van eene zwangere 
vrouw, zOodra zij door de „doekon 
wordt ge„lang igr” met citroensap, 

YEHH. bat, GEN, LX III, ftfl. If ,? 


waarover een „djampi” is uitgespro- 
ken (zie die woorden); peroeroh (B), 
peroero’Sh (S), de 33 doeknn”, die het 
„Seram”-formulier uitspreekt (zie dat 
woord)”. 

Pag. 150 sub: „roerong” bij te voe- 
gen: „II = bada(h)T. 

Pag. 150: bij te voegen tusschen 
de woorden „roesoq” en „roe(w)’shg” : 
„roe(w)’£h (alleen in formulieren be- 
kend), geest”. 

Pag. 150 sub: „roe(w)’£ng” bij te 
voegen : „roe(w)’ttng dade (B), [da- 
daw OS)], gleuf tusschen de rechter- 
en linkerborst”. 

Pag. 150: bij te voegen tusschen 
de woorden „roe(w)b‘t” en „gro]ih.” : 
„roh, ziel”. 

Pag. 151 sub: „sad8” bij te voegen : 
„sade ’inilah, dit is het, niet meer 
dan dat”. 

Pag, 22 x sub: „sadji’s:n” bij te voe- 
gen achter „zie die woorden”: „ook 
een klein offermaal, dat wordt aan- 
gerecht bij den oever der rivier, al- 
vorens men ter vischvangst gaat”. 

Pag. 151: bij te voegen tusschen 
de woorden „sahang” en „sahot” : 
„sahit; snijden, afsnijden”. 

Pag. 151 sub: 3 ,sakg” bij te voe- 
gea: „ook gezegd van sawah’s, welke 
geringe oogsten afwerpen, omdat de 
grond reeds uitgeput is”. • 

Pag. 151 sub: „sakft” bij te voe- 
gen : „penjakft tanah, ziekte door 
geesten veroorzaakt”. 

Pag. 151 sub: „salah I” bij te voe- 
gen: „salah bepatjang bSpaqse (5), 
lets doen wat tegen de bevelen der 
goden strijdt, zich tegenover de go- 
den overmoedig toonen ; sub „salah 
IT’ bij te voegen: „njalahka(n): 

7 


50 


SUPPLEMENT. 


'idopnje (ook „kbpoq lantangnjg) (B), 
[„kebaw” (of „kambmg’j ’idop (*S)], 
het offerdier (karbouw of geit) levend 
den. goden aanbieden ; sanggan si- 
fjrih (.23), [sb/n’Sh (5)], den gast de 
benoodigdheden voor den betelpruim 
toesehuiven en hem uitnoodigen een 
betelpruim te bereiden en te kauwen’V 
■ Pag. 152 sub: „sah'h” bij te voe- 
gen: „Il = ’obah”. 

Pag. 152: bij te voegen vo6r het 
woord „salf8q” : „sahq (B), b'esah'q”. 

. Pag. 152: bij te voegen tnsschen 
de woorden „samar” en „satnbaj”: 
„ gamut = tStap”. 

. Pag. 152 : De zinsnede „sambaw . . . 
gras” te doen vervallen. 

Pag. 152 sub: „sambot IP’ bij te 
voegen tussehen de woorden „toeb> 
gra,n ,, en „deze” : „ het z. g. begroe- 
lang meradjg”. 

Pag. 152; bij te voegen tussehen 
de woorden „sambaw” en „ sandhi" : 
„samberoelap, e. s. v- heester waarvan 
de bloemen worden benut bij de 
^kbndoeri^j’Sn sSrbaw boengaw (S) 
(zie „kdndoeri(j)’dn”).” 

; Pag. 15B sub: „ sands” bij te voe- 
gen achter het woord „perdjandji(j)- 
’Sn”: »(ook „sande berdjandji”) ; ach- 
ter het woord B koelS”: „gezegd van 
een pandelingschap, waarbij een „ga- 
dis” als pandelinge wordt gehouden, 
tptdat zij is uitgebuwelijkt bij Jadat 
koele”, om nit het bedrag der „ koele” 
de schuld te delgen”; voor het woord 
„gezegd”: „toenggoe’i” ; achter het 
woord Jagong” : (z. v. a. Japan”) en 
achter het woord „verkoop (B) — de' 
•»(-#)” moet vervallen — ” : „ ; geding- 
pand nl. goederen van waarde als 
^vapens B koedjor” e. d.), 


welke oudtijds als Jande biti” of 
Jande serah” moesten worden gede- 
poneerd door aanklager of eiseher in 
rechtszaken van aanbelang; sande 
’ah't; gediugpand nl. goederen van 
weinig waarde als Jangkop”, welke 
in kleine rechtszaken moesten wor- 
• den gedeponeerd (zie de woorden 
„lapan” enz.)”. 

Pag. 158 sub: „sand<mg” bij te voe- 
gen: JI sandongan (gew. verbonden 
met „sangkot”; sangkot sandongannjb, 
teleurgesteld”.. 

Pag. 15B sub: »sang II” bijtevoer 
gen achter het woord „sgri” : “Jook, 
docli zelden „ sprang seri”); IY sang- 
jang (gew. verbonden met „radje ( B ), 
[radjaw (S)] ; sangjang radjS (B), ra- 
djaw (/S)], titel van de hoogste god- 
heid (alleen voorkomende in formu- 
lieren)”. 

Pag. 154 sub: „sangg<dan” bij te 
voegen achter het woord „goendj<?ng” : 

„ (zie dit woord)”. 

Pag. 154: bij te voegen tussehen 
de woorden „sangkaq” en „sankapr” : 
„sangkar; en van boeloh ( B ), [boe- 
lo’hh (,$)] bemban (zie „boeloh : ’) ge- 
vlochten hanger om, daarin borden 
op te bergen”. ; 

■ Pag. 154: bij te voegen tussehen 
de woorden „sangkS” en B sangkJan: 
„sangki(j)’£q (S), een mandje van ge- 
vlochten bamboe om daarin spaan- 
sche peper te bewaren”. 

Pag. 154 sub: »sangkop” bij te voe- 
gen: JII == toetoq; reeds ten einde”. 

Pag. 154 sub: „sangoe” bij te voe- 
gen tussehen de woorden „njangoe’i” 
en »tigb” : „uit beleefdheid een vreem- • 
deling (gast) van het noodige voorzien 
bij ziju vertrek”. 


SUPPLEMENT. 


51 


Pag. 154 sub: „ santmg” bij te voe- 
gen : »pal, lus ; tali santmg, touw, 
waaraan de pal; r/roemah santmg; 
juk waarop de s pant«'lan” (zie dit 
woord) rust en waaraan de „tali 
santmg” en de valdeur worden be- 
vestigd”. 

Pag. 154 sub: „santoq” bij te voe- 
gen: „III belanden, ergens aanko- 
men; ook' ergens beengaan of naar 
iemand toegaan; IV njanto’Sq sawgi 
(6) = masang sangi, zie „pasang”.” 

Pag. 154 sub: „sapat” bij te voe- 
gen: „sapat: „k&/rang; (g)mas” — van 
beide wordt bet plantenlijm gebezigd 
voor bet vasthechten van krisschee- 
den; achter bet woord „wikkelen”: 
„en verder in de liuisbouding aanwen- 
ding vinden”. 

Pag. 155 sub: „sapoe” bij te voe- 
gen : „sapoe lidi, bezem gemaakt van 
de ribben der palmbladeren”. 

Pag. 155 sub: „sapot” bij te voe- 
gen achter het woord „katoen” : ,„ook 
een „kah'n” van eigen weefsel”. 

Pag. 155 sub: „sa^rang” bijtevoe- 
gen tussehen dat woord en het woord 
■„gSlita”: „(ook „s8sagrang”); sa^rang 
s&npdgroh, e. s. v. gebak”. 

■ Pag. 155. Het woord „sa^rap” te 
doen vervallen. 

Pag. 22 x sub: „sagrot” staat: „nje- 
maj”, moet zpn: w ngStnaj”. 

Pag. 155: bij te voegen tussehen 
de woorden „sasaq” en „satang”: 
„sasfh (£), sasPab (5), grondhuur”, 
z. v. a. siwa pendjoelong (zie die 
woorden)”. 

Pag. 155 sub: „ satan g” bij. te voe- 
gen: „II Satang ka’m, de rottanstok, 
waarmede de *ka’m” wordt opge- 
houden, die de jongelihg de eerste 


- dagen na de besnijdenis draagt, op- 
, dat de n ka’m” niet met den penis 
; in aanraking komt”. 

t Pag. 155: bij te voegen tussehen 
i de woorden „sebakiq” en „sSbasah” : 
■ „sbbangon, e. s. v. heester”. 

Pag. 156: bij te voegen tussehen 

- de woorden „sSdar” en „sedawt” : „se- 
• dare (B), [sgdaraw(B)], bloedverwant”. 

: Pag. 156 sub: „sgdgkah” bijtevoe- 

i gen: „sedekahan koepj’aq (B) [ook 

„sedekahan benasi”] = kendoeri(j)’hn 
benasi”. 

Pag. 156 sub: „sedmg” bp te voe- 
gen: „Il njedmg, plagen, tergen". 

Pag. 156: bij te voegen tussehen 
de woorden „sedmg” en w sgdja//r” : 
„sSdjambang (gew. verbonden met 
S sedjimbi”), alleen voorkomende in 
formulieren en aan „doek£>n” , s be- 
kend; naam toegekend aan de ,,’iboe 
kSlam" (zie ,,’iboe”)”. 

Pag, 156: bp te voegen tussehen 
de woorden „sggi” en a s8g*t”: „segi- 
r mg (in de spreektaal niet gebezigd), 
middenpunt (?)”. 

Pag. 156: bij te voegen tussehen 
de woorden „segoegot” en „sekam” : 
„sekadoedoq (B), sekadoedo’aq (B), 
e. s. v. heester (geneeskrachtig) ; sS- 

kah; ’iloqlah . . . ; sSkah ; beter .... 

dan . . . .”. 

Pag. 156: bp te voegen tussehen 
de ' woorden s sSkang’’ en fl s8kapas”': 
„sSkap (in de spreektaal niet gebe- 
zigd) = masoq”. 

Pag. 156: bij te voegen tussehen 
de woorden „sekapas” en „sekSdidi”: 
„s£kat — toetoq”. 

Pag. 156 sub: M sSkimbong” bij te 
voegen achter dat woord: „(ook „sd- 
k&nbong”)”. '/ 



52 


SUPPLEMENT. 


Pag. 156 sub: „sekop” bij te voe- 
een : „II e. s. v. „toekoe”, doch van 
kleine afmeting”. 

Pag. 156 sub: „selamat” bij te voe- 
gen : „ lab selamat, (S)’ndidaw (e)’ndaq 
sSlamat, uitdrukldugen in Passar-stre- 
ken door den jonggehuwden man gebe- 
zigd, om zijne ouders te kennen te 
geven, in het eerste geval dat de 
eerate bijslaap is uitgeoefend, in het 
tweede geval dat de vrouw zieh nog 
tegen het uitoefenen daarvan heeft 
verzet”. 

■ Pag. 157: bij te voegen tusschen 
de. woorden „sglaq” en „s6lasar”: „sS- 
laraw; selaraw dadap, e. s. v. heester”. 

Pag. 157: bij te voegen tusschen 
de woorden „sglasar” en *sglat”: „se- 
las«'h (B), sSlasfah (S), een heester 
(geneeskraehtig), welks bladeren bij 
offermalen en enkele handelingen van 
doekon’s worden gebezigd”. 

Pag. 2B x sub: ’„sglgkan” het „(?)” 
te doen vervallen en als beteekenis 
daarvan te stellen „houding, waarbij 
de handen op de zijde worden ge- 
plaatst, de duimmaar voren gestrekt’’. 

Pag. 157 sub: „selindang” bij te 
voegen: „selindang ampaj ’ampaj”. 

Pag. 158 sub: „sgloedang” bij te 
voegen achter dat woord: „(ook ,,se- 
roedang”)”. 

Pag. 158 sub: „sgloesoW bij te 
voegen: „seloeso’£h bangkaj, de ge- 
neesmiddelen aangewend om een mis- 
kraam te voorkomen”. 

Pag. 1 58 : bij te voegen tusschen 
de woorden ,8&ot” en „semang” : 
„sgmajg (B), [sgmajaw (5)], z. v. a. 
„djandji”, gew. verbonden met dit 
woord „djandji sgmaje (B), [sgmajaw 
(»S)] j belofte, gelofte, overeenkomst”. 


Pag. 158: bij te voegen tusschen 
de woorden „sglot” en „sgmang”: „ se- 
ra alam, e. s. v. kruid”. 

Pag. 158 sub: „sgmangaj” bij te 
voegen: „semangaj boentmg; de „teng- 
koeleq” en „ka ? m” bedoeld bij het 
artikel „toenggoe tidoq’&n (zie „toeng- 
goe”)”. 

Pag. 158 sub: „sgmant<?ng” bij te 
voegen achter het woord „vinden” : 
„en geneeskraehtig zijn”. 

Pag. 158: bij te voegen tusschen 
de woorden „sgmap” en „semaq”: 
„semapoe, het gonzend geluid ge- 
hoord bij het ontwaken na eenen 
diepen slaap, een teeken, dat een 
kwade geest den persoon gekweld 
heeft”. 

Pag. 158 sub: „semaq II” bij te 
voegen achter het woord „betrek- 
ken”: „ook het offermaal, dat daar- 
voor wordt aangerecht”. 

Pag. 158 sub: „sgmbah I” bij te 
voegen: „njembah, waaronder te ver- 
staan alle betuigingen van eerbied, 
hulde, onderdanigheid ; pgnjgmbahan, 
het geschenb, dat in de Serawajstre- 
ken door de jonggehuwde vrouw bij 
een huwelijk bij ,’adat koelaw” aan 
haar schoonvader moet worden aan- 
geboden, bestaande in een Jca’m soeri 
bStani” en een „sampang koental” 
(zie die woorden)”. 

Pag. 158: bij te voegen tusschen 
de woorden „sembap” en „sembeh'h”: 
„sembawe (B), sgmbawaw (S) = oris- 

td ( B y\ 

Pag. 158: bij te voegen tusschen 
de wo.orden B sembeh‘h” en „sgm- 
bikd”: „sgmbgtfk, een wijze om een 
hengeltuig te stellen”. 

Pag. 159 sub: „sgmbiloe” bij te 



SUPPLEMENT. 


58 


voegen: „sembiloe lading, mesje om 
tabak te k erven”. 

Pag. 23 x sub: „semelap" bij te 
voegen aehter liet woord „voortee- 
ken”: „ugadeka(n) soelop ngan seme- 
lap, kwaad berokkeneninz. van de zijde 
_ van „diwd boengsoe” (zie „diwg”).” 

Pag. 159: bij te voegen tussehen 
de woorden „s8moe” en „sSmoengaw” : 
„s&noek& (B ) .(ook s sepgmoekS”); zie 
B roebS”. 

Pag. 159: bij te voegen tussehen 
de woorden „s8moeDgaw” en „se- 
moewe” : B sSmoeroelap, een heester 
met geneeskrachtige bladeren”. 

Pag. 159 : bij te voegen tussehen 
de woorden „s&not” en H sSmpal” : 
„sempa’it, een houtsoort met eetbare 
vruehten”. 

Pag. 159 sub: „sSmp£lah”: „gew.” 
te doen vervallen en daarvoor in de 
plaats te stellen: „persresidu bij v.” en 
aehter het woord „kokosnoot” : „s&m- 
pglah limaw, uitgeperste Citroen enz.”. 

Pag. 159: bij te voegen tussehen 
de woorden „sendawa§rr” en „sgn- 
dawe” : „sendaraw (in de spreektaal 
niet gebezigd) '= koendang [in het 
S ook „zuster 

Pag. 160 sub: „sendjat&” bij te 
voegen: „ makaj : tSngkmng nganaq 
pisang, het dragen van een steekwa- 
pen, zooals het behoort, d. i. met een 
overtrek over de greep op zijde van 
het lichaam; pandikar, het dragen 
van een steekwapen zooals een voor- 
veehter het pleegt te dragen ; seng- 
kelat tanam, het dragen van een steek- 
wapen voor de borst”. * 

Pag. 160 sub: „senggoeri” bij te 
voegen aehter het woord *heester” : 
„(met geneeskrachtige bladeren)”. 


Pag. 160 sub: sgngkglaw” bij te 
voegen tussehen de woorden „boeboe 
saraw” en „en”: „de tSngkalaq” en 
aehter het woord „kSrohq (/?)” : *zie 
die woorden”. 

Pag. 160: bij te voegen tussehen 
de woorden *sSntaq” en „s8nti(j)’asS” : 
B sSntang (B), sSntanaw (-5*) (in de 
spreektaal niet gebezigd, voorkomende 
in formulieren) = tetap I; gew. ver- 
bonden met „tempat-tempat s'entane 
(B), [sentanaw (>Sj], vaste woonplaats, 
duurzaam verblijf. 

Pag. 160: bij te voegen tussehen 
de woorden „sep£san” en „sgpil”: 
„sepi (in de spreektaal zelden gebe- 
zigd); als, indien”. 

Pag. 160 sub: „s8pit II” bij te voe- 
gen aehter het woord „braadspit” : 
»(ook . „pSnjepit”)”. 

Pag. 161 : bij te voegen tussehen 
de woorden „serana” en „ sprang” : 
„sgranS (5), collectieve benaming voor 
de *gayram”, B koenjit” en „tjabi", 
gebezigd bij het bereiden van offer- 
malen”. 

Pag. 161 : bij te voegen tussehen 
de woorden „sdrang” en ^sS^rap” : 
„serapi) (ook ,,’iserapiT’, voorkomende 
formulieren), de aartsengel Rafael”. 

Pag. 161 sub: M sSrawS” bij te voe- 
gen: „II, een sauee bereid van klap- 
permelk en arfensuiker, welke over 
kleefrijst wordt gegoten”. 

Pag. 161 sub: „sgrbS” bij te voe- 
gen : „I1 serb§ bSgrat, sSrbe ’abet ( B )”, 
j(alleen voorkomende in formulieren), 
zware en liehtelasten, welke op iemand 
drukken; *111, pap, brei”. 

Pag. 28 x sub: „se</r(S)ka,j ! ’ bij te 
voegen : „segr (Skaj) sangga^r, de be- 
noodigdheden voor het offermaal te 


54 


SUPPLEMENT. 


plaatsen op de „sangga ,gr" (zie dit 
woord)”. 

Pag. 161 sub: „s&rgS” bij te voe- 
gen achter het woord „goden”: „de 
kwade geesten; s&rgaw (5): koet.aw 
mdndoeraw ; koetaw roetji; mambang 
rasaw ; padang si ’oenaj ’oenaj; pang- 
gar be si ; sindang boemi”: tusschen 
de woorden *ndgeri sam” en „tengah” : 
de vier laatstgenoemden, de verblijf- 
plaats yan kwade geesten, die inz. 
de zwangere- en kraamvrouwen kwel- 
.. len’\ , 

Pag. 161 : bij te voegen tusschen 
de woorden „seridadoe” en *'sen'k”: 
„sSri(j)’at ; beseri(j)’£t (in de spreek- 
taal niet gebezigd), onbetrouwbaar, 
onoprecht”. 

Pag. 162- sub: „sermdaq”, achter 
dit woord bij te voegen: „(ook „toe- 
dong serin daq”) en achter het woord 
*boeloh”: *ook van rottan (*’oewi 
bSlah kindjagr”).” 

Pag. 162: bij te voegen tusschen 
de woorden „s<5roban” en „sSroejong”: 
*seroe = pan taw”. 

Pag. 162; bij te voegen tusschen 
de woorden „sSsala” en *sesaq” : „sS- 
sali(jVSn”j de bestanddeelen van een 
offermaal bij vischvangst aangerecht.” 

Pag. 162: bij te voegen tusschen 
de woorden *sdsdnjom” en *sSsilS”: 
„sgszl; njbsz'l, het aftrekken van de 
sehil van de bamboegeleding, inhou- 
dende *lgmang” (zie dit woord), met 
de tanden”. 

Pag. 162 : bij te voegen tusschen de 
wool-den* s§simb<m”en *sgtangan”: „se- 
soegoe, een grassoort (geneeskrachtig)”. 

Pag. 162 sub: *s8tgbal” by te voe- 
gen achter het woord *gras” : *ge- 
neeskrachtig”. 


Pag. 152: bij te voegen tusschen 
de woorden „setegor” en *sSte$rS”: 
*s8tepoe, e. s. v. heester (genees- 
krachtig)”. 

Pag. 162: bij te voegen tusschen 
de woorden *sStoempas” en „sStoeng- 
koe” : *setoenani djangkar, waaronder 
in „doendaj’s” (zie dit woord) de ho- 
nig wordt verstaan”. 

Pag. 162 : bij te voegen tusschen de 
woorden „s&widaq” en „sibS” : „si’am- 
peng, e. s. v. heester (geneeskrachtig)”. 

Pag. 162 sub : *sibe” bij te voegen 
achter het woord „makam”: „in het 
gebergte, waar invloedrijke goden ze- 
telen, zooals op de bergen „Sebakas” 
*Ddmpoe”. 

Pag. 162 sub: „sidang” bij te voe- 
gen : *11 (zelden of nooit in de spreek- 
taal gebezigd) = sbgale”. 

Pag. 162 sub: *sidi” bij te voegen: 
„II komt in Besemahsche formulieren 
ook voor in de beteekenis van „soeng- 
goh”.” 

Pag. 162 sub: „sidmg” bij te voe- 
gen: *zie *panb'lan”.” 

Pag. 162 sub: *sidoe” bij te (voe- 
gen : *ook e. s. v. lepeltje vervaardigd 
van de *pisang sengkewali” (zie *pi-. 
sang”), om daarmede een zuigeling 
vloeibare stof tot zich te doen nemen”. 

Pag. 168 sub: *si(j)’hng” by te voe- 
gen : „nji(j) ang ’oetang tanah = ga- 
wi(j)’an (zie dit woord)”. 

Pag. 163: bij te voegen tusschen 
de woorden „si(j)hq” en „sikzq”: *si- 
kat = barang sapd (zie *barang”).” 

Pag. 163 sub: *silam” bij te voe- 
gen : *gew. verbonden met het woord 
„’al*h’7' 

Pag. 163 sub: „silap” bij te voe- 
gen: „II = gr&'ih". 



SUPPLEMENT. 


55 


Pag. 24 x sub: „simah” bij te voe- 
gen achter het woord „njimah”: „(ook 
„menjimah”) en achter liet \Voord 
M vieren”: „het onthalen van de per- 
sonen, die een meisje, dat by B ’adat 
koelS” (zie ,,’adat”) zal huwen, bege- 
leiden naar de woning van hare ouders, 
inz. na het „masoqka(n) boenting” 
.(zie „mas<?q”); het onthalen van den 
,meradje” door de „’anaq b'elaj” (zie 
^toetoyr”)”. 

• Pag. 163 sub: „simah” bij te voe- 
gen achter de woorden „m8radjS po- 
jang”: „ [of ,,mSradje niniq"]. 

Pag. 163 sub: „simbapr” bij te voe- 
gen achter het woord „kakap” : „(ge- 
neeskrachtig)” ; simbayr : „koebong, 
waarvan het plantenlijm gebezigd 
wordt voor het vasthechten van kris- 
scheeden ; na’iq {B), [na’i’aq (5)], met 
geneeskrachtigen wortel”. 

Pag. 163: bij te voegen tusschen 
de woorden „simbapT” en „simbon”: 
„simbat, welgevallig, met welgevallen 
aannemen”. ; 

Pag. 163 sub : „simpang” bij te voe- 
gen: „simpang padoe (S)’mpat, kruis, 
kruispunt van wegen”. 

Pag. 163 sub: «simpit” bij te voegen: 
„simpit”: „tjoeraq ; tjoeraq ’indang”. 

Pag. 164 sub: „sindang” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „gebezigd” 
en „sindangan” : „II nj indang, viseh- 
vangen middels een”; achter het woord 
„sindangan”: „ (sindangan rintjong 
e. d. g.); Ill (in de spreektaal zelden 
of nooit gebezigd), tegenhouden, te- 
gengaan, beletten”. 

Pag. 164-. bij te voegen tusschen de 
woorden „siudjS” en „singal”: »sin- 
djong, (in formulieren voorkomende) 
= ’idapan”. 


Pag. 164 sub: „singgan”, te 

doen vervallen. 

Pag. 164 sub: } ,singkd” bij te voe- 
gen; „singk(l telikor (/S') vgl. „tb- 
likor {B)'\ 

Pag. 164 sub: „sintaq” by te voe- 
gen : „II = bataq (echter zelden in deze 
beteekenis gebezigd)”. 

Pag. 164 sub: „sipat I” bij te voe- 
gen: „sipat genap; gezegd van het 
mensehelijk embryo in de 7 e maand”. 

Pag. 164: bij te voegen tusschen 
de woorden „ st/rat" en „si<//hh” : „Sire 
(5), (alleen aangetroffen in een „tar- 
loemohan” (zie dit woord) = sajS”. 

Pag. 165 sub: „sh/nh” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „gelegd” en 
^sSloengsong” : „ook de toebereide 
sirihpruim in den mond gelegd van 
een overleden jongeling of meisje, 
wanneer het lijk wordt tentoonge- 
steld; aigrih djawe (B), 5 op elkan- 
der met de nerf naar boven ge- 
plaatste sirihbladeren ; tusschen de 
woorden ,/ambin” en „batoe”: »(bS- 
ti’Sq (5))” en achter het woord „gan- 
tal” : ,,l&paq”. 

Pag. 24 x sub : n signh” by te voe- 
gen. achter het woord „betelpruim” : 
„njigrih (B), njiyri’Sh (S), aanbieden 
vandesanggan eign'h (B), [sigri’kk (/S')], 
houdende de benoodigdheden van den 
betelpraim". 

Pag. 165: bij te voegen tusschen 
de woorden „sisiq” en „sitra”: B si- 
sir, kamvormig onderdeel van een tros 
bananen”. 

Pag. 165 sub : ,„siwit” by te .voe- 
gen: „II de verschillende kleeding- 
stukken, die de BSshmahsche jong- 
gehuwde vrouw weeft tijdens het 
verblijf in de ouderlijke woning na 



56 


SUPPLEMENT. 


het huwelijksfeest (vdordat de eerste 
bijslaap is uitgeoefend), bestaande in 
een „tengkoeJoq” („benang) toengaw 
bbrajaq”, een „ka’ra boenjon”, een 
„badjoe boegroq” (zie die woorden), 
welke kleedingstukken, na baren te- 
rugkeer in de echtelijke woning, bij 
den veldarbeid worden gedragen”. 

Pag. 165 sub: ; ,sobang” bij te voe- 
gen : „II hulptelwoord by bet opnoe- 
men van siribbladeren”. 

Pag. 165: bij te voegen tusscben 
de woorden „soeboq” en „soedoe”: 
„soede (il), soedaw (aS) = ’oedd ( B)". 

Pag. 165 sub: „soegoe” bij te voe- 
geD : „soegoe djarang”. 

Pag. I66staat: „soedi”, lees: „soendi 
■ (ook „soedi”?)”. 

Pag. 166 sub: „soek<?m”staat: „TIb”, 
moet zijn: „III”; sub „soekum II” te 
doen vervallen de zinsnede: „een van 
de bestanddeelen van bet offermaal” 
en in de plaats daarvan te stellen: 
„de collectieve benaming van de be- 
standdeelen van bet geneesmiddel ge- 
bezigd bij bet”. 

Pag. 166: bij te voegen tusscben 
de woorden „soeb>h” en „soelo^r : ’„<»oe- 
long, eerstgeboren; b&jranaq soelong, 
voor bet eerst bevallen”. 

Pag. 166 sub: „soemahan” bij te 
voegen: „aanspraakswoord nl. waar- 
mede de echtgenoote door den echt- 
genoot wordt aangesproken”. 

Pag. 166: bij te voegen tusschen 
woorden „soembang” en „soembaran” : 
,,soetnbar (in de spreektaal niet ge- 
bezigd) = pantaw”. 

Pag. 166 sub: „soempah” bij te 
voegen acbter bet woord ,,kelamaw’an 
OS)” : „de z.g. „soempah ’agong ; zware 
eed; soempah naroh (B), [naro'ah (£)] 


ka(n) doeson ; soempaban (alleen voor- 
kotnende in formulieren) = soempab”. 

Pag. 166 sub: „soenggot” bij ; te 
voegen: „II zie „diwd”; III, komt 
ook voor in de beteekenis van „tdpi” 
en in formulieren in de beteekenis van 
„bewaken, beschermen”. 

Pag. 166 : bij te voegen tusscben 
de woorddn „soenar” en „soedi” : „soe- 
nat (in gebruik bij de strandbewoners) 
= „bStdrang”, zie „tdrang”; II njoe- 
nat (meer in gebruik in het Padang 
Goetjische), toppen van peperranlcen”. 

Pag. 24 x sub : „soeni” bij te voe- 
gen: „ook het verblijven van jong- 
gehuwden gedurende de eerste maan- 
den (ten hoogste drie) van het hu- 
welijk in een „dangaw” of op een 
„talang” (zie die woorden)”. 

Pag. 167; bij te voegen tusschen 
de woorden „soeri” en „soerong” : 
„soer<?m”; njoerpm, omwikkelen inz. 
van arm en voet van een overledene 
met wit goed”; zie ook „badjoe”. 

Pag. 167 sub: „soer<mg” bij te voe- 
gen: „penjoerong tangan, bet poort- 
vormig hand vat bij een schild; II 
njoerong (in de spreektaal niet gebe- 
zigd), bezig zijnde metiets(?); op bet 
punt staande. van”. 

Pag. 167 sub: „soesoh” bij te voe- 
gen achter bet woord „bdroegd ( B )” : 
„[soeso ah bdroegaw]” en achter bet 
woord „doornen”: „(met geneeskracb- 
tige bladeren)”. 

Pag. 167 sub: „soeshk” bij te voe- 
gen achter bet woord „besoesok”: „(ook 
„njoes<?k”)”. 

Pag. 167 sub: „soes 0 t” bij te voe- 
gen: „II penjoesotan, een ecbtscbei- 
ding voor dat de coitus heeft plaats 
gehad”. 



SUPPLEMENT. 


57 


Pag. 168 sub: „soe(w)’arS” bij te 
voegen: „pemandjang soe(w)’are (B), 
[soe(w)’araw (xS)], degene, die door de 
ouders van bet meisje wordt uitge- 
zonden om over het bedrag der koelS 
( B ), [koelaw OS')] te onderhandelen”. 

Pag. 168: bij te voegen. tusschen 
de woorden „soengs<mg” en B sopaq": 
„sopan (ook „soepan”) (in de spreek- 
taalzelden of nooit gebezigd) = maloe”. 

Pag. 168 sub: „sor<mg” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „heeft” en 
„moet” : „(den deelbouwer)”. 

Pag. 1 69 sub : „tahoe” bij te voe- 
gen : „tahoe .... tahoe ; hetzij .... 
hetzij ... of . . . of; ketoej (samen- 
trekking van „kdtahoej”, in enkele 
SSrawajsche formulieren aangetroffen’’. 

Pag.. 169: bij te voegen tusschen 
de woorden „tahon” en ta’i”: „tahot, 
zie ta’ot”. 

Pag. 169: . bij te voegen tusschen de 
woorden „tak” en „taktik”: „takar,af- 
wegen van droge warenmet een maat”. 

Pag. 169 sub : „takm” bp te voe- 
gen: „1I setakin = sekelarmn ; doe(w)S 
(B), [doe(w)’aw (5)] setakin, een paar”. 

Pag. 169 sub: „takot” bij te voe- 
gen: „pgnakot ’antoe, de boven de 
deur van een woning gehangen voor- 
werpen als: wespennest, „bengang”, 
vrucht, bamboezen omhulsel van een 
B ldmang”, afkomstig van een offer- 
maal, stukje van een „limaw”, dat 
voor een of ander „djampi” gebe- 
zigd is tot afwering van booze gees- 
ten, (zie de woorden „djampi, kajoe, 
lemang, limaw)”. 

Pag. 169 sub: „ tali'’ bij te voe- 
gen: „tali” : „ 5 amban, de twee tou- 
wen bij bet weefgetouw; pasangan, 
rottanlus bij -de „g&ragaj” (zie dit 

,.,V yerh, bat, geh. ixnr, ail. 1. 


woord); pengajon, bet lange rottan- 
touw gebonden aan den bloemtros 
van den arenpalm, waarmede in den 
avond eenige malen de bloemtros 
been en weder bewogen en geschud 
wordt, om, zooals het beet, het uit- 
vloeien van het sap te bevorderen; 
tetali, disselboom bij een kar”. 

Pag. 170 sub: „tambal balang’’ bij 
te voegen achter het woord „gras”: 
„(geneeskrachtig)” en achter het woord 
B tambal”: „(ook „tambaw”)”. 

Pag. 170 sub: „tambaq” bij te voe- 
gen achter het woord „ophoogen’’: 
,,het met planken bekleeden van een 
grafheuvel”. 

Pag. 170: De zinsnede „tambaw 
groekaq . . . wortel” te doen vervallen. 

Pag. 170 sub: B tampal” bij te voe- 
gen: „een pap bestaande uit diverse 
geneeskrachtige kruiden en wat dies 
raeer zij, waarmede het een of ander 
ziek liehaamsdeel wordt belegd”. 

Pag. 171 sub: „tanali” bij te voe- 
gen: „zie „toegoe”.” 

Pag. 171 sub: „tandang” byte voe- 
gen: „liet overnachten van de moe- 
der met haar kind ten hnize van-de 
^goeroe” (zie dit woord), gedurende 
enkele gewichtige perioden in het 
leven van het kind — het bezoek 
gaat gepaard met het aanrechten 
van een offermaal; het den dag en 
den nacht van de scbaking verblijven 
van het meisje of van den jongeling 
bij een der naaste bloedverwanten 
van den jongeling of van het meisje, 
al naar gelang het huwelijk bij „’adat 
koelaw” of „’adat tambi’aq ’anaq” 
(zie die woorden) zal worden geslo- 
ten (Serawaj-streken) ; het bezoek aan 
de ouders gebracht door het ge- 

8 



SUPPLEMENT. 


sehaakte meisje circa edn maand na 
de schaking; bStandang moedd (B), 
moedaw ($)], waaronder wordt ver- 
staan het bezoek door jongelingen 
aan jonge meisjes gebraeht; tandang 
tidoq (£), [tido’Sq (£)], zie ■ „groe- 
mah”, ook het doorbrengen Tan den 
nacht door jonge meisjes bij familie- 
leden of vriendinnen in hare „does 0 n” 
(•zie dit woord), gedurende de eerste 
maanden (hoogstens drie> na het hn- 
welijk van edn hunner broeders of 
' t zosters respectievelijk bij B ’adatkoele 
(B) [koelaw (5)] en ’adat tambiq (5) 
[tambt’Bq (£)] ’anaq”; II, d. i. wan- 
neer bij het spel „dja’ih delapan” 
het koperen plaatje wordt geworpen 
buiten de ronde plank”. 

Pag. 171 : bij te voegen tnsschen 
de woorden „ tandang” en standing”: 
„tandaq”, zie „’iboe”. 

Pag. 171 sub : „tandj<mg” bij te voe- 
gen : „waarvan men spreekt bij het 
opgeven van afstanden langs de ri- 
vier; II (ng)nandjong = betandang (1); 
III een boom met welriekende bloe- 
men en eetbare vruchtjes”. 

Pag. 171 sub: »tandfe” (dat ge- 
plaatst moet worden tusschen de 
woorden ,, tandang” en standing”) bij 
te voegen: „tandb (£) [tandaw (£)] 
mating digri [of ,,sg%ri(j)’gn mating 
dipri”], bestaande in contanten tot 
een bedrag ad / 20 (hoogstens) in de 
Sgrawaj-streken enad / 50 (hoogstens) 
in de Besemah-streken of in een of ander 
mooi wapen vdor het schaken door den 
jongeling als onderpand in handen te 
stellen van het te schaken meisje”. 

Pag. 171 : bij te voegen tusschen 
de woorden „tandoq” en „tang”: „tan- 
doran”; zie /iboe”.. 


Pag. 171 sub: »tangg&” bij te voe- 
gen: M tangge (i?), [tanggaw (,S)] boe- 
lat = tanggg lintjaq”. 

Pag. 171: bij te voegen tusschen 
de woorden „tanggdloeloe” en „ tang- 
gong”: „tanggoh (B), uitstel; nang- 
gohka(n), iets uitstellen; in SSram- 
formulieren verbonden met „toelaq” 
— toelaq tangg<?hkannjg”. 

Pag. 1 71* sub : „tangkap” bij te voe- 
gen : „het eertijds met voorkennis van 
de hoofden weghalen van vee, het 
oplichten van een kind, of'vrouws- 
persoon door den schuldeischer (c. q. 
met behulp van de doesangenooteri) 
uit de „doesun” van den schuldenaar, 
indien deze niet aan zijn verplichtin- 
gen wil voldoen”. 

Pag. 172 sub: „tangkep” bij te voe- 
gen: „een hulptelwoord bij het op- 
noemen'van „baM’s (zie „baknl”).” 

Pag. 172: bij te voegen tusschen 
de- woorden „tantang” en „tanti” : 
„tantaq (in. de spreektaal niet gebe- 
zigd); nantaq = djage (£)". . 

Pag. 172: bjj te voegen tusschen 
de woorden „ta7)p” en „tapaj” : 8 ta’ot 
(ook „tahot”) jpasang ta’at (of M naVt"), , 
een hengeltuig stellen, waarbij het 
uiteinde van de snoer in den stroom 
hangt”. 

Pag. 172 sub: „tapi” by te voegen : 
#II> een enkelen keer in formulieren 
aangetroffen — zoude de beteekenis 
van M tSmboeni” moeten hebben”. 

Pag. 172: bij te voegen tusschen 
de woorden „tapsir” en „taqkgtaraw”: 
»taq ( S ) — (e)’ndidaw”. 

Pag. 172 sub: „taprah”. bij te voe- 
gen : „II, de tanden van het glazuur- 
sel ontdoen”. 

Pag. 1 72 sub : „tari” bij te voegen : 


SUPPLEMENT. 


59 


„tari selawanan”; achter de woor- 
den „melikat” en „sawaj” : „(bij „ga- 
wi(j)’an ; zie „gawi II”) en achter het 
woord B pSro’atm” : „(ke)ipah”)'’. 

Pag. 173 sub: „tatah” bij te voe- 
gen: „II = ’oeki’r” ; zie „ (/roe mail”. 

Pag. 173 sub: „ fatal” bij te voegen 
tusschen de woorden „spaander” en 
„tatal gergadji : „krul, die bij het be- 
werken van hout, metaal e. d. afvalt”. 

Pag. 173: bij te voegen tusschen 
de woorden „tatap” en „tatmg” : „ta- 
taq; betataq bStoetoejan (1) (in de 
spreektaal niet gebezigd), te samen, 
gezamenlijk”. 

Pag. 173 sub: „tatmg” bij te voe- 
gen : „II natmg (in de spreektaal niet 
gebezigd), mackt uitoefenen”. 

Pag. 173: bij te voegen tusschen 
de woorden „tawanan” en „tawar”: 
„tawang, een bamboezen waterkoker 
van B boelnh dabuq (B)” of „boeloh 
kapal” (zie „boel<?h”), ter leugte Van 
drie geledingen van den omvang van 
de kuit, die a.lleen bij sterfgevallen 
worden vervaardigd, [met het water 
waarmede die e tawang’s” worden ge- 
vuld wordt de lijkwassehing verricht]”. 

Pag. 173 sub: „tSbat” bij te voe- 
gen: „tSbat pojang, een vijver aan- 
gelegd door een der voorondera en 
in communaal bezit van de „doeson”- 
gemeenschap; nSbatka(n) pelang, op- 
zetten van sawah-dijkjes". 

Pag. 173 sub: „tSboe” bij te voe- 
gen : „teboe limaw’Sn (?) (geneeskrach- 
tig)” en achter het woord „’asap”: 
„ (gen eeskrachtig) 1 ’ . 

Pag. 173 sub: „tebos” bij te voe- 
gen: »tebns njawd (B), boete door de 
delinquenten te betalen bp het mis- 
dr rjf * pati l&saj 


Pag. 173: bij te voegen tusschen 
de woorden S teb6>s” en „tede” : „tS- 
das = sampaj”. 

Pag. 173 sub: „t&dg” bij te voe- 
gen: „[ook „penSdd (B), pgnddaw OS)”]; 
II = ’oedjot, met welk woord het in 
den . regel verbonden is — ’oedjot 
ngan pSnede”. 

Pag. 174 sub: „tekang” bij te voe- 
gen: „III sStekang, een deel, een ge- 
deelte”. 

Pag. 174: bij te voegen tusschen 
de woorden „tek(q” en „tgkoekoe”: 
„tekoe (in de spreektaal niet gebezigd), 
einde, afloop; zie ook „toenggoe”.” 

Pag. 174: bij te voegen tusschen de 
woorden „telandjang” en „telap „td- 
lang ; e. s. v. heester (geneeskrachtig)”. 

Pag. 174 sub: „tdlaq” bij te voe- 
de woorden' „vervaardigd” en „om”: 
„(ook wel een hertenhoorn)” en tus- 
sehen de woorden ,om" en „daarin”: 
„voornamelijk”. 

Pag. 174 sub: „Mgkong” bij te voe- 
gen: „II tSlekong da’on, peperhuisje 
van een blad', gebezigd voor het iu- 
druppelen van de oogen met een of 
ander geneesmiddel”. 

Pag. 174 sub: a tSlingfe” bij te voe- 
gen: „telmgg bake (B), [tblingaw ba- 
kaw (£)], het gevlochten rottanoog 
aan de buitenzijde van de B ti(j)’itng 
bakS” (zie die woorden) ; t&lingS (B), 
tSlingaw ( S )]• lambmg, een streng van 
gevlochten jonge klapperbladeren , 
welke, over den grond sleepende, 
wordt bevestigd met het eene einde 
orn den, hals van de karbaw, die als 
ofiferbeest bij een huwelijksfeest ge- 
slaeht rnoet worden en met het an- 
dere einde aan het uiteinde van het 
dak boven den trap der wduing”. ,, 


60 


SUPPLEMENT. 


Pag. 26 x staat: „tembaq”, moet 
zijn: „timbaq”. 

Pag. 175 sub : „temb&/ran” bij te 
voegen : B wordt ook gebezigd voor de 
„beroewit” (zie dit woord)”. 

Pag. 175: bij te voegen tusschen 
de woorden B tSmboekoe” en „t&nboe- 
leq’Sn”: B tSmbQekcd; tepel”. 

Pag. 175: bij te voegen tusschen 
de woorden „temenong” en B temi(j)- 
'aug”: B tgmStasj e. s. v. heester met 
. geneeskrachtige bladeren”. 

Pag. 175 sub; „ tS.no i(j)’Sng” bij te 
voegen: B temi(j)’ang poempong, ge- 
zegd van een meisje met weinig 
h'oofdhaar (men zegt, dat zulk een 
meisje een zware bevalling zal heb- 
ben); achter het woord B aankomen” : 
B (een slecht teeken, het wijst op over- 
lijden op jeugdigen leeftijd) ’. 

Pag. 175 sub: B tdmoe” bij te voe- 
gen: B Il (/S) = (Sj’ntSmoe”. 

Pag. 175 sub • B tSmperingat” bij te 
voegen achter het woord B boom”: 
„(geneeskrachtig)”. 

Pag. 26 x sub : „tSmpat” bij te 
voegen: B de plaats waar de verschil- 
leude B doekam” bij het „gawi(j)’dn” 
(zie die woorden) worden geplaatst’’. 

Pag. 176: bij te, voegen tusschen 
de woorden B tSnang” en B tSngah”: 
„tbndas; (in de spreektaal zelden of 
nooit gebezigd), jong van een karbaw”. 

Pag. 176 sub: B tSngkoeloq” bij te 
voegen: s tengkoeloq (B): boelos; de- 
ragam boelos; tSngkoelo’aq (S ) : bg- 
bintrag ; beroembong dalam ; .betimah ; 
boengaw (6)’ngkoe(w) as ; boengaw 
(S)mbatjang; — naar het patrooa: 
gindawsoeli ; sStSpraw.; ragi beng- 
koeloe (bangkaw’oeloe); sStSyraw; te 
doen vervallen de B kommapunt” tus- 


schen de woorden „rawah” en „pa- 
tjmg”. 

Pag. 176 sub: „tdnon”‘ bij te voe- 
gen: „tot de tenonan doegan” wor- 
den gerekeud de „ka’m tjoetar”, de 
„badjoe”, de „sampang"; tot de w tS- 
nnnan sfebidang” de fijnere B ka’m”s, 
de B tSngkoeloq” s, de B limpoh” (zie 
die woorden)”. ; 

Pag. 176 sub: „tbpang” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „koedjor” 
en B geheel”: B wanneer de scheede 
van een B k&jris” of B siwar”. 

Pag. 176, 26 x sub: B tip?q III" bp te 
voegen achter het woord „sedSkahan” : 
„(kdndoeri(j)’£n)”; tusschen de woor- 
den „padi” en „welke”: B (minstens 
56n bakS (S), [bakaw (5)] (zie die 
woorden) en achter het woord „op- 
bergt”: „welke hoeveelheid eevstmoet 
worden verbruikt, alvorens padi uit 
de rijstschuur mag worden gehaald". 

Pag. 177 sub: „tSpong'’ IP’ bij te 
voegen achter het woord ,,’idop” : 
B (ook B tSpong idop”, dat minder in 
gebruik is) en tusschen de woorden 
B geeft” en B wegens”: „inz.”, verder 
te lezen in plaats van geneeskundige : 
„genees- en verloskundige hulp”. 

Pag. 177 sub: „tdpras” bij te voe- 
gen: „II (B) = radjS(?)”. 

Pag. 177: bij te voegen tusschen 
de woorden „%ri” en „tferikg”: B te- 
rika(n) (in formulieren voorkomende), 
schaamdeel (1)”. 

Pag. 26 x sub: „t8riti" te doen verval- 
len de zinsnede „ (zelden in gebruik)”. 

Pag. 178: bij te voegen sub „tb- 
roempah”; tSroempah pofa'h (B) [po- 
tPSh (6)], het bekleedsel van wit 
goed om de voeten van een over- 
laden jongeling of meisje”; 



SUPPLEMENT. 


61 


Pag. 178 sub : „te^rong” bij te voe- 
gen achter het woord „vruehten” : 
„ (geneeskrachtig)” ; teprong boentaq, 
eene varifiteit (geneeskrachtig)”. 

Pag. 178 sub: „tetap” bij te voe- 
gen tusschen de woorden „boomen’’ 
en „en”: „planten”; IV tetapi ’akar/r 
(geneeskrachtig); „toeuggol, eeuekruip- 
plant (geneeskrachtig)”. 

Pag. 178 sub: „tbtaqIV”: „(/?)” te 
doen vervallen; sub: „tetaq V, staat: 
„tedaq”, moet zijn: „tetaq”. 

Pag. 179: bij te voegen tusschen 
de woorden „tih” en „ti(j)’aug” : „ti(j)- 
’adg ( B ), ti(j)’adaw (5) (in de spreelc- 
taal niet ti gebezigd) — (fe)’ndiqde”. 

Pag. 179 sub: „ti(j)'ang” bij te voe- 
gen: „ti(j)’ang: bakb {B) [bakaw (&’)], 
de rottanstaven tegen den buiten- 
wand van de naand, waarvan vier als 
pooten onderaan uitsteken; landasan, 
het (gew. achthoekig) houten voetstuk, 
waarin het aambeeld steekt”. 

Pag. 179 sub : „tikampoh” bij te voe- 
gen: B tikampo’ah (S)”. 

Pag. 179 sub: B tikapr” bij te voe- 
gen: „tikar/r : pSminggfran, een matje, 
waarop het offermaal wordt geplaatst, 
wanneer men binnenshuis offert; pi- 
ting (meer in gebruik is * pi ting” (zie 
dit woord)". 

Pag. 26 x sub : „tikat” bij te voe- 
gen : „(in de spreektaal niet gebezigd)”. 

Pag. 179: bij te voegen tusschen 
de woorden „ tiro or” en „timpas”: 
„timpah (komt blijkbaar alleen in 
ontkenningen voor); (e)’nggop kStim- 
pahan, er zich niet aan gelegen la- 
ten liggen”. 

Pag. 179/180: bij te voegen tus- 
schen de woorden „timpas” en „tim- 
pil” : : „timpe ( B), tiinpaw (>Sj ; di 


timpe’i ( B ), [di tiinpaw ’i(S)], getroffen 
worden door iets dat valt”. 

Pag. 180 sub : „timpoh” bij te voe- 
gen: „II (in de spreektaal niet gebe- 
zigd) = balong (?)”. 

Pag. ISO: bij te voegen tusschen 
de woorden B timpoh” en B timpong” : 
„timpot, e. s. v. heester met genees- 
kraclitige bladeren”. 

Pag. 180 sub: „tindjaq” te doen 
vervallen de woorden „in de waug”; 
bij te voegen : ,,II tindjaq ’andjing, 
e. s. v. heester (geneeskrachtig)”. 

Pag. 180 sub: B tinggal” bij te voe- 
gen: „peninggalan, tijdens”; staat: 
„doesen”, moet zijn: «doeson”. 

Pag. 1 80 : bij te voegen tusschen 
de woorden B tiuggal” en „tinggi”: 
„tinggang”; zie „mati”. 

Pag. 180 sub: ^tinting” bij te voe- 
gen: „I1 het geluid, dat wordt voort- 
gebracht door met den vinger tegen 
een bord te tikken”. 

Pag. 180 sub: „tipaq” bij te voe- 
gen : „ook een houten of blikken doosje 
voor tabak”. 

Pag. 180 sub: „tiq” bij te voegen: 
„tiq (5), [ti’hq (£)] lidah, vuil op 
de tong”. 

Pag. .180 staat: ,,tilaw (ook „ti- 
praw”), moet zijn -. „tiraw (ook „ti- 
< 7 ?-aw”); bij te voegen: „tiraw bqproq 
(B), [ bbt/ro’Sq (5)]”. 

Pag. 181 sub: „tjabi” bij te voe- 
gen achter het woord „(g)’mbon” : 
„ (geneeskrachtig)” . 

Pag. 181: bij te voegen tusschen 
de woorden „tjagaq” en „tjakap" : 
„tja’ir; dun, niet gebonden, van vloei- 
stoffen, slap van een aftreksel". 

Pag. 181 sub: „tjambaj” bijte voe- 
gen tusschen de woorden „tjambaj” 



62 


SUPPLEMENT. 


en „gado’aq : „(gadoq (B)) en aeliter 
het woord „gado’aq ( S )■. „[ook „ka- 
doq (B), kado’aq (&)]”. 

Pag. 182; by te voegen tussehen 
de woorden a tja’oq” en „tjap” : „tja’or; 
tja’or (me)’ngga’or (ook „men6ngga 1 yr”j 
blazen, gieren van den wind”. 

• Pag. 182 sub : „tjapah” bij te voe- 
gen: „ook om rijst uit te wassehen 
voor een „kgndoeri(j)W (zie dit 
■ woord)”. 

Pag. 182 : bij te voegen tussehen 
de woorden „tjapaq” en „tjapmg”: 
„tjapaw, e. s. v. heester, waarvan de 
bloemen worden gebezigd bij de ken- 
doeri(j)’£n sSrbaw boengaw (S), (zie 
B kendoeri(j)’Sn)".” 

Pag. 182 sub: „tjaq P’ bij te voe- 
gen aeliter het woord „(e)’mb<?n”: 
„(geneeskrachtig)”. 

'Pag. 182 sub : „tja,t japan” bij te 
voegen tussehen de woorden „dijkjes” 
en „worden’’ : „en op de ladangs langs | 
het pad leidende naar de ,,’andjong” 
(zie dit woord)". 

■ Pag. 26 x sub ; „tjatje” bij te voe- 
gen: „II (Padang G-oetjisch dialect”); 
(mS)’ntjatjS, gezegd van een peper- 
rank, die geen tak wil schieten”. 

Pag. 188: bij te voegen tussehen de 
woorden „tjSkah” en „tjekaw” : „tjS- 
kal = pegang; tjekalan, bestuurd ge- 
bied, lan dst reek bijv. tjekalan toe(w)’Sh 
pitor Mannaq, de afdeeling Manna”. 

■Pag. 188: bij te voegen tussehen 
'de woorden „tjekal” en B tjgkaw” : 
„tjekaq (gew. verbonden met „tj6ko- 
lam”); kStjSkaq kStjekolam (alleen 
voorkomende in formulieren) = (gj’n- 
-dz'qdb pakaw (zie die' woorden)’ V 
Pag. 183: bij te voegen achter het 
woord -„tjeker” : „(ook *tjg%r”).”. 


Pag. .183 sub : „tjelor" bij te voe- 
gen: »II ~ parboele” ?. 

Pag. 183 sub : „tjdndane” bij te voe- 
gen achter het woord „hout” : „(met 
geneeskraehtigen wortel )”. 

Pag. 184 sub: „tjengker/ngan” bij 
te voegen: „tjSngkmngan potih (B) } 
[poti’&h (/S')], eene varieteit met ge- 
neeskrachtige bladeren”. 

Pag. 184 sub: „tjengkong P’ te 
doen vervallen het woord „kleine” 
en bij te voegen achter het woord 
„gedragen”: B volgens anderen zoude 
een ring met kleine belletjes „kin- 
tjah” en met groote belletjes „tjing- 
kemg” heeten”. 

Pag. 184 sub: „tjdrbmaj” het woord 
„vrucht” te doen vervangen door: 
„boom met eetb.are vruehten en ge- 
neeskrachtigen wortel”. ‘ 

Pag. 184: bij te voegen tussehen 
de woorden „tjegri” en s tj8ridang” : 
„tjgribas (B)"; zie „tjSnh”. 

Pag. 184: bij te voegen tussehen 
de woorden „tj griding” en „tjeribp” : 
8 tjgrigS (B), tjerigaw (/S) ; njerigg (B), 
ujerigaw (/S'), vo'ortplanten”. 

Pag. 184: bij te voegen tussehen 
de woorden „tjerigg” en „tjgrilop”V 
B tjdrzh (£), gew. verbonden met het 
woord „tjSribas” ; (mS)’ntjSn'h (m8)’n- 
tjSribas, (in de spreektaal niet ge- 
bezigd)?". 

Pag. 184: bij te voegen tussehen 
de woorden B tjermm” en „tjgrgmot”: 
„tj8rdmok, glaskoralen”. 

■Pag. 185 sub: „tj?.tjintS” bij te 
voegen achter het woord „slinger- 
plant”: „ (geneeskrachtig)”. 

Pag. 185 : bij te voegen tussehen 
de woorden „tjidS” en „tjigfl”; „tji- 
do’ttq (xS), scheppen, uitscheppen’V 


SUPPLEMENT. 


63 


• Pag. 185 sub: „tj?'h” bij te voegen 
achter bet woord „aanspreken” : „waar- 
mede een zuster (oudere of jongere) 
haren breeder (jongeren of ouderen) 
aauspreekt”. 

Pag. 185 sub: „tjine III” bij te voe- 
gen ; „(ook ,,petjine”, in formulieren)”. 

Pag. 185 sub „tjengk(5loewmg” staat: 
„e. s. v. kinderspel”, moet zijn: „een 
aftelrijmpje”. 

Pag. 185 sub: „tjingot”, bp te voe- 
gen: „knerpend geluid”; II betjingot, 
het geluid veroorzaakt door het schu- 
ren van de takken der hooge boomen 
bij wind; kajoe bStjingot, boom waarbij 
dat geluid steeds gehoord wordt en 
die als een verblijfplaats van geesten 
wordt beschouwd”. 

Pag. 185 sub:. „tjintjzn” bij te voe- 
gen: „tjintjm: rakzt, een platte zil- 
veren ring ; belah rotan ; sangkar ge- 
dong; toendjoq (5), een koperen ring 
door jongelingen aan den wijsvinger 
gedragen ; mas, ’oelapr ’oelac/r piraq, 
alle, evenals de tjintjzn tembagS soe- 
wase ( B ), metgeslepen steenen belegd”. 

Pag. 185 sub: „tjiri” bij te voegen : 
„1I een stuk bout in den vorm van 
de „tjoenol” (zie dit woord), hetwelk 
na een begrafenis geplaatst wordt 
aan het hoofdeinde van het lijk”. 

Pag. 185: bij te voegen tusschen 
de woorden „tjin'q” en „tpt” : „tjmt 
(£) = t*q M . 

Pag. 186 sub: „tjzt” bij te voegen-. 
„I1I = tjita”. 

Pag. 186 -. bp te voegen tusschen de 
woorden „tjitS” en „tjitjzt’’: „tjitjzp 
(in de spreektaal niet gebezigd), tuit”. 

Pag. 186 sub: „tjoebb” bij te voe- 
gen :■ „II = sikse en = bale II; (mS)’n- 
tjoebe (me)njz'qse (B), [(me)ntjoebaw- 


(tne)nj/qsaw (&)], pijnigen, leed aan- 
doen, kwaad berokkenen”. 

Pag. 186 sub: „tjoegeq” bij te voe- 
gen: „zie ’anaq”. 

Pag. 186 sub: „tjoekaj” bij te voe- 
gen : „retributie geheven van de 
inzetgelden bij haneklop, gew. bedra- 
gende 10 °/ 0 van die gelden”. . 

Pag. 186 sub: „tjoekoh” bij te voe- 
gen : „II » tjoegong”. 

Pag. 186 sub: „tjoempoq” bij te 
voegen: „ook = djempot”. 

Pag. 186-. bij te voegen tusschen 
de woorden „tjoendiq” en „tjoengaq” .- 
„tjoendong = tjondong”. 

Pag. 186 sub : „tjoenting” bij te 
voegen: „een teeken in den vorm 
van een kruis met asch aangebracht 
op het voorhoofd van een vrouw, in 
de 8° niaand van hare zwangerschap”. 

Pag. 187 sub: „tjoeraq" staat: „ra- 
wah pantjmg”, moet zijn-. „rawah 
patjing”. 

Pag. 187 : bij te voegen tusschen 
de woorden „tjoeroh” en „tj«oerop”: 
„tjoerong, e. s.v. kanonnetje”. 

Pag. 187 sub: „tjoetjoq” bij te voe- 
gen: ,,tjoetjoq (5), [tjoetjo’Sq (5)] 
sanggolan, haarspeld, gew. van zil- 
ver; tusschen de woorden ,,tjoetjo’aq - 
(5)” en „karap” (dat „ka^rab” moet 
zpn): „[ook „pgntjoetjoq (i?), pdu- 
tjoetjo’aq OS)]”.” 

Pag. 187: bij te voegen tusschen 
de woorden „tjoe(w)as” en „tjoe- 
(w)hT ; : „tjoe(w)atjaw, helder, schoon 
van den horizon; ook morgenrood”. 

Pag. 187 sub-. „tobat’’ bij te voe- 
gen tusschen de woorden „boetedoe- 
ning” en „bStobat”: „komt ook voor. 
in de beteekenis van vergiffenis, ver- 
giffenis- schenken, door de goden; to- 



64 


SUPPLEMENT. 


batlali ’akoe dari pade doese (i?), 
[padaw doesaw (£)] koe’ini". 

Pag. 187 sub: „toebS” bij te voe- 
gen achter bet woord ,, wort el” : „knol 
of bast” en achter het woord „ka- 
p oyr”: „geneeskraehtig”. 

Pag. 188 sub: „toedong” bijtevoe- 
gen : „toedong nasi (van Palembangsch 
maaksel), Het halve bolvormig deksel 
gevloehten van de „boeloh ( B ), [boe- 
lo’kh (5')] bemban (zie boeloh”), waar- 
mede de rijst wordt gedekt”. 

Pag. 188: bij te voegen tusschen 
de woorden w toedong” en „toegal”: 
„toedoq (B), toedo’aq (S), eenheester 
van welks bladeren een peperhuisje 
wordt gemaakt, dat, gevuld met de 
asch van eene verbrande pinangnoot, 
bij de „pendjoelong” (zie dit woord) 
wordt geplaatst”. 

Pag. 188 en pag. 27 x sub : „toehan” 
bp te voegen: „toehan: geroehom sakti, 
’iprang k&palaw pot?"ah, mambaw koe- 
wat, mandikaw ’allah v rnSngkSdom, 
moelaw djadi, moelaw rajaw, par- 
toewanan (e)’mpat (collectieve bena- 
ming voor de 4 hoofdgoden), redjoe- 
dm alim ka’ari, sidang ma’oripan, 
sidi kSramatonglah (,$) ; dersap, dersah 
• moelS sakti; sSgeroegol moele sakti, 
mSngkSdom radjaw njawaw, nmg, nor 
’allah, ’oedjong radje, radjg njawd, sap 
ggtaq (huizende in de „pSndjoelong” 
(zie dit woord)), si(j)’dq di 5 oedar8, 
r&djoendam ’ah'm ka’ari (B); zie ook 
/o^rang”. 

Pag. 188 sub: „toekaq II" bp te 
voegen achter bet woord „wangen”: 
van een meisje met kuiltjes in de 
wangen heet het dat zij steeds een 
uiterst ruoeilijke bevalling zal heb- 
ben of in de kraam sterven”. 


Pag. 188 sab: „toekar” bij te voe- 
gen: „betoekavan soewap, het elkan- 
der toesteken van een weinig rijst 
en toespijs door de jonggehuwden bij 
een maaltijd daags na het huwe- 
lijksfeest”. 

Pag. 188 sub: „toekop” bij te voe- 
gen: „p&ioekop, de zoldering van 
een geitenhok; toekop palaq, houten 
plankje, waarmede het bovenvlak van 
de „sangkapv poejoh (B), [poejo’dh 
(£)]” (zie die woorden) gesloten is”. 

Pag. 189 sub: „toelaq” bij te voe- 
gen : „penoelaq djzn, al hetgeen aan- 
gewend wordt om den invloed der 
kwade geesten af te weren”. 

Pag. 28 x sub : „toela ,gr" bij te voe- 
gen : „II, komt ook voor in formulie- 
ren in de beteekenis van B toendong”. 

Pag. 189 sub : a toelong” bij te voe- 
gen: „p&toel<?ng (z. v. a. a pSnoelong”.” 

Pag. 189 sub : „toembang” bp te 
voegen achter het woord „groot- 
ouders”: „in de rechte linie, die bij 
a ’adat koelS (B), [koelaw (£)]” (zie 
„’adat”) zijn gehuwd”. 

Pag. 189 sub: „toembaq” bij te 
voegen: „toembaq: bSramboe; kilon”. 

Pag. 190 sub: „toemboq” bij te voe- 
gen: „IV toemboq (B), [toejnbo’Sq 
(>S)] pila^ran, de gedachte is bij ... 
opgekomen”. 

Pag. 190: bij te voegen tusschen 
de woorden . „toempang” en „toem- 
p oe v : „toempaq (S), bStoempaq’to, 
het zich begeven van een geschaakt 
meisje naar de woning van den naas- 
ten bloedverwant van den jongeling 
in diens „doesc>n” (zie dit woord), 
alwaar door haar verbleven wordt 
tot het „maso’Sqka(n) boentmg 1 ’.” 

Pag; 190 sub: ^toendong" bij te 



SUPPLEMENT. 


65 


voegen : „III noendongka(n) ’anaq bS- 
laj bahq (/>), het maal dat door den 
feestgever aangerecht wordt voor de 
,,’anaq belaj” (zie „toetq<r/r”), op den 
dag van bun terngkeer”. 

Pag. 190 sub: , , toenggang” bij te 
voegen : ,,1V kajoe dalam toenggang, 
boeloh dalam toenggang ( B ), gezegd 
van een stronk, van een bamboestoel 
in de rivier, die door den stroom in 
beweging wordt gehouden”. 

Pag. 190 sub: „toenggoe in” bij 
te voegen: „p8toenggoe (in algemee- 
nen zin hetgeen goden- en geesten 
stoffelijk van een individu begeeren, 
aan welk verlangen zij uiting geven 
o. a. door hem een ziekte op den 
hals te doen halen; sddekahan (ken- 
doeri(j)’Sn) petoenggoe, het offermaal, 
dat alsdan wordt aangerecht; ver- 
der: „IV, zie „sand&”.” 

Pag. 190 sub: „toenggol IP’ bij te 
voegen: „staak”. 

Pag. 191 sub: „toengkat” te doen 

vervallen de zinsnede : „gesloten 

’anaq” en in de plaats daarvan te 
doen stellen: „waarbij de man na 
den dood van zijn vrouw met een 
harer zusters hetzelfde „tambfq’anaq 
(5), [tambz’aq ’anaq OS)]” huwelijk 
sluit, dat door hem met wijlen zijne 
echtgenoote werd aangegaan” ; bij te 
voegen: „II betoengkat seboelo’ah s§- 
^rroewas (5), gezegd van een stok- 
ouden persoon ; v.g.l. „ngdriko’ah 
ngandohg ’oerak”. — Zie ook „Adat- 
rechtsbundel XII Gemengd (Adat- 
rechtstermen)”. 

Pag. 191 : bij te voegeo tusschen 
de woorden „toengkmg” en „toenoe” : 
„toengkos = boengkos”. 

Pag. 191* sub: „toe$wn” bij te voe- 


gen: „uitzakken van de baarmoeder; 
toer/mi batoe, toegron batang, de tijd 
der hevige bandjir’s; II noeymii, eene 
ceremonie voor den rijstoogst”. . 

Pag. 191 sub: „toetoq” bij te voe- 
gen: „III noetoq ( B ), [noeto’aq (,S)], 
stampen, aanstampen; IV noeto’aq 
pe</rah pegrabon , het bezoek, dat de 
tnoeder met het kind aande „goeroe” 
(zie dit woord) brengt na afloop van 
het ,,pe$rah. pegrabon” (zie die woor- 
den)”. 

Pag. 192 sub: ,,toetor/p” bij te voe- 
gen: „Onder „la’otan” worden col- 
lectief ook begrepen alle marga- 
genooten van den zwager — zwager 
is dan meer speciaal de ,,la’otan pa- 
sat („mandas” of „pangkal”)” ; de 
oudste in jaren van de „la’otan pa- 
sat” wordt in de B&bmah-streken 
betiteld met „la’otan toe(w)e”. In de 
Serawaj-streken spreekt de gehuwde 
vrouw haren oom, broeder van hare 
schoonvader en diens echtgenoot ook 
aan met „pangiran” en „toe(w)’an, 
doch zegt, van hen sprekende, respec- 
tievelijk „pangiran (di) sebelah groe- 
mah en toe(w)’an (di) sebelah qroemah”. 

Pag. 193 sub: „toe(w)’iin H” bij te 
voegen: ,,zie ook toetogram” (gr.w.d. 
„toet ogr ") ; sub : „toe(w)’tin III” bij 
te voegen : „ook de schuldeiseher 
van den pandeling ; IV partoe(w)’anan 
(alleen in formulieren aangetroffen) 
— toe(w)’hn". 

Pag. 1 93 en pag. 28 x sub : „toe(w)S” 
bij te voegen: „toewaw boedjang (iS), 
ook de gehuwde persoon, die na af- 
loop van den termijn bij het „nepf- 
% ri(j)’al” vastgesteld (zie ,,teptq”), 
met den jongeling naar de ouders 
van het meisje gaat om over de ver- 


66 


SUPPLEMENT. 


loving te spreken ; toe(w)’aw ngantat 
(5), de gehuwde man en vrouw, die 
het geschaakte meisje vergezellen naar 
de w doeson” (zie dit woord) van hare 
a.s. schoononders ; achter het woord 
„regelt” : „voor de genoodigden zorg 
draagt, hnn de plaatsen aanwijst, 
welke zij brj de maaltijden moeten 
innemen enz. enz.” 

Pag. 194: bij te voegen tnssehen 
de woorden ,,wang” en „waq”: , 5 wani 


(alleen voorkomende in formulieren), 
eertijds, vroeger”. 

Pag. 194 sub: „wali P’ bij te voe- 
gen: „wali pdngikis, het mesje waar- 
mede de nagels van vingers en toonen 
van een overledene worden ge- 
schraapt." 

Pag. 194: bij te voegen tussehen 
de woorden „wan's” en „watang”: 
„wasi(j)’ht, testament’'. 



INLEID1NG. 


Het bereiken van een tweeledig' doel heb ik mij voor oogen gesteld 
bij het samenstellen van deze „Spraakleer der Keieesche taal”: 

1°. Vreemdelingen, die deze taal willen aanieeren, deze studie 
zooveel mogelijk te vergemakkelijken. Het aa’ntal dergenen, die mijn 
arbeid in dezen tot nut zal strekken, zal echter wel steeds genng blijven. 
Dit is dan ook het bijkomend doel; 

2°. Den taalgeleerden eene nieuwe hulpbron te ontsluiten. Zeer 
zeker zal voor hunne studie een overzicht van deze taal met hare eigen- 
aardige vormen en wendingen van groot gewicht zijn, zoo wel als de 
mythen en legenden dat zijn voor de folklore. Van deze is echter nog zeer 
weinig, van de taal nog heelemaal niets gemeengoed der wetenschap 
geworden. 

Dit doel: taalvorschers nieuwe gegevens te verstrekken, heb ik dus 
vooral voor oogen gehouden. Daarom heb ik ook bizonderheden, oogen- 
schijnlijk van weinig belang, niet onvermeld gelaten, wijl bij de studie 
op het gebied van taal- en volkenkunde kleinigheden in het oog van 
leeken, voor deskundigen vaak een spoor zijn, dat tot gewichtige uit- 
komsten leidt. Om dezelfde reden heb ik mij van het maken van gevolgtrek- 
kmgen onthouden. Ik heb gedacht aan mijn plicht voldaan te hebben, 
door de gi’ondstoffen naar beste kunnen en weten bij een te bi’engen, 
het aan meer bevoegden overlatende, dezelve verder te bewerken. 

Dat fouten en gebreken mijn werkje aankleven, zal mij allerminst 
veiwondei’en ; dat het nog voor aanvulling en vei’betering vatbaar is, wil 
ik gaame toegeven. Doch ik dui’f ook eenige toegevendheid verwachten 
van een ieder, die het ter hand zal nemen en daarbij zal bedenken, dat mij 
voor de samenstelling ervan, behalve de zeer gewaardeerde opmerkingen 
van enkele confi'aters, geen andere hulpmiddelen ten dienste stonden, 
dan een paar wijd opengespalkte ooren. Wat die in vele jaren zake de 
Keieesche taal hebben opgevangen, stelt dit boeksken nederig ten dienste 
dergenen, die het willen ter hand nemen. 


Langgoer, 8 September, 1919. 


0 



SPELLING. 


Wijl het Keieesch tot aan de komst der Missionarissen niet tot de 
geschreven talon behoorde, heeft bet noch eigen schrift, nocb eigen 
spelling. Wij hebben dus getracht, met behulp onzer Hollandsche letter- 
teekens en zooveel mogelijk hunn-e waarde behoudend, de klanken weer 
te geven, die het oor opving uit den mond der inboorlingen. Duidelijkheids- 
halve, wijl ook in ’t Nederlandsch eenzelfde letter niet altijd eenzelfde 
vaste waarde heeft, hebben wij gemeend ons van eenige diaeritische of 
Imlpteekens te moeten bedienen. 

Als blinkers hebben wij dus: 
a == a als in pad. 
a = aa „ „ haar. 

a = a „ „ bet Engelsche black, (gebroken a), 
e = e „ „ bed. 

6 = ee „ „ heet. 
e = e „ „ het Fransche etre. 

0 = e „ „ de, (gebroken e). 

1 = ie „ „ Piet. 

I = ie „ „ pier. 

l = i „ „ pit, (gebroken i). 

o — — o ,, ,, pot. 

o = oo „ „ boot. 

6 = a „ „ het Engelsche walk, (gebroken o). 

u == 6 „ „ het Duitsche horen. 

oe= oe „ „ boek. 

N.B. : 1°. De 6 vertegenwoordigt een tusschenklank tusschen o en a, 
met overgang van o op a en nooit omgekeerd. Dit blijkt ten eerste uit 
verdubbelingen, waartoe steeds de eerste lettergreep van het woord 
verdubbeld wordt. In deze verdubbelingen nu hoort men niet meer den 
o-klank, maar steeds de zuivere o-klank, b. v.: for, booze geest, wordt 
f o f 6 r. Wanneer dus bij verdubbelingen deze samengesmolten klank weer 
ontleed wordt, komt steeds de o-klank voorop. Ten tweede uit vergelijking 
met verwante Tanimbareesche talen waar in overeenkomende woorden 
deze klanken niet zijn samengetrokken en de. o-klank steeds vooraan staat, 
b. v.: entot, nuchter zijn, is in ’t Fordaatsch: entolat; for, For- 
daatsch : f o w a r. 

2°. De u komt slechts voor in twee woorden, n. 1. in d u m, duim 
als lengtemaat, waar ze eene nabootsing moet verbeelden van onzen ui- 
Idank en in r u k, reeds. Doch volgens de afleiding zou men ook dit laat- 



6 


ste woord beter r 6 k schrij veil, wijl het Fordaatsche woord i o ak is en 
men hier dus ook met een gewone samensmelting te doen heeft. Doch in 


dit eene woord alleen wordt die o-Hank kort uitgesproken, zoodat we 
daarvoor dan tocli weer een ander teeken zouden moeten bezigen. 

8°. Wijl, (ofschoon onoordeelkundig) , in d-e officieel Maleisehe 
spelling onze oe-klank ook door oe wordt weergeg-even, hebben wij om 
redenen van praktischen aard deze schrijfwijze gevolgd. 

De tweeklanken schrijven wij: 
ai = ai. als in het Fransche paille. 
ai = aai „ „ fraai. 

aw = aw „ „ lawaai. 

ei ■= ei „ „ reis, dock in open lettergrepen kort en met nauwelijks 

hoorbaren i-klank. 
ew = eeu „ „ leeuw. 

oei = oei „ „ foei. 

oi = ooi „ „ kooi. 

oi = oy „ „ het Engelsche boy. 

ow= ou „ „ kous. 


Als medeHinkers hebben we: 
b, d, f, g, h, j, k, 1, m, n, p, r, s, t, v, w en ng. 

Hierbij gel den de volgende opmerkingen: 

1°. De g en de p komen alleen voor in vraorden die zonder noemens- 
waardige verkeieesching te ondergaan uit het Maleisch zijn overgenomen. 

2°. De letters b, d en v worden op het einde van een woord zacht 
uitgesproken, ongeveer zooals in 5 t Fi'ansch wanneer deze letters op het 
einde van een woord door een toonlooze e gevolgd worden, zooals in robe, 
vide, louve. 

3°. De g wordt uitgesproken bijna als een zachte k, zooals in ’t 
Duitsch of in ’t Fransch. Alleen in ’t noordelijk gedeelte van Groot Kei 
wordt de g uitgesproken als onze ch in nacht of een Grieksche X, doch 
scherper, = g postgutturalis sonora. Ook wordt de r in dezelfde streken 
sterk gebrouwd. 

4°. De v, behalve wanneer zij als sluitletter van een woord voorkomt, 
heeft meestal een onvaste uitspraak, zwevende tusschen v en w, ongeveer 
als in ’t Fransche woord waggon. 

5°. Veelvuldig komt in ’t Keieesch voor de ng of n gutturalis, en 
dit zoowel in ’t begin als in ’t midden of op het einde der woorden. We ge- 
ven haar weer door ng, die de waarde heeft van ng in dingen, zongen, 
enz. Ook vindt men een enkel voorbeeld van de n gutturalis palatisata, 
b. v. ngier, wit. 

Natuurlijker wijze heeft men ook op de Kei-eilanden in de uitspraak 
der taal gewestelijke verschillen, die nochtans opmerkelijk gering zijn, als 



7 


men de noordelijke helft van Groot Kei uitzondert. Wij houden ons hiei' 
aan de taal, zooals die gesproken wordt zonder noemenswaardige afwij- 
kingen over geheel Klein Kei en de zuidelijke helft van Gr. Kei. Het ver- 
schil tusschen noordelijk Gr. Kei en het overige gebied is echter niet 
meer dan een dialectisch verschil, zoodat de lieden elkaar over en weer goed 
verstaan kunnen. Op elk dorp heeft men echter fijne schakeeringen in 
uitspraak of betoning, maar meestal zoo gering, dat men al een zeer ge- 
oefend oor moet hebben om daaraan de herkomst der sprekers te on- 
derkennen. 


KLEMTOON. 

De klemtoon valt altijd op de laatste lettergreep. Alleen makeii op 
dezen regel uitzondering enkele woorden, die geheel of bijna onveranderd 
uit het Maleisch zijn overgenomen. 

Worden achtervoegsels aan een woord toegevoegd, dan valt de 
klemtoon ook op dit, achtervoegsel, als zijnde dan de laatste lettergreep 
van het samengestelde woord. Een uitzondering op dezen regel maakt 
het achtervoegsel s e, dat beteekent : klein, weinig, doch even als de 
vorm sen in niet meer afzonderlijk gebruikt wordt, doch alleen als 
versterking aan bijvoeglijke naamw. of bijwoorden van geringheid wordt 
toegevoegd; het blijft dan onbetoond, b. v.: denkoet,, weinig, den- 
k o e t s e, zeer weinig. Hetzelfde geldt voor het achtervoegsel 1 e, dat ook 
niet meer afzonderlijk gebruikt wordt, doch waarschijnlijk sanrenhangt 
met het Jamd-eensche 1 o, reeds, M. soeda. Het wordt ter versterking toe- 
gevoegd aan bijwoorden van verleden tijd en blijft dan ook onbetoond 
b. v.: w 1 ekat, zoo even, wekatle, zoo pas. 

De reden dezer uitzonderingen zal wel hierin te zoeken zijn, dat of- 
schoon ze afzonderlijk niet meer gebruikt worden en wij ze dus beschouwen 
als een achtervoegsel, dat aan het woord gelrecht wordt, de Keiees ze 
nog als afzonderlijke woorden blijft betonen. 

In woorden van meer dan twee lettergrepen, wordt ook de eerste 
lettergreep met meer nadruk uitgesproken, doch de zwaarste klemtoon 
blijft op de laatste vallen. 

Het gebeurt, dat in dialectische vormen een woord afgeknot wordt, 
door weglating van een of ander achtervoegsel of suffix; de klemtoon 
valt dan weer op de laatste lettergreep, die dan meestal de stam van het 
woord is, (metathesis accentus), b. v.-: entetat (klemtoon op tat), 
wordt e n t e t, (klemtoon op tet); emlewan (klemtoon op wan), 
wordt e n 1 e v (klemtoon op lev); enz. 

Opmerkelijk is % dat de bewoners van Atnebar of Kei-Tanimbar, 
den klemtoon op de voorlaatste lettergreep leggen, waardoor hunne uit- 
spraak veel zangeriger is. Deze lieden zijn afkomstig van Fordate, (Tanim- 
bar-eilanden) , en in ’t Fordaatsch, eene taal met het Keieesch vrij nauw 


8 


verwant, valt de Memtoon ook bijna altijd op de voorlaatste lettergreep; 
deze lui hebben dus de taal der Keieezen overgenomen met behoud van 
den klemtoon hunner oorspronkelijke taal. 

In zijne gezangen kent de Keiees wel een zekere muzikale kadans 
of rhytme, doch hoegenaamd geen dichtmaat en, wat meer is, verwaar- 
lciost hij daarin zelfs den gewonen klemtoon. Zoo worden in de gezangen 
vaak lettergrepen zwaar betoond, waarover in de gewone spraak bijna 
onmerkbaar heengegleden wordt en omgekeerd. 

Uit dit alles blijkt, dat in de Keieesche taal de klemtoon slechts 
van ondergescliikt belang is. 

Yerbindingen (elisio) kent de Keieesche taal niet. Niet alleen wordt 
elk woord kort afgebeten maar dikwijls ook nog de lettergrepen van een- 
zelfde woord. Dit geschiedt vooral tusschen de twee leden van samen- 
gestelde woorden en het persoonlijk praefix en de stam van werkwoorden, 
b.v. : w a t d e k, dubbele steen, ook naam van een dorp, wordt uitgesproken 
w a t - d e k, met duidelijk onderscheiden de scherpe t, van wat en de 
zachte d van dek; nef en, niet willen, wordt uitgesproken nef-en. 

HET LIDWOORD. 

Een onbepaald lidwoord bestaat in ’t Keieesch niet. 

Ook bestaat er geen bepaald lidwoord, dat aan het onze beantwoordt. 
Om meer nadruk op een woord te leggen, wordt het telwoord a e i n = 
een, wel eens als een soort bepaald lidwoord gebruikt, (vgl. Grieksch to), 
b.v.: omoe siksikar mehe bokbok aein, uw gezang alleen is 
een schoon lied, = zeer schoon, overtreft alle andere. Omehe rat 
aein, gij zijt d e koning. Habo i habo aein, dat is nu nog eens een 
boot. Ook wordt aein wel in de gewone beteekenis van een bepaald 
lidwoord gebruikt. 

HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD. 

Voor de vorming der samengestelde zelfstandige naam woorden zie 
men onder het hoofdstuk der woordvorming. 

1°. Verkleimvoorden. Verkleinwoorden worden niet anders gevormd, 
dan door toevoeging van een bijv. naamw. dat kleinheid of geringheid 
aanduidt, b.v.: habo, boot, habo koet, bootje; bingan, bord, 
bingan ko, bordje. 

2°. Geslacht. Een grammatieaal geslacht hebben de zelfst. naamw. 
niet. Wil men het natuurlijk geslacht van menschen, dieren of planten 
doen uitkomen, dan bezigt men bijv. naamw., die dit geslacht aanduiden, 
als: a bran, beran of beranran, mannelijk, en wat, vrouwelijk, 
b.v.: to mat, mensch; tom at abran, man; tom at wat, vrouw. 

Bijna uitsluitend voor oudere familiebetrekkingen duidt men het 
mannelijk geslacht aan door ter an en het vrouwelijk door te of ite, 



9 


b.v. : boen-teran, grootvader ; boen-te, grootmoeder ; d o e a n 
ter a n, meester (van een slaaf) ; doe an te, meesteres. 

Buiten de familiebetrekkingen. hoort men alleen nog: man, vogel, 
kip; manteran, haan; manite, hen. 

Ter an of te ran wil zegg'en man op gevorderden lereftjjd, (vgl. 
Fordaatseh: itran, = gehuwd man). Te of ite wil zeggen vrouw op 
gevorderden leeftijd, (vgl. Fordaatseh titi, = getrouwde vrouw). Deze 
specifieke beteekenis van deze twee wioo-rden is in ’t Keieesch te loor 
gegaan. 

3°. Getal. Een eigen nreervoudsvorm hebben de woorden niet. 
Oorspronkelijk heeft er waarschijnlijk wel een meervoudsvorm bestaan 
op a r of r, zooals we die nog in ’t J amdeensch geregeld en in ’t Fordaatseh 
sporadisch aantreffen. Men vindt daarvan nog sporen, b.v.: in ’t pers. 
voormv. i, hij, meerv.: hir, zij, of er als persoonl. praefix van den 
derden pers. meerv. bij de werkwoorden; het bezittel. voornw. ni, zijn; 
rir of hirrir, him; en in ’t voorvoegsel ma (v. mang, men), meerv. 
mar: zie voorbeelden in ’t woordenboek. *) 

Op zichzelf heeft het woord een algemeene beteekenis, noeh enkel- 
noch meervoud. B. v.: het woord tom at geeft het denkbeeld mensch 
weer in ’t algemeen. Wil men van een bepaalden mensch of bepaaldelijk 
van een mensch spreken, of bepaaldelijk van meer mensehen, dan moet 
men zijn toevlucht nenren tot bepaalde of onbepaalde tehvoorden, b.v.: 
tomat aein, een mensch, tomat mehe wat, slechts een enkele 
mensch; tomat roe, twee mensehen; tomat angled, veel 
mensehen ; tomat wo ho, eenige mensehen. 

Meestal geeft de enkel- of meervoudige vorm van ’t werkwoord aan 
of het ondenverp eene enkel- of wel meervoudige beteekenis heeft, b.v.: 
tomat enkerdja, de of een mensch werkt; tomat erkerdja, 
mensehen of de mensehen werken. ' 

Evenals ook wij voor algemeene gezegden of spreuken het enkelvoud 
bezigen met meervoudige beteekenis, behoudt ook het Keieesch in deze 
gevallen den enkelvoudsvorm, b.v. : de mensch moet werken, = tomat 
mi ski enkerdja. In ’t Keieesch komt deze vorm veelvuldig voor 
wijl de zelfst. naamw. op zichzelf geen bepaald getal hebben. Wanneer 
men dus in ’t algemeen spreekt, bezigt men meestal dezen vorm. 

Meer een verzamelwoord dan een eigenlijk meervoud wordt gevormd 
door verdubbeling der eerste lettergreep van den stam van het woord, 
b.v. : b e r a n, man ; b e r a n r a n, het.manvolk, de mannen in ’t algemeen ; 
wat, vrouw, wat- wat, het vrouwvolk, de vrouwen in ’t algemeen; 
man of manoet, vogel; manmanoet, gevogelte; d e, naeht, 
d e d e, de nachten in ’t algemeen, = ’s nachts. 


1) Verb. Bat. Gen. Deal LXIII, 8e stuk. 



10 


4°. Verbuiging. Eigenlijke verbuigingsvormen vindt men in ’t 
Keieesch niet. 

a) De nominativus (subjectum) wordt aangeduid door het zelfst. 
naamw. zonder eenige verandering. Z'ijn plaats is steeds onmid- 
dellijk voor het werkw. waarop het betrekking heeft, behoudens de 
mogelijke b-epalingen van het subjectum, die dit onmiddellijk volgen, b.v. : 
tomat enkerdja, de mensch werkt; tomat inan loelin 
enkerdja, de ijverige mensch werkt. Dus het onderwerp met al zijn 
mogelijke bepalingen gaat onmiddellijk het werkwoord vooraf, waarop 
het betrekking heeft. 

b) De genitivus. Men heeft in ’t Keieesch di'ie wijzen om den 
genitivus uit te drukken: 

. 1°. De genitivus praepositus, (bezitter voorop), of de Polineesische 
genitivus, b.v.: rah an doe an, heer des huizes; nit oeoen, doods- 
hoofd. Deze vorm dient om een zeer nauwe betrekking uit te drukken, 
welke wij in ’t Plollandsch meestal door een samengesteld woord weergeven, 
b.v.: nit, lijk, oeoen, hoofd, nit oeoen, doodshoofd; wer, water, 
m a t a n, oog, wer m a t a n, het oog van ’t water, = de bron ; w a v 
varken, j a n a n, kind, wav j a n a n, varkenskind, big - . 

2°. De genitivus postpositus, (bezitter achteraan), of de Maleische 
genitivus. D*eze kornt echter alleen voor bij plaatsnamen, b.v. : rat Fan, 
radja van Fan; tanat Eiwav, het land van Kei; tomat Avlad, 
een mensch van Holland, = een Hollander. 

In beide voorgaande vormen valt de nadruk op het laatste deel of 
bij den genitivus postpositus op de bepaling en bij den genitivus prae- 
positus op het bepaalde: eene eigenaardigheid, welke den taalkenners 
niet zal ontgaan. 

3°. De omschreven genitivus. Meestal echter wordt de genitivus 
weergegeven met behulp van het bezittel. voornw. b.v. : r a h a n, huis, 
fid, deur, r a h a n n i fid, de deur des huizes. Wat de constructie 
betreft is deze genitivus volkomen gelijk aan den genitivus in onze volks- 
taal, b.v.: den man zijn hoed. 

In dezen vorm valt de nadruk op den bezitter. Men zal ■ dus b.v. 
zeggen a i w o e a n, boomvrucht, met den nadruk op w o e a n ; doch a i 
n i w o e a n, d - e vrucht van den boom, met den nadruk op a i. 

Hierover meer ter plaatse waar het bezittel. voornw. behandeld wordt. 

c) De relativus of betrekkingsvonn wordt weergegeven met behulp 
van voorzets-els, als we of we r, aan ; e n t a 1, uit, enz. 

d) Het objeetuin of voorwerp. Het woord dat als voorwerp dient, 
wordt onveranderd achter het werkwoord geplaatst. De gewone plaats 
van het voorwerp is onmiddellijk na het werkwoord, dat er op slant en de 
relativen daarna. Door omkeering dezer volgorde kan men meer nadruk 
Ieggen op het deel van den zin, dat op een ongewone plaats staat, b.v.: 



11 


m a koebang we jaw, geef mij geld, d.i. de gewone vraag; m a we 
jaw, k o e b a n g, geef aan mij geld, d.i. geef desverlangd aan de anderen 
iets anders, maar ik wil bepaaldelijk geld hebben. H a r a w i n i enta- 
woen ental Joet, gisteren is hij van Gr. Kei vertrokken; het ver- 
trolcken zijn is hier de hoofdzaak. Ental Joet i entawoen 
harawin, van Gr. Kei is hij gisteren vertrokken. De plaats van vertrek 
is hier de hoofdzaak. 

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD. 

De bijvoegl. naamw. blijven steeds onveranderd en kennen geen 
geslachts-, getal- of naamvalsvormen. 

De plaats van het bijvoegl. naamw. is onmiddellijk achter het woord 
dat het bepaalt, b.v.: wer, water; wer bok, goed water. 

Om stoffelijke bijvoegl. naamw. weer te geven, worden de stofnamen 
als bepaling gebruikt en volgen dan ook onmiddellijk op het woord dat zij 
bepalen, b.v. : a i, hout, f e n g a i, houten teil ; w a t, steen, o e o e n vat, 
steenen hoofd, hardhoofdige ; mas, goud, r e w m a s, gouden ketting. 

Trappen van VergeHjking. 

1°. Positivus. Deze wordt weergegeven door de bepaling achter het 
bcpaalde te zetten. Er bestaat geen verschil in ’t weergeven van het 
positivus attributivus en het positivus praedicativus: dus rahan lai = 
het groote huis, of het huis is groot. 

2°. Comparativus. Om aan te duiden, dat eene hoedanigheid in 
gelijke mate toekomt aan verschillende voorwerpen, gebruikt men de 
bijwoorden w a a w n, gelijk, zooals, of b a e i 1, zoo zeer als, even als, enz., 
b.v. : hij is zoo groot als ik, = i e n d i r w a a w n w o e k j a w, of 
b a e i 1 o elt J ) jaw. 

Mec-stal wordt w a a w n gebruikt om eene eenvoudige gelijkheid uit 
te drukken, terwijl b a e i 1 vooral gebruikt wordt als de gelijkheid iets 
buitengewcons cn opvallends hceft. Meestal wordt dan het bijvoegl. 
naamw. verzwegen, wanncer uit den samenhang duidelijk is, wat men 
bedoelt, zooals ook in ’t Nederlandsch vaak geschiedt, b.v. : j a h a w 
b a e i 1 bib, een bond (zoo groot) als een geit. H i r a n a k r o e t o p p i 
b a e i 1 aka oh! daar heeft er een een hoed op zoo groot als wat ! Meestal 
wordt dan b a e i 1 ook, als het tot slotwoord van den zin dient, verlengd 
tot b a e i 1 oh, b a e i 1 eh, of b a e i 1 i. Het vertaalt dan ook ons 

ycrwonderend : wat een b.v.: doot baeil oh! wat een regen! 

Woeoot baeil eh! of baeil i! wat een (groote) visch ! 


3) lndien op de woorden woek, ook, ruk, reeds, al, en w a k. maar, even, eerst, eerst 
eens, de nad'uk niet valt en ze meer als stop woord -jes gebruikt worden, worden ze vaak 
vi rkort tot oek, uk en ak en dan geelideerd met het voorgaande woord. 

Eindigt het voorgaande woord met een klinker, dan worden ze niet verkort. 



12 


In sommige uitdrukkingen worden de bijwoorden van gelijkheid geheel 
weggelaten, b.v. : i e n d i r ratan jaw, (hij staat hoog ik) — hij is 
zoo groot als ik. M a t a k o elleman rat? ben jij gewichtig als een 
koning? = ben jij te goed om dit of dat te doen? 

3°. Elevativus. De vergrootende trap moet door omschrijvingen 
ivor den weevgegeven, hetgeen op verschillende wijzen kan geschioden. 

a) Men kan de te vergelijkcn vocrwerpcn in tegenstelling zetten met 
elkander, b.v. : deze paal is korfcer dan die, lir i ket, enhe a b 1 6 1 — 
deze paal is kort, gene is lang. 

b) Men bedient zieh van een cler werkwoorden, die een meer-zijn 
of overtreffen aanduiden als enli, meer zijn, enjatat, ov.ertreffon, 
entoek, te kort scihieten, enharang w a e i d, niet halen bij, b.v. : 
i 1 a i enli w e 1 enhe, dit is langer dan dat. 

Hetzelfde is van toepassing, wanneer de vergeleken hoedanigheid 
niet door een bijvoegl. naamw., maar door een werkw. wordt uitgedrukt. 
In dit geval worden de werkwoorden verbonden, volgens den gewonen 
regel van verbinding van twee werkwoorden, waarvan het eene een 
bepaling is van ’t andere, b.v. : i e n d i r - j a t a t o, hij staat, overtreft 
u, = hij is grooter dan gij. I nefla-li o, hij loopt vlugger dan gij. 

In de gevallen dat wij een vergrootenden trap gebruiken, bezigt de 
Keiees meestal een werkwoord, dat een meerzijn weergeeft; uit don 
samenhang moet dan blijlcen, waarin men meer is, overtreft of te kort 
schiet, b.v. : o oemtoek jaw, gij schiet te kort bij mij. Is er nu sprake 
van lengte, dan wil dit zeggen: ge zijt kleiner dan ik; is er sprake van 
rapheid, dan wil het zeggen : ge zijt trager dan ik, enz. 

4°. Superlativus. Ook tot wecrgeven van den o’Wrtreffenden trap 
moet men tot omschrijvingen zijn toevlucht nemen. 

a) Soms heeft het bijvoegl. naamw. in den positieven vorm de 
beteekenis van een superlativus, wanneer dit' n.l. uit den samenhang 
der vergelijking duidelijk blijkt, b.v. : i m r o e enbe 1 a i? gij twee, wie 
groot? = wie is de grootste van u beiclen? Jaw 1 a i, ik ben groot en in 
tegenstelling met mij is de andere Idem, — ik ben de grootste. 

b) Men kan ook den superlativus weergeven, door voor ’t bijvoegl. 
naamw. het relativum en te voegen, b.v.: ma en lai, geef die groot 
is, = geef den grootste. 

c) Men kan nog den superlativus weergeven met behulp der werk- 
woorden die een overtreffen uitdrukken; het tweede deel der vergelijking, 
het overtroffen voorwerp, wordt dan verzwegen, b.v.: ning rah an 
lai enli, mijn huis is het grootst. Voor den superlativus absolutus of 
den volstrekt overtreffen den trap voegt men bij ’t eerste lid der verge- 
lijking het woordje me he, alleen, b.v.: ning rahan me he lai 
enli, mijn huis alleen is grooter (dan de andere huizen) = mijn huis 
is het allergrootst. > 



Weet men needs waarover de vergelijking gaat, dan kan ook het 
bijvoegl. naamw. achterwege blijven, b.v. : nlng r a h a n mehe e n 1 i, 
mijn iiuis alleen overtreft: in welk opzieht het overtreft, moet uit den 
samenhang blijken. 

5°. Praestativus. Om aan te duiden, dat een hoedanigheid in zeer 
hooge mate aan een voorwerp toekomt, voegt men achter ’t bijvoegl. 
naamw. een of ander bij woord van hoeveelheid, als lai, zeer, ros, zeer, 

1 i, zeer, s o e s, erg, r e h e, heelemaal. Soms versterken deze bijwoorden 
olkander nog : 1 i wordt versterkt door rehe; r e h e door ros of s o e s ; 
ros en s o e s door rehe; lai kan door alle andere versterkt worden 
en ook door versterkingen ervan ; de versterking 1 i rehe kan nog weer 
versterkt worden door s o e s of ros, b.v. : b o lc 1 i, b 6 k rehe, b o k 
s o e s, b o k r o s, zeer goed ; ib o k 1 i rehe, buitengewoon goed ; 
b 6 k 1 i rehe s o e s, heel buitengewoon goed. 

Ook kan een praestativus gevormd worden door verdubbeling der 
eerste lettergreep van het woord, b.v. : b o k, goed, b o k b 6 lc, zeer goed ; 
s i e n, slecht, s i s i e n, zeer sleeht. Deze verdubbelingen kunnen ook 
weer op de gewone wijze versterkt worden door de bijwoorden lai, 1 i, 
r e h e, r os, s o e s of verbindingen daarvan. 

Vele praedicativen komen uitsluitend in den werlcwoordvorm voor 
en ook bij deze kan dezelfde versterking plaats vinden door verdubbeling 
van de eerste lettergreep van den stam, b.v. : tomat n e b 1 o, een 
oprecht mensch, tomat n e b 1 o 1 o, een zeer oprecht mensch. Dit is 
zeer natiiurlijk, als men weet, dat deze werkwoorden niets anders zijn, 
dan bijvoegl. naamw. in verbinding met een persoonlijk praefix. Vaak 
is van deze werkwoorden de afzondcrlijke stam niet meer in gebruik en 
bezigt men den werkwoordvorm, die eerst van het bijvoegl. naamw. 
gevormd wend, als bijvoegl. naamw. Zoo b.v. is de stam 1 o van n e b - 1 o 
niet meer als bijvoegl. naamw. in gebruik, doch in de Taninibai eesche 
talen treffen wij hem nog wel als zcodanig aan; vgl. Fordaatsch lola, 
Jamdeenseh 1 5 n d i, recht, oprecht. 

Ook deze werkwcordvormen kunnen op de gewone wijze versterkt 
worden : noblololi, n e b 1 o 1 o lai, neblololi rehe s o e s. 

N.B. Het woord lai heeftcok als versterking: lai ten of lakten, 
zeer groot, dat dan verder op de gewone wijze versterkt kan worden. 
We hebben hier blijkbaar te doen met een uitzonderingsgeval van ver- 
sterking door samenkoppeling van twee woorden van ongeveer dezelfde 
beteekenis. Men vindt deze camsnkoppsling zeer veol voor zelistand. 
naamw., niet echter voor bijvoegl. naamw. Lai ten zelfstandig gebruikt, 
wil zeggan, de grooten cn ouderen, = de notabelcn. Wegens het veelvuldig 
gebruik van 1 a i als bijvoegl. naamw. is deze koppeling alhcht als ver- 
sterking daarvan in de spreektaal overgegaan. 

6°. Excessivuo. Om aan te duiden, dat een hoedanigheid in te 



14 


hooge mate aan ’t voorwerp toekomt, bezigt men den positivus. Met 
woorden die het overdrevene uitdrukken, als 1 i, s o e s, r o s, reh e, 
odan, d e n k o e t, enz., of versterkingen daarvan, kan ook het excessi- 
vus worden versterkt ; b.v. : vraag ilc een stuk hout en het aangereikte is 
te groot voor het doel, dan zeg ik : a i i 1 a i, dat hout is groot, = te 
gi'oot ; a i i 1 a i 1 i, dit hout is veel te groot ; a i i 1 a i o d a n, dit hout 
is een weinig te groot. 

Hetwoordje odan, of wo ho of somsookal lcoet of denlcoet, 
vertaalt ook onze woorden : tamelijk, nog al, betrekkelijk, b.v. : r o r o 
odan, tamelijk ver ; angled w o h o, tamelijk veel ; k a r a t a t k o e t, 
vrij hoog’. Koet of denkoet hoort men voornamelijk op Gr. Kei. 

N.B. Uit het voorafgaande blijkt, dat de wijzen om de verschillende 
trappen van vergelijking weer te geven, niet scherp onderscheiden zijn 
en dikwijls uit den samenhang moet blijken, wat bedoeld wordt. 

TELWOORDEN. 

Bij het tellen der voorwerpen voegt men steeds by ’t telwoord een 
stukswoord of stuksnaam, die verschillend is voor de verschillende soorten 
van voorwerpen. Deze stuksnaam wordt niet, zooals in ’t Maleisch,' een- 
voudig achter het telwoord geplaatst, doch daarmee verbonden en bij 
de samengestelde telwoorden daartusschen ingelaseht. Het algemeene 
stukswoord, dat gebruikt wordt voor alle voorwerpen, die geen eigen 


80 w o e t - w o w 
90 w o o t - s i w 

100 rato et 

101 ratoet-ein-mehe 

102 ratoet-ein-roe 
110 ratoet-woet-mehe 
120 ratoet-woet-roe 
137 ratoet-woet-til-ein-fit 
200 rat-roe 
300 r a t - 1 i 1 
400 r a t - f a k 
550 rat-lim-woet-lim 
555 rat-lim-woet-lim-ein- 

1 i m 

1000 riwoen 
1230 riwoen - rat-roe 
2000 riwoen - roe 
3458 riwoen - til - rat-fak- 
woet-lim-ein-nejen 
70 woet-fit 10000 salt 


stukswoord hebben, is e i n. 

He telwoorden zijn: 

Isa of a-ein 

2 ein-roe 

3 e i n - 1 il 

4 e i n - f a k 

5 e i n - 1 i m 

6 ein-nejen 

7 e i n - f i t 

8 e i n - w o w 

9 e i n - s i w 

10 e i n - wo e t 

11 woet-ein-mehe 

12 woet-ein-roe 

20 woet-roe 

21 woet-roe-ein-mehe 

22 woet-roe-ein-roe 
30 woet-til 

40 woet-fak 
50 wo et - 1 im 
60 woet-nejen 



16 


A, een, wordt uitsluitend verbonden met het algemeen stukswoord 
e i n en dan nog niet in samengestelde getallen : in samengestelde getallen 
en voor alle andere stuksnamen wordt het vervangen door mehe. De 
verbinding a - e i n is ook de eenige waarbij het telwoord het stukswoord 
voorafgaat, in alle andere gevallen volgt het telwoord het stukswoord, 
b.v. : r a h a n a - e i n, een huis jnoeoer w a t o e mehe, een kokosnoot. 
Indien men door een meer een onbepaald lidwoord dan een bepaald getal wil 
aanduiden, kan men ook volstaan voor de woorden met bizonder stuks- 
woord, met dit stukswoord zonder mehe, b.v.: noeoer watoe, ’n 
kokosnoot ; noeoer watoe mehe, een kokosnoot. 

S a wordt uitsluitend gebezigd, wanneer men verseheidene voorwerpen 
optelt, waarbij steeds de stukswaorden warden achterwege gelaten, dus: 
s a, roe, til, enz. ; de tientallen worden met bizonderen nadruk genoemd 
en men telt weer vender: s a, roe, til, tot het volgende tiental, enz. 
Verbonden met het algemeen stukswoord e i n, — e i n - s a, wil het zeggen: 
ten eerste. 

De bizonder e stuks woorden treden steeds in de plaats van het alge- 
meen stukswoord ein. Sommige worden echter alleen bij de eenheidsge- 
tallen gebruikt om vender geheel achterweg'e gelaten te worden, b.v.: 
v o e b i wan, een gulden ; r o e b i w o e t, tien gulden ; doch wel weer 
r o e b i woet-wan-mehe, elf gulden, wijl het stukswoord hier weer 
met het eenheidsgetal verbonden wordt. 

Bizondere stukswoorden zijn: 

Tomat, mensch, voor menschen. 

D e, nacht, voor etmalen, die gerekend worden van avond tot avond. 
W a n, voor geld, gaba-gaba en dunne platte voorwerpen. 

W a n a n, voor atap. 

W a t o e, bol, korrel, voor ronde voorwerpen als ronde vruchten, eieren, 
koralen, enz. 

N a i n, voor naalden. 

Woe r, een bamboesoort, voor bamboelatten en stokken, lange vruchten 
als bananen, maiskolven, enz. 

0 e t a n, stam, voor balken. 

En zeer vele andere nog, die men • in het Woordenboek zal aantreffen. 

Ook heeft men nog enkele bizondere tientallen, b.v.: 

A f 1 o e r, tiental voor dieren. 

Wiloer, „ „ visschen. 

Teiran, „ „ eieren en ronde vruchten die boven den grond 

groeien. 

W o e i n, tiental voor aardvruchten. 

N g o e d, „ „ stukken ellewaar. 

En nog verschillende andere, die men in het woordenboek zal vinden. 



16 


Sen voorbeeld: 25 eieren, = mantiloer teiran watoe lim. 
38 citroenen, r o In teiran til watoe til. 

Uitdrukkingen als: twee aan twee, drie aan drie, enz., vertaalt men 
door het hoof dgetal te verdubbelen, b.v. : erbaeinroeroe, eintil- 
1 1 1, ze gaan twee aan twee, drie aan drie. 

Onze uitdrukkingen: ongeveer, zoo wat, kan men op dezelfde wijze 
weergeven, ofwel men kan aehter het telwioord t e h i r a voegen, b.v. : 
zoo ongeveer drie, = eintiltll, of eintil t,e hira. 

Woet is ook het onbepaalde getal, b.v.: de woet of ha mar 
woet, tien dagen, = zeer lang, onbepaalde duur; tomat woet 
woet, heele troepen mensehen. 

De plaats der telwoorden is steeds aehter de getelde voorwerpen. 

Breuken. Half = kedin of on, (dit laatste wil eehter eer zeggen 
een deel van ’t geheel). Zij staan aehter het woord dat zij bepalen, b.v.: 
seng kedin, een halve cent. Mooe on, een stuk pisang. 

Staan, zij by geheele getallen, dan worden ze door ne /daarmee 
verbonden, b.v.: aein ne kedin, anderhalf; kokat kat iim ne 
on, ruim vjjf kattis ryst. 

Ruim, vertaalt men ook door r e h e n, overschot, b.v. : manoet 
a f 1 o e r rehen, ruim tien kippen. 

Verdere breuken kent de Heiees niet. Wamieer iets in meerdere 
deelen veiaeeid is, wordt elk deel ai naar den aard der zaak genoemd, 
r o k a n, moot, watoe, bal, enz., of eenvoudig met den algemeenen naam 
wang, deel, b.v.: deel het in zessen, oemham fo wang nejen; 
neem twee zesden, oemtaha wang roe, = neem twee deelen, n.l. 
van de zes. 

Rang getallen. Ranggetallen zjjn heelemaal niet van de hoofdgetallen 
onderscheiden. Om ze met eenige nauwkeurigheid weer te geven, moet men 
zyn toevlucht nemen tot omschrjjvingen, b.v.: van zee uit het derde huis, 
ental taheit oemwaang rahan eintil, (van zee uit tel drie 
huizen). 

In sommige gevallen kan men het wel eens door n i, zyn, weergeven, 
b.v.: den vijfden dag is hij gestorven, ni de lim enmat ruk. 

Opmerkingen. Maal, keer, wordt vertaalt door f a voor het telwoord 
te plaatsen, b.v. : f a - a, eenmaal, eens ; fa-roe, tweemaal ; f a - a wel, 
nog eenmaal; fa-wel, nogmaals; fa-a mehe, een enkele maal; fa- 
me h e, in eens, tegelijk, te samen ; f a - f i r ? lroeveel maal ? hoe dikwijls ? 

In sommige gevallen wordt maal of keer ook vertaald door raan, 
vol, n.l. voor dingen, die vol waren en geledigd worden, b.v.: entoen 
raan roe, tweemaal schieten, = het geweer, dat geladen was, twee- 
maal ledigen. Zeg ik: min taw i fa roe, dan wil dat zeggen: drink 
dien klapperdop in twee maal leeg. Zeg ik: m i n taw i raan roe, dan 


17 


wil dat zeggen, drink twee maal zoo’n klapperdop leeg. 

Op Gi\ Kei hoort men ook voor maal, s a i r of j a r o e t. 

Wei, of heelemaal, vertaalt men door re he, b.v.: wel honderd, 
r a t o e t r e h e. 

Ruim, over de, vertaalt men door r e h e n, b.v. : over de honderd, 
r a t o e t r e h e n. 

Juist, vertaalt men door tika, woet tika, juist tien. 

De verleden en toekomende dagen worden ook op eigenaardige wijze 
geteld. Vandaag, leri; morgen, meran. De volgende dagen tot en met 
tien telt men door raf voor het telwoord te plaatsen: raf -til, over 
drie dagen, raf-fak, over vier dagen, enz. Na den tienden 

dag gebruikt men de in plaats van raf: woet de me he, 

over elf dagen; de woet roe, over twintig dagen. Men telt de 
dagen van den eerstvolgenden tot en met, den aan te duiden dag. 

Gisteren, dein of harawin; eergisteren, rafroean; voor- 

eergisteren, raftiloen; voor vier dagen, raff akaii. Verder gebruikt 
men de met ruk, b.v.: de lim ruk, al vijf dagen geleden. 

Onbepaalde telwoord&n. Zij worden steeds geplaatst achter het woord 
dat zij bepalen. 

Einfir? hoeveel? Denkoet, odan, tanggeen, weinig. 

Angled, arik, tatawn, veel, menigte. Bissa, moet, waeil, 
alle. Waeid, hoeman waeid, geen. Woh.|o, eenige, enz. 

Bij einfir? kan het algemeen stukswoord ein door elk bizonder 
stukswoord vervangen worden, b.v. : mantiloer w'atoe fir? hoeveel 
eieren? Imfir? met uw hoevelen? 

Bij de andere onbepaalde telwoorden worden. de stuksnamen ach- 
terwege gelaten. 

VOORNAAMWOORDEN. 

1°. Per so on lijke Voornaamwoorden. 

le persoon enkelv.: j aw, ik, mij. 

2e „ „ : o, gij, je, u. 

i 

8e „ „ : i, hij, zij, hem, haar, dit, dat. 

le „ meerv. : it, wij, ons, (aangesprokene inbegrepen). 

le „ „ : am, wij, ons, (aangesprokene uitgesloten). 

2e „ „ : im, gij, ulieden. 

3e „ „ : hir, zij, hun, haar, die. 

Voor den 2en pers. meerv. hoort men gew'estelijk ook b i r, b.v. op het 
noordelijlc gedeelte van Gr. Kei. 

Verbuigingsvormen kent het voornaamwoord niet. Voor den betrek- 

V2 



18 


kingsvorm kan men gebruik maken van voorzetsels, doeh noodzaFelijk 
is dit niet, b.v. : m a j aw, of m a we of we r j awt, geef mij. Wanneer 
echter het, pers. voornw. door een ander woord van ’t werkwoord geschei- 
den is, dan bezigt men steeds we of we r, b.v., men kan zeggen : 
i nanar o feli, of i nanar we o feli, zoo heeft hij tegen 
u. gezegd; maar men moet zeggen: i nanar feli we o; ma jaw 
of we jaw boek i, ofwel ma boek i we jaw. 

N.B. Ons woord samen, aan een persoonlijk voornw. toegevoegd, 
kan op verschillende wijzen vertaald worden. 

Spreekt men in ’t algemeen tot alien of over alien, dan voegt men 
het suffix 1 s achter ’t pers. voornw. Bij werkwoorden moet dan toch 
nog het voornw. herhaald worden, b.v. : i t i s - ’t a b a, wij gaan te samen, 
gezamenlijk; amis-amba, wij gaan samen; imis-imbje, gij 
gaat samen; hiris-erba, zij gaan samen. 

Spreekt men meer bepaaldelijk tot een persoon of van een persoon, 
dan plaatst men het pers. voornw. dat den toegesprokene of besprokene 
aanduidt voorop en vertaalt overigens gewoon, b.v.: o itaba, ga met 
ons samen, ga met ons mee. I imtil imdoek, hij blijft bij u drieen. 
Jaw waring h i r ermat, mijn broer is bij de gestorvenen, een 
der gestorvenen. 

Het vervangen der persoonl. voornw. door titels, zooals in ’t Maleisch 
gebruikelijk is, is niet eigen aan ’t Keieesch, ofschoon het, althans met 
betrekking tot den toegesproken persoon, wel wordt nagevolgd van 5 t 
Maleisch door lieden, die bizonder beleefd willen zijn. 

2°. Bezittelijke Voornaamwoor den. 
le persoon enkelvoud: ning, mijn. 


2e 

it 

„ : moe, uw. 

Be 

tt 

„ : ni, zijn, haar. 

le 

ft 

meervoud : did of din, onze (aangesprokene ingesloten) . 

le 

tt 

„ : mam, onze, (aangesprokene uitgesloten) . 

2e 

it 

„ : b i r, uwe. 

Be 

tt 

„ : rir, hunne, hare. * 


Op het bezittel. voornw. kan meer nadruk gelegd worden, door het 
te verbinden met het persoonl. voornw. Aldus verkrijgen wij : 



Pers. voornw.: 

Bezittel. voornw. : 

Samengestelde vorm: 

le 

pers* 

jaw, 

ning, 

j a w-n ing. 

2e 

77 

o, 

moe, 

o-m o e. 

3e 

77 

ij 

ni. 

i-n i. 

le 

77 

it, 

did of din, 

i t-d i d of i t-d i n. 

le 

77 

am, 

mam, 

a m-m a m of a m-n ing. 

2e 

77 

i m, 

b i r, 

i m-b i r. * 

Be 

77 

hi r, 

rir, 

h i r-r i r. 


19 


A m n I n g is het bezittel. voomw. van den len pers. ehkelv. in 
verbinding met den len pers. meerv. van het pers. voornw. lets dergelijks 
zullen we ook nog aantreffen bij de persoonlijke praefixen der werkwioorden. 

De bezittel. voornw. worden altijd voor de bezitting' geplaatst, 
wanneer ze bijvoeglijk gebruikt zijn, b.v.: ning of j awning habo, 
mijn boot. 

Staan ze achter de bezitting, dan zijn ze zelfstandig gebruikt. Door 
deze wending te gebruilten, legt men meer nadruk op den bezitter, b.v.: 
habo j a w' n l n g, de boot, die de mijne is. N g i r i omoe, dit hakmes - 
is het uwe; omoe n gi r i, dit is uw hakmes. Men gebruikt dan ook bij 
voorkeur den samengestelden vorm. 

Heeft het woord, dat den bezitter aanduidt, bepalingen bij zich, 
dan moet men steeds den samengestelden vorm gebruiken, die dan vol- 
genderwijze gescheiden wordt: het pers. voornw. staat onmiddellijk voor 
den bezitter en het bezittel. voomw. achter de bepalingen, die op den 
bezitter betrekking hebben, b.v. : uw eigen kind, o mehe moe 
j a n a n ; ’t is de zaak van u hoofden, i m tomat teten bir ber- 
kar; deze feestprauw is van ons lui van Ngilngof, belan i am 
Ngilngof mam. 

In dergelijke gevallen kan echter het pers. voomw. ook door een 
zelfstandig naamw. vervangen worden: de woordvoeging blijft dan 
overigens hetzelfde, b.v: met voornw.: i mehe ni janan, zijn eigen 
kind; met zelfst. naamw.: B al mehe ni j anan, Bal zelf zijn kind, = 
Bal’s eigen kind. 

Letterlijk vertaald vormen al deze uitdrukkingen een tautologie, 
vooral wanneer men, na den bezitter genoemd te hebben, toch nog den 
samengestelden vorm bezigt, hetgeen vaak gebeurt, om meer nadruk 
daarop te leggen. Men zie den climax in de volgende zinnen: tomat 
teten bir berkar, of geheel andere wending: tomat teten, 
(aanspreking) , imbir berkar, het is de zaak van u hoofden; im 
tomat teten bir berkar, u hoofden, ’t isi uwe zaak; im 
tomat t, e t e n, (aanspreking) , i m b i r berkar, u hoofden uwe eigen 
zaak is het. 

Eigenaardig zijn nog uitdrukkingen als de volgende: rah an i 
Jahawl rir, dit huis is van Jahaw de zijnen, = dit huis is van Jahaw 
en de zijnen; jamang mam wee, de tuin van mijn vader en ons; 
o bir habo, de boot van u en de uwen. Hier hebben we dus samen- 
gestelde voornw. waarvan het eerste deel in ’t enkelvoud en het tweede 
in ’t meerv. staat. Het eerste duidt den voornaamsten bezitter aan en het 
tweede de medebezitters. 

Wanneer er meer bezitters zijn, waarvan men er een of meer bizonder 
wil aanduiden, dan worden die bij het eerste deel van ’t samengesteld 
voomw. geplaatst, het tweede slaat dan op deze gezamenlijk terug, b.v.: 



20 


amroe ang mam habo, wij tweeen mijn broer, onze boot, = de 
boot van mij en mijn broer; hiris Sam rir ween, zij samen met 
Sam hunne fuik, = de fuik van hen gezamenlijk met Sam. Spreekt men 
in dergelijke gevallen van een bepaald aantal personen, dan worden ze 
door het telwoord aangeduid, b.v. : a m r o e a n g mam h a b o, wij beid'en 
mijn broer onze boot, = de boot van ons twee, mijn broer en mij. Voor 
een onbepaald getal voegt men i s aan 't, voornw. toe: hiris Sam r i r 
ween. 

lets dergelijks he-eft men met het persoonl. voomw., wanneer men 
van meer personen spreekt, waarvan men er enkele meer bepaald wil 
aanduiden, b.v.: amis ang waring amdoek, wij mijn broers en 
ik wonen samen; hirtil rein an erdat, zij samen met hun moeder 
(de moeder en twee andere, samen drie personen), zijn gekomen; 
hirfak jam ang erba, zij, vier, (mijn vader en drie anderen) gaan. 

Soms kan het bezittelijk voornw. ook onze uitdrukkingen vertalen: 
ten bate van, in plaats van, b.v.: i enkerdja j awning, hij werkt 
het, mijne, = hij werkt voor mij ; jaw oetal omoe, ik werp h-et 
uwe, = ik werp voor u, (bij spel). 

B e t r ekk el ij kheids w o or d en. 

Betrekkelijkheidswoorden, voornamelijk lichaamsdeelen en familiebe- 
trekkingen, knmien op eigenaardige wdjze met het bezittel. voornw. 
verbonden worden. In ’t Jamdeenseh heeft men dezelfde verbindingen en 
wel als algemeenen regel voor alle beti-ekkelijklieidswoorden, terwijl hij 
in ’t Keieeseh maar voor eenige dezer woorden meer van toepassing is; 
deze regel is als meer andere hier reeds verwaterd. Terwijl daar naast 
de betrekkingsvornien ook nog de onbepaalde- of grondvorm bestaat, 
is deze in ’t Keieeseh verloren gegaan op een paar uitzonderingen na, die 
dan nog met meer de algemeene onbepaalde beteekenis behouden hebben, 
doch een bizondere bepaalde beteekenis hebben aangenomen, b.v. : w a h a 
is de grondvorm of onbepaalde vomi voor vocht, doch in ’t Keieeseh heeft 
het de bepaalde beteekenis gekregen van: water in een boot; voor vocht 
in ’t algemeen gebruikt men den betrekkingsvorm: wahan, vocht, doch 
dal eigenlijk beteekent: zijn vocht, n.l. met betrekking tot een of ander 
ding, waarvan het het vocht is. 

Om de betrekkingen tot den bezitter aan t,e duiden, worden de stam- 
letters van ’t bezittelijk voornw. aan den grondvorm gehecht,. Deze stam- 
letters zijn : 


le pers. 

enkelv. : n g 

le 

pers. 

meerv.: d (aangespr. ingesl.) 

2e „ 

„ : m 

le 

11 

» : b ( „ uitgesl.) 

3e ,, 

„ : n 

2e 

91 

„ : b 



3e 

19 

11 * -*• 



21 


Wij krijgen dus b.v. van lima n, hand, waarvan de grondvorm waar- 
schijnlijk geweest is lime of lima, (vgl. Jamdeensch lime), de 
verbindingen : 

Limang mijn hand L i m a d onze hand 

Limam uw hand L i m a b onze hand 

Liman zijn hand Limab uwe hand 

Limar hunne hand 

Men lette wel, dat bij de meervoudsvormen het meervoud slaat op 
de bezitters en slechts naar omstandigheden ook op de bezitting betrekking 
kan hebben, b.v. : h i r j a n a r, kan beteekenen hu'n beider kind of hunne 
kinderen. Duidelijkheidshalve kan men voor de eerste beteekenis ook 
zeggen: hir janan, hun kind. 

In samenstellingen of nevenstellingen van twee woorden met ongeveer 
gelijke beteekenis, kan ook de betrekkingsvorm worden toegepast, indien 
de woorden daarvoor vatbaar- zijn, b.v. : an-wari n, broeders, a m - 
warim, uwe broeders ; reinan-hon, moeder en vrouw, = de dier- 
baarste betrekkingen, reinab-hob, onze dierbaarste betrekkingen. 

Zelfs bijvoegl. naamw., vermits zij daarvoor vatbaar zijn, (n.l. als ze 
een n tot sluitletter hebben), nemen vaak de betrekkingsvormen aan, of- 
schoon dit spraakkunstig op geenerlei wijze, tenzij door eoncomittantie, 
te rechtvaardigen is, b.v.: inar sier, zij zijn lui; it sied ruk he! 
we zijn verloren! 

In ’t Jamdeenseh waar de betrekkingsvormen nog in hun voile kracht 
bestaan, kent men dit misbruik niet. Dat er in ’t Keieesch door slordigheid 
in ’t spreken de ware beteekenis van verloren gaat, blijkt nog uit tautolo- 
gieen als de volgende : Am Langoer mam r e i n a b hob, de dier- 
baarste betrekkingen van ons Langoereezen, waar behalve het pers. 
voomw. het bezittel. voomw. twee maal herhaald wordt. 

Zooals we reeds opmerkten is van de betrekkelijkheidswoorden de 
grondvorm verloren gegaan. Meestal gebruikt men daarvoor den 
betrekkingsvorm van den derden persoon enkelvoud ; soms ook den eersten 
pers. meerv. (aangespi’okene ingesloten) , ofschoon men dezen vorm meest- 
al hoort met een slot-t in plaats van de regelmatige d. Wijl n en t wissel- 
letters zijn kan het ook zijn, dat men hier te doen heeft met een bijvomi 
van den 3en pers., in plaats van een door slordigheid verworden vorm 
op d, b.v. : voor kind heeft men de twee vormen j a n a n en j an a t. Wijl 
men de beteekenis van den betrekkingsvorm in deze woorden niet meer 
voelt, kunnen zij ook met alle bezittelijke voomw. verbonden worden, of- 
schoon dit spraakkunstig geheel onjuist is, b.v.: ini meet, zijn schande, 
(terwijl meet eigenlijk wil zeggen: onze schande). Dit is te meer opval- 
lend voor woorden als b.v. meet, waarvan ook de betrekkingsvormen nog 

• J 21. * • rs . . * 1 i i.! t.^1, „ * ,3 r~* rrrA rv*P 


22 


meester, heeft in deze beteekenis alle betrekkingsvormen, doch de vorm 
Doead, (letterlijk: ons aller meester) is de benaming van God of het Opper- 
wezen ; in deze beteekenis heeft het alleen ook nog den vorm D o e a n g. 

We hebben reeds gelegenkeid gehad te wijzen op vormen, die ver- 
dwenen zijn, het is wel interessant hier te kunnen wijzen op een, die aan ’t 
verdwijnen is. 

3°. Vragende V oo r n aam wo o r d en. 

Eigenlijke vragende voornaamwoord'en heeft het Keieesch niet, doch 
alleen maar vragende partikels, n.l. : k i voor personen en k a voor zaken, 
terwijl b e voor beiden gebruikt wordt. 

K a wordt niet, evenals k i en b e aan andere woorden gehecht, maar 
vormt met a, een, a-k a? welk een? wat? welk? dat dan den dienst doet 
van een vragend voomaamw. (Het woord a f ak a? wat voor iets, zou men 
ook nog kunnen verklaren als af a-k a, doch even waarschijnlijk als eene 
samentrekking van afa aka). 

Het woi’dt alleen voor zaken gebruikt. 

Bijvoeglijk gebruikt staat het altijd achter het woord waarop het 
betrekking heeft, b.v.: oh oi aka? welk doip? Het kan echter ook zelf- 
standig gebruikt worden, b.v. : aka enlek i? wat valt daar ? Oemoet 
aka? wat doe je? 

Dikwijls wordt aka verbonden met afa, ding; afa aka? welk 
ding? wat? Men krijgt dan evenwel eenig verschil in de beteekenis: terwijl 
aka? naar iets in ’t algemeen vraagt, vraagt afa aka? naar een bizonder 
iets, b.v.: oemhaawk aka? wat wil je? oemhaawk afa aka? 
welk ding verlang je? Oemoet aka? wat doe je? Oemoet afa 
aka ? wat maak je voor iets? 

Aka of samenstellingen ervan als akalah? akahe? vertalen 
evenals felbe? of felbelah? onze vraag: wat? hoezoo? wat is er? 
of wat belieft u? 

Verder hebben wij de vragende partikels k i en b e. Vragende voomw. 
vormen deze partikels niet, doch de woorden waaraan ze gehecht worden 
dienen om onze vragende voornw. te vertalen. 

Ki wordt alleen gebezigd voor personen, b.v.: hira, iemand; 
hiraki? wat voor iemand? wie? Tomat, mensch; tomatki? welke 
mensch? wie? Memam-ki ? w'elke is uw naam? 

B e is een algemeen vragend partikel en kan met alle soort van 
woorden verbonden worden. Het vormt ook eenige verbindingen, welke 
wij met een vragend voomw. vertalen en kan zoowel voor personen als 
voor zaken gebezigd worden, b.v. : m a n g, men, lieden; m a n g b e ? welke 
lui? wie? A e i n, een; aeinbe ? welkeen? wie? welk? En, relativum; 
enbe? de welke? Rahan be? welk huis? Tomat be? welke 
mensch? 


S3 


WijI b e geen eigen beteekenis heeft, kan het 'met afzonderlijk gebruikt 
worden ; toch komt het veel als zoodanig voor, maar dan is het een afkorting 
voor i-be? waar? Ho-be? waarheen? of fel-be? hoe? hoezoo? 
b.v.: oerakerdj a be? (= fel-be?) hoezoo, jij werkt? Oembwa 
be? <= ho-be?) waarheen ga je? Endoek be? (= i-be?) waar 
woont hij? 

4°. A a n w ij z e n d e V o o r n a a m w o o r d d n. 

Als aanwijzende voornw. heeft men: 

I, (= pers. voornw. 3e pers. enkelv.), deze, die, dat. 

H e, dat, gene, gindsehe. 

K e, wordt op Gr. Kei gebruikt voor h e. 

Alle drie kunnen zij versterkt worden door het relativum en: en-i, 
deze hier, dit hier; en-he of en-ke, die daar, dat daar. 

Bijvoeglijk gebruikt staan de aanwijzende voornw. achter het Woord 
dat ze bepalen, b.v. : noeoer i s i e n, die Mapper is bedoxven ; 0 e m- 
1 e l k a f a h e, zie dat daar, kijk daar eens. Zelfstandig gebruikt, staan 
ze in ’t, zinsverband op de plaats van het wooi’d dat ze vei'vaxxgen en dus 
verschillend naar gelaxxg ze dienen als onderwerp, voorwerp of betrekking. 

Bij wijze van aanwijzende voornw. worden ook dikwijls gebruikt de 
bijwoorden: wil, iwxl, idenwil, odanwil, woev, daai’, roi, 
iroi, odanroi, gindsch, r a t, daai'boven, zuidelijk, wav, daai’ondei’, 
nooxdelijk, b.v. : ohoi rat hoeb roro, het gindsehe, (zuidelijk gele- 
gen) dorp is nog ver; habo wil enfok, gindsehe boot di’ijft af. 

Van de aanwijzende voornw. i en he woxdt als in ’t Maleisch van 
i t o e en i n i, veelvuldig gebruik gemaakt, om meer nadruk te leggen op 
een of ander woord en zelfs op een heelen zin; aldus op het einde van 
een zin geplaatst woiden ze met nadruk betoond en vaak nog versterkt, 
n.l. h e door j a ; i door h e of door j a, b.v. : j a w i, of j a w h e, ik deze, = 
ik hier; i ruk i, of i ruk he, dit al dit, = ja juist dat: i he, dit 
dat, = juist dit; kashe, zie dit, zie hier; k a s h e j a, zie eens hier. Men 
lette op het verschil van beteekenis in de volgende zinnen: jaw oeoet 
h e, dat heb i k gedaan, (h e vei’sterkt den zin) ; j a w oeoet i h e, ik 
heb dat gedaan, (h e vei’sterkt het voornw. i) . 

Dezelfde, hetzelfde, datzelfde, kan men veitalen door m e h e of 
einmehe, een zelfde, een .enkel, b.v.: tomat einmehe enoet 
habo einroe i, een enkele, (= dezelfde rnaix) heeft deze twee booten 
gemaakt. H i r r o e m e h e e r b a w e 1, die twee zelfden gaan weer. Doch 
in geval deze woorden willen zeggen niet zoozeer: maar een, dan wel, geen 
andere, dat o.a. aJtijd het geval is, wanneer ze in ’t meeiwoud gebi'uikt 
worden, doet men beter in ’t Keieesch tot een omschiujving zijn toevlucht 
te nemren, b.v. : de twee zelfde mannen gaan weer, tomat hi r roe 
erba lalaeinle erba wel, de twee mannen, die vroeger gegaan 
zijn, gaan weer. 



24 


Hetzelfde, in de beteekenis van: gelijk, eender, wordt vertaald door 
waawn einmehe, (gelijk een enkel), b.v.: i waawn einmehe, 
dat is hetzelfde; die twee borden zijn hetzelfde, bingan h i r r oie 
waawn einmehe. 

Zulke, zoodanige, wordt vertaald door : waawn i, waawn he, 
fel-i, fel-he, fel-en-he, baeil-i, baeil-oek-i, waawn- 
oek-i, b.v.: kalko>ean waawn i, s ins i d n, zulk gedrag is zeer 
slecht; tomat felenhe ning soek waeid, ik houd niet van 
zulke menschen. 

Die is het die, dat is het dat, vertaalt men door iruki, irukhe, 
i ruk j a, b.v.: die is het, dien wij zoo even zagen, i ruk i amit 
w e k a 1 1 e. Men lette wel, dat in deze wendingen het tweede i, h e of 
j a geen betrekkelijk voornaamw. is, doch alleen dient om nicer 
nadruk op het eerste te leggen. Dit blijkt hieruit, dat in deze gevallen i of 
h e altijd door j a lean vervangen worden, dat niets meer is dan een 
stopwoordje. Ook blijkt dit uit de zinsontleding: wij zouden ontleden: hij 
is het, — dien wij zoo even zagen; de Keiees zal ontleden: i ruk i, 
— amit wekatle. 

5°. Wederkeerende en Wederkeerige Voornaam- 
woorden. 

Zelf, wordt vertaald door mehe, dat achter het pers. voornw. of 
het zelfst. naamwl. geplaatst wordt, b.v. : j a w m e h e, ik zelf, mij zelf ; 

0 mehe, gij zelf, u zelf ; r a t mehe, de koning zelf. 

Zeer dikwijls wordt zelf ook vertaald door do ean, = wien ’t, aangaat 
on dit in zoo uitgebreid mogelijken zin, b.v. : doe het zelf, o d o e a n 
oemoet; betkai o doe a n, dat moet je zelf weten. D o ean kan nog 
nader door mehe bepaald worden, b.v. : o doean mehe o e m b w a, 
ga in eigen persoon. I doean mehe is een tautologie als : zijn eigen 
zelf. 

Zich of zichzelf, vertaalt men op dezelfde wijze door mehe of 
doean als bepaling van het voornw. of het zelfstandig naamw., b.v. : 

1 e n b a n g i 1 i mehe of i d o e a n, hij slaat zichzelf. In ’t, Eeieesch 
worden echter de wederkeerende vormen veel minder gebruikt dan in ’t 
Nederlandsch en alleen in geval de wederkeerendheid iets buitengewoons 
of opvallends heeft, b.v. : i e n w e en g i mehe of i doean r o e g, hij 
berokkent zichzelf schade. Uitdrukkingen als zich wassehen, zich baden, zich 
oprichten, zich neerleggen, enz. worden door niet wederkeerende vormen 
weei’gegeven, maar door onovergankelijke werkwoorden, b.v.: entoeb, 
gaan liggen; endoek, gaan zitten; of door overgankelijke werkwoorden 
zonder voorwerp, b.v.: i enloeroek, liij baadt (zich); i neslaroet, 
hij wascht (zich) . Hebben dergelijke werkwoorden die gewoonlijk op het 
onderwerp zelf terugslaan een ander voorwerp, dan wordt dit uitgedrukt, 


25 


b.v. : i enloeroek janan, hij baadt zijn kind. In dergelijke gevallen 
is de Keiees ook meer bepaald in zijn spreekwijzen als wij, b.v. : zal hij niet 
zeggen: hij kamt zich, maar hij kamt zijn hoofd; niet: hij kleedt zich, 
maar: hij trekt kleeren aan, enz. 

Uitdrukkingen als: zich stooten, zich bezeeren, enz. worden weerge- 
geven door de omschrijving: dit of dat treft, b.v.: ngir ental 
limang, een hakmes heeft mijn hand getroffen, = ik heb mijn hand 
met een hakmes bezeerd ; wat ental, een steen heeft getroffen, = ik 
heb me aan een steen bezeerd ; j a f ental, hij heeft zich gebrand, enz. 

Eigen, wordt eveneens door mehe vertaald in verbinding met het 
samengesteld bezittel. voornw., mete staat dan als bepaling van het 
eerste deel van het samengesteld voomw. en wordt derhalve daarachter 
geplaatst. Heeft dit voornw. ofwel het zelfst. naamw., dat het vervangt, 
meerdere bepalingen, dan komt mehe achter de andere bepalingen, b.v. : 
jaw mehe ning, mijn eigen; jamang mehe ni, mijn vader zijn 
eigen, = van mijn vader zelf; am tom at Namar mehe mam 
noeoer, wij lui van Namar onze eigen klappers, = de eigen Wappers 
van ons Namareezen. 

Wederkeerige voornw. heeft het Keieesch niet. Het praefix kaf 
geeft aan sommige w'erkwoorden een wederkeerige beteekenis, b.v. : 
enlan, nazitten, enkaf-lan, elkander nazitten; enbangil, slaan, 
enkaf-bangil, elkander slaan. Doch eerstens hebben slechts een zeker 
aantal werkwoorden dezen vorm met kaf en tweedens heeft bij sommige 
dier werkwoorden de verbinding met kaf een eigenaardige, beperkte 
beteekenis gekregen, b.v.: ental, treffen, enkaf-tal, oorlogen. 

Men kan echter steeds een wederkeerig werkwoord vertalen door 

de omschrijving: aein aein, b.v.: zij slaan elkander, aein 

enbangil aein. Aldus weergegeven hebben deze uitdrukkingen eene 
algemeene beteekenis en kunnen op alle personen betrekking hebben, b.v. : 
aein entoeoeng aein, kan beteekenen : wij, gij of zij helpen elkan- 
der. Blijkt uit den samenhang niet voldoende wat bedoeld is, dan kan men 
dit duidelijk maken, door deze uitdrukkingen door een pers. voomw. of 
zelfst. naamw. te lat-en voorafgaan, b.v. : am aein entoeoeng 
aein, wij helpen elkander; im aein entoeoeng aein, gij helpt 
elkander; tom at bissa miski aein entoeoeng aein, alle 
menschen moeten elkander helpen. Wijl in dergelijke uitdrukkingen het 
werkw. niet in verband wordt gebracht met het onderwerp van den 

geheelen zin, maar van de uitdrukking aein aein, blijft dit in ’t 

enkelvoud. 

6°. Betrekkelijk Vo o r n aamwoo r d. 

Het eenige soort relativum, dat we in ’t Keieesch hebben, is het 
partikel e n, dat in beteekenis overeenkomt met het Maleische j a n g. 


26 


Waarschijnlijk is het stamverwant met bet bezittel. voomw., ni en het 
persoonlijk praefix der werkwoorden en. Het wordt niet afzonderlijk 
gebruikt, doch als praefix gevoegd bij het woord waarop het betrekking 
heeft, b.v.: welk hout wilt, ge hebben? geef het groote, ma en-lai, = 
geef dat wat groot is. E n - i, dat wat hier is, = dit. 

Betrekkelijke voornaamw. om zinnen onder elkaar te verbinden, kent 
het Keieesch niet. De zinnen van een volzin worden eenvoudig naast 
elkaar geplaatst en de betrekking kan blijken uit de plaatsing, uit bijwoor- 
den of uit den samenhang. Hierover meer ter plaatse waar de conjunctieve 
vorm van het werkwoord behandeld wordt. 

7°. Onbepaalde Voornaamwoorden. 

Hira, (van hir, zij of hun en a, een) iemand; hira aein, een 
zeker iemand, b.v. : hira e n d at , daar komt iemand. Hira wordt 
ook gebruikt, om ons: er een, te vertalen, wanneer men iemand badekt 
jets te verstaan wil geven of spottender wdjze iets zegt, b.v. : hira 
enhoer rawit baeil i! zie er daar eens een een jas aan hebben! 

Hira w a e i d, niemand. In ontkennende zinnen heeft hira 
natuurlijk ook de beteekenis van niemand, b.v. : hira enkai 
w a e i d, iemand weet niet, = niemand weet. 

Noetoen, elke, ieder. Bijvoeglijk gebruikt, staat het voor het 
woord, dat er door bepaald wordt, b.v. : noetoen leran, elken dag. 
Dikwijls wordt het versterkt door bissa, en beteekent dan : volstrekt 
elke, volstrekt iedere. Het bepaalde woord staat dan tusschen noetoen 
en bissa, b.v. = noetoen leran bissa, volstrekt elken dag. Heeft 
het woord andere bepalingen, dan komt noetoen als laatste bepaling, 
b.v. : noetoen to mat bok bissa, iedere goede mensch. Is de bepa- 
ling echter een bijzin, dan staat bissa voor dien bijzin, b.v. : noetoen 
tomat bissa erkerdja, entarim re re eng, iedere man, die 
gewerkt heeft, krijgt loon. Noetoen tomat inan loelin 
bissa, enkerdja, entarim rereeng, iedere ijverige man, die 
gewerkt heeft, krijgt loon. 

Noetoen zelfstandig gebruikt, heeft meer de beteekenis van: een- 
ieder voor zich, eenieder afzonderlijk. Het staat dan altijd aan het einde 
van den zin, b.v. : oemham wer tomat bissa noetoen, verdeel 
het onder alle menschen ieder, = verdeel het onder alien, zoodat ieder 
afzonderlijk zijn aandeel heeft. 

Af a of afa aein, iets, een ding, b.v.: af a enlek, iets valt, = 
daar valt iets. 

Afa wordt zeer veelvuldig gebruikt als loos voorwerp bij vele over- 
gankelijke werkwoorden, die geen eigenlijk voorwerp bij zich hebben. 
Sommige dezer werkw. hebben altijd, andere gewoonlijk een voorwerp bij 
zich. Komt er geen eigenlijk voorwerp in den zin voor, dan dient afa 



als loos voorwerp, b.v.: endoek 11 a ala af a, zitten te -stem 
Oembobar afa te? ben je bang? In de gebiedende wijs blijft ook 
het looze voorwerp gewoonlijk achterwege, doch met eenig verschil in de 
beteekenis, b.v.: moean, eet, zal men zeggen tegen iemand, b.v. een 
zieke, die spijzen voor zich heeft staan, maar geen trek lieeft ; moean 
afa, zal men zeggen om iemand aan te sporen iets te gebruiken om laiet 
hongerig te blijven. „ 

Afa waeid, niets. Indien waeid als bepaling staat bij afa, 
volgt het steeds a f a en wel als laatste bepaling, indien er meerdere 
bepalingen zijn, b.v. :afa einmehe woek waeid, ook niet een enkel 
ding, = heelemaal niets ; doch dikwijls wordt in zinnen ook waeid 
beschouwd als ontkenning op het werkwoord betrekking hebbende, en dan 
neemt waeid de plaats in van een gewone ontkenning, b.v.: afa ein- 
mehe endoek woek waeid, een enkel ding blijft ook niet, = er 
blijft niets over. 

Als antwoord op een vraag wordt niets ook vaak vertaald door 
waeid alleen, b.v.: oemnar aka? wat zeg je? waeidi of afa 
waeid, niets. 

H i r h i r a of h i r h i r a t e, alwie, de eerste de beste. 

Mang, men, dat echter als meervoudig beschouwd wordt, b.v.: 
mang erboer ning koebang, men heeft mijn geld gestolen. Men 
kan ook vertaald worden door t o m at, menschen. 

Woho, tom at wo ho, of mang woho, sommigen. 

Onze onbepaalde voornw. : het, er, zooals in : het regent, er is water, 
hebben geen vervangers in ’t Keieesch. Wanneer mogelijk, worden ze 
eenvoudig door het zelfstandig naamw. vertaald, b.v. : het regent, do o t, — 
regen ; het, regent hard, d o o t 1 a i, = groote regen ; het waait, n i o e t, = 
wind; enz. 1 ! 1 ! ’ 

Er of daar, wordt onvertaald gelaten, B.v. : er is water, w e r 
n a a, = water is ; daar komt iemand, h i r a e n d a t, = iemand komt. 

Soms moet men tot, een andere wending zijn toevlucht n-emen, b.v. : het 
is mogelijk dat, vertaalt men door matak of woekoen, = misschien. 
Het gebeurde eens, kan men weergeven door, 1 e r a n aeinofleran 
f a a, — op zekeren dag. Het schijnt, het lijkt en dergelijke moet men 
alle trachten door een gelijkwaardige uitdrukking weer te geven, als b.v.: 
ik denk, men zegt, wellicht, enz. 

WERKWOORDEN. 

Eigenlijke werkwoorden kent het Keieesch niet. Zooals men trouwens 
reeds zal gezien hebben zijn over ’t algemeen de verschillende x’ededeelen 
niet zoo scherp cnderscheiden als in de oude en zelfs de moderate 
Europeesche talen. Als werkwoorden doen dienst zelfstandige naamw. 
of bijvoeglijke naamw. welke verbonden worden met persoonlijke prae- 



fixen, die samenhangen met het bezittelijk of persoonlijk vooxmaamwoord. 
Hieruit voIgt echter niet, dat alle werkwoordvormen ontdaan van het 
persoonlijk praefix nog a Is zelfstandig naamw. of bijvoegl. naamw. in 
gebruik zijn. Indien de sluitletter der bijvoegl. naamw. of werkw. een n 
is, verandert die bij den werkwoordvorm dikwijls in k of t, zooals we bij 
de woordvorming nader zullen zien, b.v.: ho am an, reuk, en-hoe- 
mak, raikep ; foeoen, bloem, en-foeoet, bloeien. 

Uit deze wijze van vorming der werkw. valt af te leiden, dat men 
van geen tijden of wijzen kan spreken, evenmin als van een eigenlijke 
vervoeging. De enkele vormen, welke men in verbinding met de voornaamw. 
heeft samengesteld, gelden alleen voor getal (numerus) en persoon (per- 
sona), doch niet voor genera, modi, actiones en tempora. 

Van daar verder, dat de werkw. veeleer een toestand dan een han- 
deling uitdrukken. 

Om de verbindingen met het persoonlijk praefix te behandelen, nemen 
wij als uitgangspunt de meest onbepaalde n.l. die van den derden pers. 
enkelv. 

Voor sommige werkwoordvormen is het voornw. nog geheel onver- 
anderd gebleven, n.l. ni, zijn. Voor andere is ni veranderd in n, en, 
n e, of n a. Verder heeft het zich weer door elisio moeten verbinden met 
andere praefixen, wielke afzonderlijk niet meer bestaan en waaiwan ik 
den ooi’spronkelijken vorm niet heb kunnen nasporen. Men verkrijgt aldus 
de verbindingen : nab, n a d, n a f, n a k, n a n g, n e n g, n x n g, n a m, 
n a s, n a i*, n a t, n e s, neb, n e f, nek en n e r. Deze verbindingen 
bxengen een wijziging in de beteekenis te weeg, die echter niet steeds 
logisch is dooi'gevoerd. 

De Praefixen. 

De eenvoudige persoonlijke praefixen zijn: n, en, na, ne en ni. 

Het praefix n komt alleen nog voor in twee verbindingen, n.l.; 
n-a, geven, nemen en n-in, drinken. Vroeger moet het meer bestaan 
hebben en in het vei’wante Fordaatsch komt het veelvuldig voor. Een 
voorbeeld hebben we nog in nor ang, volgen, dat men echter om een 
pexsoonlijke betrekking aan te duiden, met het pers. voomw. verbindt, 
b.v. : j a w n o r an g, o n o r a n g, i n o r a n g, enz. In ’t, Fordaatsch heeft 
men or ang, gelooven (dat hetzelfde stamwoord is) en verbindt men: 
oe-orang, moe-orang, n-orang, enz. 

Ne en na komen eveneens weinig voor. Vaak is het ook zeer moei- 
hjk uit te maken of men n e of een verbinding van n e met een ander 
praefix heeft, b.v. : voox* hoesten is zeker b 1 a n de stam. In ’t Keieesch 
komt dit woord niet afzondei'lijk voor, maar in ’t Fordaatsch heeft men 
weI _ het zelfst. xxaamw. blanoe, = hoest. Moet men nu zeggen ne- 
blan, of neb-blan ? Uit de uitspraak is dit met uit te maken en de 
onvaste beteekenis der samengestelde praefixen geeft ook geen uitsluit- 



sel. Hetzelfde geldt voor 11 a. In sommige woorden heeft men zeker na, 
b.v. : n a - n a r, zeggen ; n a - n a n g, zwemmen, enz. In andere blijft het 
twijfelachtig, b.v.: kler, zeef, is zeeven nu n a- kler of nak-kler? 

De eenvoudige praefixen duiden aan, dat de handeling door den stam 
uitgedi'ukt door den betrekkelijken persoon wordt verricht, of dat de toe- 
stand of hoedanigheid er door aangeduid, op dien persoon van toepassing 
is, b.v.: in, drinken, n-in hij drinkt; an, eten, na-an, hij eet; ba, 
gaan, e n - b a, hij gaat ; bra n, moedig, ni-bran, hij is moedig. 

De samengestelde vormen zijn: nab of neb; nad of nat; naf 
of nef; nak of nek; nang, neng of ning; nam; nes of nas; 
n a r of n e r. , 

Waarom men nab of neb; nad of nat; naf of nef; nak of 
nek; nang, nen g of n i ng; n e s of nas; n ar of n e r bezigt, daaraan 
weet ik geen andere dan welluidendheidsredenen te geven; ook wisselen 
deze voimen dialeetiseh of hoort men de twee naast elkaar. 

Ofschoon deze praefixen geen vast omsehreven en logisch doorge- 
voerde beteekenis aan de werkwoorden mededeelen, kan men in ’t algemeen 
het volgende vaststellen: 

Nab en neb, naf en nef geven in ’t algemeen een blijvenden 
toestand aan of een voortduring of gewoonte der handeling, b.v. : n e b - 
lin, kalm zijn van zee of wind; en-hor, naaien in ’t voorbijgaanv 
nef -ho r, voortdurend naaien of gewoon zijn te naaien. 

Nas en n e s geven in ’t algemeen een onbewust doen der handeling 
aan, b.v. : en-oer, vliegen b.v. van) een vogel, n e/s. - o e r, fladderen 
b.v. van een wegwaaiend blad; en-wal, omkeeren, bedrijvend, nes- 
w a 1, vanzelf omkantelen of omkeeren. Ik keer een steen om, = oewal 
wat; de steen kantelt vanzelf om, — wat nes- w a 1. 

Nad, nat en nam geven in ’t algemeen een verleden of volkomen 
zijn der handeling aan, b.v.: en-tetat, breken, nam-tetat, gebro- 
ken zijn; en-fee, afsnijden, nat- fee, afgesneden zijn. 

Nakennek geven in ’t algemeen te kennen,*dat het onderweip de 
handeling meer ondergaat dan verricht, b.v. : e n - s o, schuiven, n a k - s o, 
in schuivende of glijdende beweging gebracht zijn. Ofwel het duidt aan, dat 
de handeling onwillekeurig geschiedt, b.v. : n e k - b i r, oprispingen hebben, 
boeren; nak-fehew, veesten. Ofwel het geeft een toestand aan, die 
aan een persoon wordt toegekend. Deze toestand of hoedanigheid wordt 
aangeduid door het voorvoegsel k a en door metathesis en elisio krijgt men 
nak, zie Woordvorming onder p, biz. 68. 

Nang, neng en ning geven een toestand te kennen, b.v.: 
nang-betan, gierig zijn ; n e n g - n e, warm zijn. Zeer wiaarschijnlijk 
is nang gevormd van het bezittel. voomw., n i en het praefix n g a, dat 
overeenkomt met ons -achtig of -ig, door metathesis en elisio is daaruit 
nang ontstaan. Het duidt dus aan, dat de toestand door het bijvoeglyk 



30 


naamw. uitgedrukt, op den persoon toepasselijk is, b.v. : nga-betan, 
gierig, nang-betan, gierig zijn. N g e n e, warm ; neng-ne, warm 
zijn. 

Narenne r komen weinig voor en zijn waarschijnlijk een verbinding 
van ’t bezittel. voomw. n i met de praefixen b a r of b e r, die ons achter- 
voegsel -achtig weergeven, b.v. : k o e t, klein, ner-koekoet, krimp- 
aehtig zijn, slinken. 

Verbinding der Persoonlijke .Praefixen met den Stain. 

De vervoeging der werkw. bestaat alleen hierin, dat de parsoonl. 
praefixen met den stam verbonden worden. Wijl door de voornw. waarmee 
het persooni. praefix is samengesteld de betrekkingen tot de verschillende 
personen worden aangegeven, is in de samengestelde praefixen ook alleen 
het gedeelte, dat van het voornw. stamt, veranderlijk, d.i. alleen n a of n e. 

N. b. In de volgende schemata van vervoeging geven wij voor den 
eersten pers. meerv. altijd eerst dezen persoon met den aangesprokene 
ingesloten en vervolgens met den aangesprokene uitgesloten. 

Verbinding met het Praefix e n. 
le pers. oe-her, ik vraag. 

2e „ oem-her, gij vraagt. 

Be „ en-he r, hij vraagt. 
le „ it -her, wij vragen. 
le „ am- of am-oe-her, wij vragen. 

2e „ im-her, gij vraagt. 

Be „ e r - of h i r - h e r, zij vragen. 

Verbinding met het Praefix n a. 
le pers. o e - n a r, ik zeg. 

2e „ o e m - n a r, . gij zegt. 

Be „ n a - n a r, hij zegt. 

le „ it-nar, wij zeggen. 

le „ am - of am-oe-nar, wij zeggen. 

2e „ im-na r, gij zegt. 

3e „ er-ofhir-na r, zij zeggen. 

Verbinding met het Praefix ne. 

Deze stemt geheel overeen met die der praefixen neb en nef en 
nes, waarbij ook alleen ne verandert ; zie ter plaatse. 

Verbinding met het praefix n. 
le pers. o e - a, ik geef (of nerem) . 

2e „ m-a, gij geeft. 



21 


Be 

yy 

n-a, hij geeft. 

le 


i t - a, wij geven. 

le 


am-a of am-oe-a, wij geven. 

2e 

y> 

i m - a, gij geeft. 

Se 

yy 

r - a, zij geven. 


Verbinding met het praefix ni. 

Men plaatst eenvoudig het bezittelijk voomw. voor den stam. Veel* 
vuldig gebruikt men ook het samengesteld voomw. en ook, doch minder 
het persoonl. voomw., zoodat met hier drie vormen krijg$, 
le pers. jaw, ning of jaw ning bran, ik durf. 

2e „ o, moe of omoe bran, gij durft. • 

3e „ i, n i of i n i bra n, hij durft. 

le „ it, did of i t di d bran, wij durven. 

le „ am, mam, ammam of amning bran, wij durven. 

2e „ i m, b i r of i m b i r bra n, gij durft. 

3e „ b i r, rir of hirrir bran, zij, durvieb. 1 , 

Verbinding met de praefixen nab, n a f en n a s. 

N a b - j; a r o e k, bij dragen ; n a f - n i n borgen ; nas-ew, duiken. 


le 

pers. 

oeb-jaroek 

oef-nin 

oes-e^ 

2e 


moeb-jaroek 

in oef-nin 

moes-ew 

3e 

)> 

nab-jaroek 

n a f -ni n 

nas-ew 

le 


itab-jaroek 

itaf -n i a 

itas-ew 

le 


amoeb- j aroek 

a m o e f - 1 : 1 n 

amoes-ew 

2e 

yy 

mib-jaroek 

m i f - n i n 

■mis-ew 

3e 

yy 

r a b- j a r o e k 

r a f - n i n 

ras-ew 


Verbinding met de praefixen neb, nef en n e s. 


Neb-lafar, hongeren ; 
springen. 

le pers. o e b - 1 a f a r 
2e „ moeb-lafar 
3e „ neb-lafar 
le „ itab-lafar 
le „ amoeb-lafar 
2e „ mib-lafar 
3e „ reb-lafar 


nef-roran, zich warmen ; nes-ohok, 


oef-roran 

moef-roran 

nef-roran 

itaf-roran 

am o ef - ror an 

mif-roran 

ref- ror an 


oes-ohok 
moes-ohok 
nes-ohok 
i t as - oh ok 
amoes -ohok 
mi s - oh ok 
r e s - o h o k 


Verbindingen met de praefixen n a k en nek. 

Nak-roe, op het hoofd dragen ; n e k - b i r, oprispingen hebben. 
le pers. oek-roe oek-bir 

2e „ moek-roe m oek-bir 



S 2 


3e 

a 

n a k - r o e 

n e k - b i i’ 

le 

a 

i t a k - r o e 

itak-bir 

le 

>> 

amoek-roe 

amoek-bir 

2e 

fi 

m i k - r o e 

m i k - b i r 

3e 

31 

rak-roe 

r e k- b i r 


Verbindingen met de praefixen n a n g, neng en n x n g. Nang- 


betan, gierig zijn ; neng 
ontucht plegen. 


le pers. 

oeng-b etan 

oeng-ne 

2e 

39 

moeng-betan 

moeng-ne 

3e 

99 

nang-betan 

neng-ne 

le 

99 

itang-betan 

itang-ne 

le 

99 

amoeng-betan 

a moeng-ne 

2e 

99 

ming-betan 

ming-ne 

3e 

99 

r ang-b etan 

reng-ne 


Van verbindingen met 

neng en ning 


ne, warm zijn; ning-grehi-teiran 


oeng-grehi-teiran 

ming-grehi-teiran 

ning-grehi-teiran 

iting-grehi-teiran 

aming-grehi-teiran 

ming-grehi-teiran 

ring-grehi-teiran 


beelden, dan de hier aangegevene. 


Verbindingen met de praefixen nar en ner. 

Van deze bestaat alleen de derde persoon enkel- en meervoud, b.y. : 
nar-nein, rar-nein, gespannen zijn; ner-koekoet, rer- 
k o e k o e t, krimpen. 

Verbindingen met nad, nat en nam. 

Van deze bestaat eveneens alleen de derde persoon enkel- en meervoud, 
b.v.: nad-koeoen, rad-koeoen, doofzijn; nam-doeoe, ram- 
doeoe, gezonken zijn. 


Opmerkingen. 1°. De o e van den eersten pers. enkelv. heeft waar- 
schijnlijk hieraan zijn ontstaan te danken, dat jaw vroeger j a w o e 
geweest is : gewestelijk hoort men nog de metathesis j a a w of j a o w, 
(vgl. Mai. akoe, Jamjd. jak). 

2°. Voor den eersten pers. meerv. (aangesprok. uifcgesl.) heeft men 
voor de samenstellingen met e n, n a en n naast den gewonen vorm ook 
den eersten pers. enkelv. met het pers. voomw. van den eersten pers. 
meerv., b.v. : a m - b a en a m - o e - b a, wij gaan. 

3°. Voor den eersten pers. meerv. (aangesprok. ingesl.) heeft men 
by de samenstellingen met e n voor sommige werkwoorden den vorm i t, 
voor anidere i t a, voor nog andere deze beide vormen. Een vasten regel 
is daarvoor niet aan te geven. 

4°. By de samenstellingen met e n en n a hoort men gewestelijk ook 
voor den tweeden pers. enkelv. en meerv. in plaats van o e m en i m, de 
omzetting moe en mi, b.v.: oem-dto, kom, moedo; im-do, 
komt, mi - do. 


8°. In sommige werkw. vindt men een oogenschijnlijke onregelmatig- 
heid, welke echter weer te wijten is aan een verdwijnendea regel. In de 
Tanimbareesche talen hebben we als regel, dat behoudens nitzonderingen 
om welluidendheiidsredenen, in den tweeden persoon de o e en i der 
persoonlijke praefixen overspringt naar den stam. In ’t Keieesch treffen 
we, bij wijze van herinnering, daarvan nog enkele voorbeelden aan. 
Ofschoon die o e-Mank in ’t enkelvoud wegens de afleiding o e geschreven 
zou moeten worden, schrijven we liever w, omdat dit phonetisch juister is. 
Deze werkwoorden zijn: 

E n - b a, gaan ; o e m - b w a, ga ; i m - b i e, gaat. 

En-mat, sterven; oem-mat, sterf; im-miet, sterft. 

E n - m a, konien ; o e m - m w a, kom ; im-mie, konit. 

Na-an, eten ; m o e - w a n, eet ; m i - i e n, eet ( uitgesproken : m i - j e n) • 

Zooals men ziet, heeft en-mat de overspringing alleen in ’t meer- 
voud; en bij al deze werkw. verandert de a-klank van den stam in den 
tweeden pers. meerv. in e. 

6°. Ook sommige betrekkelijkheidsvormen kunnen de beteekenis van 
een werkwoord aannemen. Ze worden geheel op dezelflde wijze met de 
stamletter der bezittel. voornw. verbonden, als we dat voor de zelfstandige 
naarnw. gezien hebben. 

Hiertoe behooren verschillende samenstellingen met r a a n, binnenste, 
als: r aan-en, beminnen; raan-sien, boos zijn; raan-bok, goed 
gezind zijn ; raan-soes, bekommerd zijn ; raan-soek, graag heb- 
ben. Ook in deze gevallen wordt somtijds het bepalend bijvoegl. naamw. 
met de betrekkingsvormen verbonden. Als voorbeeld dezer vervoeging 
diene het volgende : Raan-en, beminnen ; raan-sien, boos zijn. 


le pers. 

T 

a 

a 

n g - e n 

r 

a 

ang-sieng. 

2e 

ff 

T 

a 

a 

m- 

- en 

r 

a 

a m 

-siem 

3e 

If 

r 

a 

a 

n- 

en 

i* 

a 

an- 

sien 

le 

ff 

r 

a 

a 

d- 

en 

r 

a 

ad- 

si ed 

le 

ff 

r 

a 

a 

b- 

en 

r 

a 

ab - 

sieb 

2e 

ff 

r 

a 

a 

b- 

en 

r 

a 

ab - 

si eb 

3e 

ff 

r 

a 

a 

r- 

en 

r 

a 

ar- 

si er 


Voor de verbinding raan-soek, gaarne hebben, hoort men ook de 
pleonastische vormen: raang ning soek, raam moe soek, enz. 

Andere voorbeelden dezer verbinding zijn : 

Warbenawn (v. war, -achtig en ben aw, voedsel) gulzig zijn. 
Warjatan (v. war en jatan, lever), begeeren. , 

L a r a n, (v. 1 a r, bloed) bloeden. 

Fernan, (v. f e r, = Mai. b e r, -achtig en n a a n, adem) veel praats 
hebben. 

L o e o e n, (v. 1 o e o e n, traan) , weenen. 

Wioen, (v. wioen, stem), spreken. 

V3 


34 


Opmerkelijlc is het, dat b e n a w nog een der zeldzaam overgebleven 
onbepaalde vormen is en alleen de betrekkingsvormen heeft behouden 
in een werkwoordelijke beteekenis. Ook 1 a r a n heeft de betrekkings- 
vormen alleen in deze beteekenis. 

Grammaticale Wendingen. 

Om andere grammaticale wendingen weer te geven, zooals: genera, 
modi, actiones en tempora, moet men zijn toevlucht nemen tot om- 
schrijvingen. 

I. Genera. 

t 

Sommige werkwoorden kunnen zoowel eene lijdende als eene bedrij- 
vende beteekenis hebben, b.v. : en-tafoel, — baren of geboren worden. 

Overigens bestaat in ’t Keieesch hoegenaamd geen lijdende vorm en 
kan men hem zelfs niet door een omschrijving weergeven, want ons woordje 
„door” heeft ook geen vervanger in ’t Keieesch. Lijdende zinnen moet men 
aus in bedrijvende omzetten, b.v.: hij wordt door Sam geslagen, = Sam 
slaat hem. Waar dit niet gaat, moet men op een andere wijze zijn gedachte 
uitdrukken, b.v.: papajas worden vlug rijp. = papajas zijn vlug rijp, 
koestel wowar nesnalik. 

Worden, = tot een waardigheid verheven worden, wordt vertaald 
door : e n s a k f o, verheffen tot, e n o e t f o, maken tot, b.v. : e r s a k 
i f o rat, ze hebben hem tot koning verheven, = hij werd koning. 

Worden, = een betrekking kiezen, wordt vertaald door enba fo, 
gaan voor, enoet f o, maken tot, b.v. : enba fo dagam of enoet 
f o dagam, handelaar worden. 

Worden, = van gedaante veranderen, in een ander wezen overgaan, . 
vertaalt men door enoet f o, maken tot, enil f o, zich begeven tot, 
snwal fo, omkeeren tot, enwal il fo, weer omkeeren tot, endad 
f o, maken tot, enz., b.v. : eidbo fomoer roebai enwal il fo 
oemat, en daarna veranderde de slang in een mensch. Koebang 
to mat enoet ental mas, de menschen maken geld uit zilver, of 
mas to mat enoet il fo koebang, menschen maken zilver tot 
geld, — geld wordt van zilver gemaakt. 

Worden, = beginnen te zijn, kan men niet juist, vertalen; b.v. uitdruk- 
kingen als: het wordt al donker, het wordt licht, en dergelijke kan men 
niet anders weergeven als door: defoeoet of defoeoet rule, het 
is al donker; wo 1 een ruk, het is al licht. Uit de omstandigheden 
blijkt dan wel dat het inderdaad nog niet donker is en dus bedoeld wordt 
dat het zoo aanstonds donker zal zijn. Deze schakeering in de beteekenis 
kan men nog eenigszins duidelijker aangeven 'door den zin in te leiden met 
een bijwoord van twijfel, b.v. : w o e k o e n defoeoet, het is missehien 
donker, = het zal zoo donker zijn. Dit zal minder vreemd klinken, indien 


35 


men bedenkt dat de werkwoorden in ’t Keieesch niet door hun vorm een 
bepaalden tijd aangeven. 

Soms kan men worden in deze beteekenis ook door een omschryving 
vertalen, b.v. : de klapper wordt duur, noeoer einan ensak, de pry's 
der klapper stijgt. 

II. Modi. 

1°. Infinitivus. 

Wijl de werkwoorden in ’t Keieesch niets anders zijn, dan betrekkelijk- 
heidsvormen, d.i. een handeling of een toestand door middel der voornaam- 
woorden in betrekking gebracht tot een persoon, heeft men geen onbe- 
paalden vorm of infinitivus. Om die weer te geven, moet men den zin 
omzetten in een bepaalde wys, b.v.: werken is vermoeiend, = als wij 
werken zijn of worden wij vermoeid v ). 

Wijl onbepaalde en afgetrokken begrippen weinig stroken met de 
geestesrichting der Keieezen, zijn dergelijke onbepaalde vormen meestal 
zeer lastig in hun t,aal weer te geven . 

2°. Indicativus. 

Afzonderlijke vormen om de tijden of de wijzen der werkwoorden 
aan te geven, bestaan niet. Den eenigen vorm van vervoeging die bestaat, 
kan men als een zeer onbepaalden indicativus beschouwen, die een feit 
of een toestand aanduidt, zonder eenige bepalende bijbeteekenis van tijd, 
wijze, enz. De zin: oewe he Toea, ik roei naar Toeal, geeft alleen het 
feit te kennen van een roeitocht naar Toeal, en het kan even goed zjjn, 
dat men er al geweest is, als dat men er nog heen moet, of onderweg is. 
Meestal moeten deze bijomstandigheden blijken uit den samenhang van 
't gesprek of van ’t verhaal. Is dit niet het geval en wil men ze toeh doen 
uitkomen, dan moet men tot hulpwoorden en omschrijvingen zijn toe- 
vlucht nemen. 

3°. Conditionalis. 

Eene handeling kan als voorwaardeljjk worden voorgesteld door toe- 
voeging van hulpwoorden als matak, woekoen, misschien, 
o e h a a w k, ik wil, b.v. : ik zou gaan, maar ’t regent, oehaawk oeba 
in a, doot, = mijn wdllen is gaan, maar regen; zou hij niet liegen, 
matak enwassil, misschien liegt hij. 

Het Keieesch echter is zeer elliptisch, vandaar, dat het voorwaar- 
delijke van een gezegde dikwijls alleen blijkt uit de betoning van een 
gewonen zin, b.v. : oeba bo, doot, ik zou gaan, maar ’t regent. 

i) Men herinnere zich steeds, dat de Keieesclie werkw. geen bepaalden tijd weer- 
geven. In ’t Nederlandsch. zijn wij wel verplicht in een bepaalden tijd te vertalen, 
maar voor een juist begrip van den Keieeschen zin moet men daarvan volstrekt ab- 
stractie maken. 



36 


Indien onze voorwaardelijke wijs werkelijk een voorwaarde aanduidt, 
dan zet men den voorwaardelijken zin voorop, voorafgegaan door feme, 
mits, be|t, betfel, of betne, indien, of omatak of woekoen, 
misschien, of ook nog wel m i s k i, als het moest zijn, in geval ; en daama 
den hoofdzin, b.v. : ik zou niet gaan als hij bleef , bet i endoek, jaw 
o e b a w>a e i d, = als zijn blijven is, ik mijn gaan is niet. Als ’t zou zijn 
dat hij bleef, dan zou ik niet, gaan, matak i endoek, jaw oeba 
w a e i d. Als ’t moet zijn dat gij blijft, dan ga ik niet, miski o oem- 
doek, jaw oeba waeid. Met betne en feme kan men ook den 
hoofdzin vooropzetten, b.v. : j a w oeba, feme o o e m d o e k, ik zal 
gaan, mits gij blijft. 

Men kan ook de hulpwoorden b e t, m a t ak, m i s k i, enz. verzwijgen 
en zonder meer de zinnen naast elkaar stellen. Deze wending geeft eehter 
meer een toevallig samentreffen dan een voorwaarde aan, b.v. : n e b t i r 
oeba, doot oedoek, opgeklaard mijn gaan, regen mijn blijven, = 
als ’t opklaart, ga ik, als ’t regent, blijf ik. 

Door de hulpwoorden matak, woekoen, miski, enz. kan men 
ook den hoofdzin nog meer twijfelachtig, afhankelijk van een voorwaarde 
maken, b.v. : b e t o oemdoek, matak jaw oeba, als gij bleeft, zou 
ik misschien gaan. Miski o oemdoek, miski jaw oeba of jaw 
oeba w a t, al zoudt gij ook blijven, dan zou ik toch gaan. Ook kan men 
den hoofdzin voorop zetten en den voorwaardel. bijzin inleiden door voeg- 
woorden als: n a k f o, n a k m a, m a, mits, b.v. : oereeng o, n a lo- 
rn a o em k e r d j a, ik zal je beloonen, als je werkt. 

Ook kan men dergelijke zinnen op de gewone wijze toekomend of 
verleden maken, b.v. : bet, o oemdat laein, jaw oeba ruk, 
waart gij eerder gekomen, dan zou ik al gegaan zijn. Bet o oemdat 
ruk, jaw oeba ruk, waart gij al gekomen, dan ware ik al gegaan. 

4°. Imperativus. 

Om de gebiedende wijs uit te drukken, bezigt men ook weer den 
grondvorm en uit den toon en den samenhang moet blijken, dat de gebie- 
dende wijs bedoeld is, b.v.: oemdo! kom! imbie! gaat! itaba! 
iaat ons gaan! 

Men zet aan ’t bevel meer kracht bij door het praefix k a of tusschen- 
werpsels als: j e! teno! wak te! enz. b.v.: ka oemdo! kom dan! 
j e, oemdo! oemdo teno! kom dan toch! 

De gebiedende wijs dient in ’t Nederlandsch evenzeer om een verzoek 
uit te drukken. In ’t Keieesch bezigt men daarvoor een andere wending. 
Het woordje ma, geef, bewijst daarbij ongeveer dezelfde diensten als 
kassih in ’t laag Maleisch. Ma wordt bijna altijd door een werkwoord 
gevolgd. M a o e 1 e i k, geef ik zien, = laat mij zien; ma endo of ma 
d o, geef komen, = geef hier, geef op. 



37 


Een verzoek in ’t algemeen gesteld vertaalt men door: m a jaw 
of m a we jaw of beter m a oetam, geef ik krijg. Wei eigenaardig is 
het, dat men bij de meest gewone vragen, waarbij het, doel der vi’aag voor 
de hand ligt, dit doel steeds zal uitdrukken, b.v.: ma wer jaw oein, 
geef mij wat water of laat mij eens drinken; Ma omoe habo jaw 
oet ai, geef mij uw boot, dat ik er mee vare, = leen mij uw boot eens; 
ma atbak odan jaw oeboeoek, geef wat tabak, die ik rooke, — 
geef mij wat tabak. In zeer gemeenzame taal wordt m a soms verzwegen, 
b.v. : a t b~a k odan jaw oeboeoek, een weinig tabak die ik rooke, 
= geef mij wat tabak. 

Een beleefdere vorm is, als men met o e h e r, ik vraag, zijn vraag 
inleidt, b.v.: oeher atbak odan jaw oeboeoek. Wil men zeer 
beleefd zijn, dan vemoemt men na oeher dengene tot wien de 
vraag gericht is, b.v. ; oeher e n t a 1 i m t e t e n, ik vraag u hoofden. 

Soms wordt het werkwoord verbonden met ensoe of enti welke 
woorden wij dan gewoonlijk met „gaan” vertalen. Wanneer deze verbin- 
dingen plaats hebben met den tweeden persoon enkel- of meervoud, hebben 
ze altijd een gebiedende beteekenis, b.v.: soemdoek, ga zitten; 
t i m h o e 1, gaat aan ’t vertellen. Verbindingen met den derden persoon 
beteekenen eenvoudig: iets gaan doen, b.v.: sentoeb, hij gaat liggen; 
s e r n a r t o e 1, zij gaan vertellen. Ook geven zij een voortduring der 
handeling aan, zoodat de aangehaalde voorbeelden ook kunnen beteeke- 
nen: hij is liggende, zij zijn aan ’t vertellen. Deze verbindingen komen 
niet voor met den eersten persoon. 

5°. Adhortativus. 

Hiervoor is eveneens van toepassing hetgeen met betrekking tot den 
imperativus gezegd is. 

Om een eenvoudige aansporing of overreding weer te geven, besluit 
men den zin met het partikel de, b.v.: it aba de, kom laat ons gaan; 
ma afa i we jaw de, geef dat aan mij, zeg. 

Om een plicht of noodzakelijkheid uit te drukken, kan men gebruik 
maken van den gewonen vorm versterkt door mi ski rehe, b.v.: 
miski rehe oemkerdja, werk dan toch, ge moest werken. 

Een aansporing, die meer een uitdaging is, wordt op dezelfde wijze 
weergegeven met miski, b.v.: miski erdat, dat ze maar komen, of 
laat ze maar komen, = als ze kwamen (ware ik niet bang). 

Een aansporing als vermaning of overreding kan men ook nog 
weergeven door hulpwoorden als : b o k of b o k 1 i, ’t is goed, ’t is best 
dat, hangoer, ’t is beter dat, b.v.: bolt of bokli of h an goer 
o e m b w a, ’t is goed of ’t is beter dat ge gaat. Vooral als zelfaansporing 
kan men ook voor het werkwoord de woorden plaatsen: oelan of oetal 
b.v.: oelan of oetal oeba, kom ik ga, kom aan ik moet gaan. Vaak 


38 


zet men dan achter ’t werkwoord nog het, persoonlijk voornw. dat dan 
zoo goed als onbetoond blijft, b.v. : oetal oeba jaw. Men kan deze 
^egswijze het best weergeven door de Vlaamsche wending: kom ik ga ik. 

6°. Prohibitivus. 

Een verbod wordt weergegeven door w a h e i d of w a h e i n, al dan 
niet vei’sterkt door tusschenwerpsels als : t e, teno, enz. Het beantwoordt 
aan ’t Maleische djangan, doch staat steeds na het werkwoord en deszelfs 
bepalingen, b.v.: oembwa waheid, ga niet; oemoet feli 
wahein u k t e, doe toeh zoo niet ; oemti rahan i waheid, ga 
niet in dat huis. 

De uitdrukkingen : laat maar, laat maar zijn, worden vertaald door 
entoeb waheid of entoeb wahein, welk laatste soms wordt 
samengetrokken tot entoeb a in; op Gr. Kei zegt men entoebin. 
Dit laatste is een bijvorm van entoeb, n.l. entoeb met het zinloos 
achtervoegsel in (zooals men bij meerdere werkwoorden dergelijke aan- 
hangsels gewestelijk aantreft) : het wil dus zeggen: het blijve liggen, 
het blijve achterwege. De uitdi'ukkingen entoeb waheid en 
entoeb wahein zijn dus pleonasmen, = het blijve laat af . 

7°. Negativus. 

Men maakt een zin ontkennend door bijwoorden van ontkenning, 
als w a e i d, Gr. Kei d e m, niet,, h o e b, nog niet. De plaats der ontkenning 
is aan ’t eind van den zin, behoudens vragende parfcikels of partikels of 
tusschenwerpsels van aansporing, die achter de ontkenning staan, b.v. : 
oembwa nangan waeid de, ga niet naar ’t bosch, zeg; oeba 
nangan waeid, ik ga niet naar ’t bosch. Oeho ohoi i'hoeb, 
ik ben nog niet in dat dorp geweest. 

Men geve eehter acht, dat zinnen, die door toevoeging van ruk 
de beteekenis van een verieden tijd gekregen hebben, niet door toevoeging 
van waeid in dezelfde beteekenis ontkennend gemaakt worden. 

In ontkennende zinnen, waarin ruk voorkomt, wordt ruk steeds 
in verbinding gebracht met de ontkenning. Twee gevalien kunnen zich 
dan voordoen: 1°. Ruk gaat de ontkenning vooraf en staat dan onmid- 

dellijk achter het werkwoord of deszelfs bepalingen : ruk waeid 

heeft, dan de beteekenis van: niet meer. 2°. R u k staat onmlddellijk achter 
de ontkenning en heeft dan de beteekenis van: niet weer. B.v.: 
i en dat ruk waeid, hij komt niet meer = we behoeven hem niet 
meer te verwaehten. I endat waeid ruk, hij komt niet weer, == hij 
komt niet meer terug. Wegens den samenhang of door toevoeging van 
bijwoorden kunnen deze zelfde zinnen ook wel de beteekenis van een 
verieden tijd hebben, doch niet kracht-ens het woordje i\uk, dat er 
in voorkomt. 

Vaak heeft de ontkenning waeid, geen ontkennende beteekenis ma ar 


39 


dient eenvoudig als een stopwoordje, overeenkomende met ons : „niet waar” 
aan ’t einde van een zin. 

Vragende zinnen kunnen op dezelfde wijze als bevestigende ontken- 
nend gemaakt worden. De ontkenning komt dan eveireens op het einde van 
den zin, doch wanneer er een vragend partikel is, volgt dit, de ontkenning, 
b.v.: oembwa Namar waeid te? ga je niet naar Namar? 

8°. Optativus. 

Een wensch of verlangen wordt uitgedrukt door de gewone wijzen 
om den imperativus weer te geven. De toon geeft het verschil aan tusschen 
een bevel en een verlangen. Gewoonlijk maakt men echter gebruik van 
partikels of tusschenwerpsels van aansporing of overreding, als : d e t e n o, 
a k t e, enz., b.v. : doot nebtir odan ak te, dat de regen toch 
eens even ophield. 

Onze uitdrukkingen als: als ’t u belieft, ik bid u, ilc smeek u, en 
dergelijke zijn in ’t Keieesch geheel onbekend. In heel beleefden stijl tot 
voornamen sprekende, kan men natuurlijk tot allerlei breedsprakerigheid 
zijn toevlucht nemen: de gewone uitdrukldngen zijn dan: oesob o, 
(e n s 6 b = eigenlijk offeren, hier zooveel als : huldigen) ; o e t a h a j era, 
ik grijp uwe voeten vast, ik omhels uwe voeten en men voegt dan dikwijls 
de daad bij het woord. Ingevoerde beleefdheidsvormen zijn nog: bet 
toewan ni soek,of bet toewan entarim, als mijnheer het 
goedvindt. Deze zijn klaarblijkeliik gekalkeerd op ’t Maleische: kaloe 
toewan soeka, of kaloe toewan terimah. 

9°. Potentialis. 

Een mogelijkheid of waarschij nlijkheid moet men met behulp van 
hulpwoorden weergeven. In geval de waarschij nlijkheid groot is, geeft men 
die weer door enhaawk, willen, b.v.: die hond zal bijten, jahaw 
i enhaawk enkik, = die hond wil bijten. Is de waarschij nlijkheid 
minder groot, dan gebruikt men m a t ak, w o e k o e n of bet, misschien, 
b.v.: matak jahaw i enkik, die hond zou misschien bijten, of 
zou kunnen bijten. 

Op dezelfde wijze vertaalt men uitdrukldngen, die een gevaar te 
kennen geven, b.v. : ai i enhaawk enlek, of woekoen enlek, 
die boom zou kunnen vallen. 

Eene mogelijkheid die wij weergeven door bijna, of het scheelde niet 
veel of, vertaalt, men op dezelfde wijze, b.v. : ik viel bijna, m a t a k o e 1 e k. 

Eene mogelijkheid in de beteekenis van een in staat zijn tot iets, 
iets kunnen doen, wordt weergegeven door n a a. Het staat achter het 
werkwoord of deszelfs bepalingen, b.v. : deni h i r a enloeoer n a a 
waeid, hier kan men niet door waden. Men kan ook het werkwoord met 
zijn bepalingen, voorwerp en betrekking vooraf laten gaan en dan het 


40 


werkwoord met n a a herhalen, b.v. ; i t h o ded eni it, ho naa te 
waeid? kan men over dezen weg gaan of niet? 

Naa wak of wak alleen kunnen ook een mogelijkheid weergeven 
indien men daartegenover eene onmogelijkheid stelt, b.v.: ngir entok 
waeid, sav wak of sav naa wak, met het hakmes gaat het 
niet, met de aks zal het gaan. 

10°. Coneessivus. 

De coneessivus, die in ’t Nederlandsch wordt weergegeven door: al 
ware het, het moge zijn dat, ofschoon, en dergelijke, wordt in ’t Keieesch 
vertaald door m i s k i, b.v. : miski nin mi naan te, feme 
ngaridin feme lelan, al moet hij pis drinken en drek eten, als 
hij maar gezond en welvarend is, (dit is de heilwensch voor ’t kind bij een 
kraambezoek) . 

Miski kan versterkt worden door wel of w e 1 t e. Het werk- 
woord met zijn bepalingen wordt dan geplaatst tusschen miski en de 
versterking, b.v. : miski oemat wel te, oetalik waeid, al 
moest ik er om sterven, ik zal ’t niet laten. 

Miski al of niet versterkt door wel of wel t e kan een heelen 
toegevenden voorwaardelijken zin weergeven, b.v.: het zal moeite kosten; 
antwoord: miski, of miski wel te, goed, laat het zoo zijn. 
Miski fel enhe, laat het zoo maar zijn. 

Ons „laten” in de beteekenis van toelaten, moet men in ’t Keieesch 
door een gelijkwaardig werkwoord vertalen, b.v.: ik laat hejm gaairs* 
oetoeroen fo enba, ik stem toe dat hij gaat. 

11°. Conjunctivus. 

Voor den conjunctivus bedient men zich alweer van den grondvorm. 
Om het verband tusschen hoofdzin en ondergeschikte zinnen aan te duiden, 
zet men deze eenvoudig naast elkaar, ofwel het verband wordt door voeg- 
woorden aangeduid. 

Relatieve bijzinnen worden zonder meer achter den hoofdzin geplaatst, 
b.v.: ik vrees dat hij komt, oebobar end at. Is de ondergeschikte 
zin twijfelachtig, dan wordt hij met den hoofdzin verbonden door woorden 
als matak, woekoen, misschien, b.v. : o e b o b a r matak endat, 
ik vrees, dat hij zou kunnen kornen. 

De relatieve bij zin wordt steeds zoo bondig en zelfs zoo elliptisch 
mogelijk weergegeven, b.v.: ik vrees, dat het zal regenen, oebobar 
doot, = ik vrees regen; ik geloof, idat de droogte reeds is ingetreden, 
oeras if ruk, = ik denk al droogte. 

Finale of doelaanduidende bijzinnen worden met den hoofdzin ver- 
bonden door fo of fo lan, opdat, om te, b.v.; min aron f5 
oemwaeit, drink geneesmiddelen opdat ge blijft leven. Ook kan men 
finale bijzinnen weergeven door het gerundivum; zie aldaar. 



41 


Causale redengevende of oorzaakaanduidende bijzinnen worden 
met den hoofdzin verbonden door niraan, omdat, redengevend of 
oetin, oorzaakaanduidend, b.v. : i endat waeid, oetin oelin 
s e h o e t, hij komt niet, omdat hij ziek is. Ofwel men verbindt ze door 
stopwoordjes als m a, bo, eidbo, enz., in welk geval de bijzin voorop 
staat, b.v. : oelin sehoet ma, endat waeid, hij is ziek, daarom 
komt hij niet. 

Temporeele of tijdaangevende bijzinnen worden achter den hoofdzin 
geplaatst en daarmee verbonden door voegwoorden van tijd, als famehe, 
t*. op G.K. s i d, totdat, b.v. : hij werkt totdat hij vermoeid is, i e n k e r d j a 

famehe nebre. 

„Terwijl” kan op verschillende wijzen vertaald worden. Duidt het in 
’t algemeen een tijdstip aan, dan kan men het onvertaald laten, b.v.: 
terwijl het oostmoesson is, of tijdens den oostmoesson regent het weinig, 
timoer, doot tangeen = oostmoesson, regen weinig. Wil men 
eerder een afgesloten tijdperk aanduiden, dan vertaalt men door te wa t, 
b.v. ; ten tijde van den oostmoesson regent het weinig, tewat timoer, 
j doot tangeen. Wil men den nadruk leggen op het gelijktijdig ge- 

beuren van de handelingen, dan kan men door e n h o e v vertalen, b.v. : 
* terwijl hij liep, at hij, of al loopende at hij, enhoev enba, 

p . inaanafa. 

„Zoolang” of „tot dat”, indien het geen bepaalden duur aanduidt, 
kan vertaald worden door hoeb (voor het werkw. geplaatst) = nog, 
b.v.: zoolang hij hier was, heeft hij gewerkt, i hoeb endoek i, 
i e n k e r d j a. Wil men een gelijken duur der twee handelingen of 
toestanden aanduiden, dan vertaalt men door famehe, b.v. : hij bleef 
opperhoofd zoolang hij leef de, i endoek orang kaja famehe 
i enmat, of famehe leran i enmat. 

„In afwachting dat” kan men meestal vertalen door e n t e o e k, 
waehten, b.v. : hij blijft in afwachting dat gij komt, i endoek enteoek 
o oemdat. 

„Totdat” kan ook door n a a w a k vertaald worden : in een onder- 
geschikten zin beteekent het= tot dat; in een nevengeschikten zin: eens, 
\ even, eenigen tijd, b.v.: oemteoek, oetoelis naa wak: wordt 

de tweede zin als een ondergeschikten zin beschouwd, dan beteekent dit: 
wacht totdat ik geschreven heb, totdat ik Maar ben met schrijven; wordt 
hij als een nevengeschikten zin beschouwd, dan wil het zeggen: wacht, ik 
zal het even opschrijven. 

„Toen, nadat”; indien ze meer redengevend dan tijdaangevend zijn, 
worden de bijzinnen welke ze inleiden vertaald als causale bijzinnen, b.v. : 
toen zijn huis was ingestort, vertrok hij, ni rah an enlek m a, 
n e f j a e i t. 

Zijn ze werkelijk tijdaangevend, dan vertaalt men ze door f om o e r, 



later, bissa, i bo, i ne, en toen, b.v.: ni rah an enlek, 
fomoer i nefjaeit, hij is verhuisd, nadat zijn huis was in- 
gevallen. 

„Voor dat, vooraleer, eer dat”, vertaalt men door den bijzin voorop 
te zetten met h o e b achter het werkwoord, b.v. : i e n id a t h o e b, 
jaw o e b a, ilt ga voor dat hij komt. Meestal eehter bezigt men voor 
dergelijke gevallen een geheel andere wending, n.l. met n e s 1 a n, 
wedijveren, b.v.: ik ga eer ’t donker wordt, oeslan dedan, = ik 
wedijver met den naeht. Deze wending geeft eehter meer te lcennen, dat 
men iets voor wil zijn en wij zouden eer vertalen door: zich haasten voor. 

Geven „voor dat, eer dat” meer een reden aan dan een tijd, dan vertaalt 
men de daardoor ingeleide bijzinnen als gewone causale bijzinnen, b.v.; 
ik ga voor dat hij komt, = ik ga, want hij mocht eens komen, o e b a 
niraan matak endat. 

Voorwaardelijke bijzinnen worden ingeleid door voegwoorden als bet, 
fel, likfel, indien, feme, b e t n e, vermits, en kunnen zoowel den 
hoofdzin vooraf gaan als volgen, b.v. : feme o e m k e r d j a, 
oereeng o, of oereeng o, feme oemkefrdja, als ge 
werkt, zal ik u loon geven. Wordt op de voorwiaarde minder nadruk gelegd, 
dan kan men de zinnen ook zonder meer naast elkaar plaatsen, b.v.: 
oemkerdja, oereeng o, werkt ge, dan beloon ik u. 

Opmerkelijk is het, dat in ’t Keieesch, de voegwoorden bijna altijd bij 
den hoofdzin gevoegd worden en niet bij den bijzin, zooals dat in andere 
talen het geval is. Zie hierover aan ’t slot van het hoofdstuk over de 
Voegwoorden, biz. 63. 

12°. Participium. 

A. Participium praesens. 

Het tegenwoordig deelwoord wordt meestal door den grondvorm 
weergegeven, b.v.: spelende kinderen maken veel lawaai, koet n a t- 
meen, moemoer 1 a i, = kleinen spelen, lawaai groot. 

Wanneer het tegenwoordig deelwoord een oorzaak of reden aanduidt, 
vertaalt men het als een oorzaak- of redenaangevenden bijzin, b.v.: 
loopende is hij gevallen, nefla ma enlek. 

Indien het tegenwoordig deelwoord een bedoeling aangeeft, zet men 
enhaawk, widen, voor het werkwoord, b.v.: opstaande viel hij, = 
willende opstaan, viel hij, enhaawk e n b a t a r m a, enlek. 

Indien het tegenwoordig deelwoord wil zeggen: bij wijze van, dan laat 
men het werkwoord volgen door waawn, als, gelijk, b.v.: al spelende 
heeft hij dat gemaakt, enoet a f a i waawn e n b e i n 1 w a t. 

Dient het tegenwoordig deelwoord, om de gelijktijdigheid van twee 
handelingen of toestanden uit te drukken, dan verbindt men de twee 
zinnen met enhoev. Op de gelijktijdigheid valt meer klem, indien men 



43 


enhoev voor den eersten zin plaatst, b.v.: enhoev oehoel afa, 
o e k e r d j a, al pratende werk ik. Een toevallig samentreff en gee ft men 
weer, door de zinnen zonder meer naast elkaar te plaatsen, b.v. : h o e b 
o e.a n afa, oebatar, nog etende stond ik op. 

B. Participium praeteritum. 

Geeft het verleden deelwoord een reden of oorzaak aan, dan wordt 
het als een causale bijzin vertaald, b.v.: zijn huis ingevallen zijnde, ver- 
trok hij, = omdat zijn huis ingevallen was. 

Geeft het verleden deelwoord een tijd aan, dan wordt het vertaald 
als een temporeele bijzin, b.v. : zijn huis ingevallen zijnde, vertrok hij, = 
toen of nadat zijn huis ingevallen was. 

13°. Gerundivum. 

Het werkwoord heeft nog een eigenaardige samenstelling met nan, 
die we met een gerundivum of supinum kunnen vergelijken. Nan duidt 
aan tot welk doel men een handeling venicht of tot welk einde iets 
gebruikt wordt en is dus reden-, middel- of doelaangevend. In onderge- 
schikte zinnen echter kan men alleen nan gebruiken, wanneer de onder- 
gesehikte zin hetzelfde ondei'weip heeft als de hoofdzin; anders gebruikt 
men f o of f o lan, b.v. : oetaha sav nanjetan ai, ik neem een 
aks om een boom om te kappen. Maar : oea sav wer o, fo oemetan 
a i, ik geef u een bijl, opdat gij den boom om zoudt hakken. 

14°. Interrogativus. 

Bizondere vormen om een vraag weer te geven, bestaan niet. Dat 
een zin als vraag bedoeld is, kan blijken: 

a) Uit de omstandigheid, dat in den zin een vragend partikel voor- 
komt, b.v.; hiraki endat? wie is er gekomen? Oemhaawk afa 
aka ? wat zoek je? I enba be? waar gaat hij heen? Deze partikels 
hebben rechtstreeks betrekking op een afzonderlijk deel van den zin, het- 
zij onderwerp, voorwerp, betrekking of bijwoord. 

b) Men kan echfcer een zin ook vragend maken, door achter feen 
bevestigenden zin een vragend partikel te plaatsen, hetgeen dan op den 
geheelen zin terugslaat. Deze partikels zijn d e en t e. Men gebruikt bij 
voorkeur d e, wlanneer men op zijn vraag een bevestigend antwoord 
verwacht, b.v. :ohoi i hoeb roro de? dat, dorp’ is nog ver niet waar? 

Wanneer men te gebruikt, moet echter ook uit de betoning nog 
blijken, dat een vraag bedoeld is, anders is te een versterking van een 
bevestiging, b.v.: omoe soek te ? is ’t naar je zin? Ning soek te, 
zeker is ’t naar mijn zin. Te is eigenlijk = of en als vragend partikel 
waarschijnlijk een afkorting van te waeid? of niet? dat ook vaak 
achter een zin gevoegd wordt om dien vragend te maken. De vraag: 
moe soek te? zou dus gelijk zjjn met: moesoektewaeid? 



44 


is ’t naar uw zin of niet ? En het antwoord : n i n g s o e k te, zouden we 
vertalen door: nu en of. 

c) Zeer dikwijls moet uit de betoning alleen, de vragende beteekenis 
van een zin blijken, b.v.: oemdoek deni amnanat r u k, je woont 
hier al lang. Oemdoek deni amnanat ruk? je woont hier 
al lang? 

III. Actiones. 

1°. Imperfectio. 

Zooals we reeds opmerkten geeft het werkwoord alleen te kennen 
het bestaan van een handeling of een toestand. Deze vorm lean das ook 
de imperfectio zoowel als de perfectio eener handeling of van een toestand 
aanduiden - en dat zoowel in ’t praesens als in ’t praeteritum. Wil men met 
nadruk de imperfectio doen uitkomen, dan moet men tot omschrijvingen 
zijn toevlucht nemen, b.v. : ik werk, d.i. ik ben op dit oogenblik bezig met 
werken, = hoeb o e k e r d j a, ik werk nog, of oedoek oekerdja, 
ik zit te werken. Het praeteritum zou men dan weergeven op dezelfde 
wijze als bij de tempora. 

2°. Perfectio. 

A. Perfectio praesens. 

De praefixen n a m, n a d of n a t en soms ook n a k geven een voltooid 
zijn der handeling of de perfectio weer, b.v. nam-doeoe, gezonken 
zijn; nat-fee, gebroken zijn; nak-wida, gespleten zijn. Deze vorm 
is echter niet voor alle werkw. in gebruik. 

Door het bijwoord ruk, al, reeds, kan men ook de perfectio weer- 
geven; het wordt ook onverschillig, door spraakslordigheid toegevoegd 
aan werkw. waarvan de perfectio reeds door de praefixen is aangeduid. 
Ruk staat in dit geval achter het werkwoord, b.v. : o e wi o o ruk, mijn 
handeling van roepen is volkomen. 

Het praeteritum of futurum wordt op dezelfde wijze weergegeven 
als bij de tempora. 

IV. Tempora. 

A. Praesens. 

De tegenwoordige tijd wordt weergegeven door den gewonen vorm 
van het werkwoord, b.v. : o e b a, ik ga. Men kan er meer nadruk op 
leggen, door het hulpwoord ruk i achter het werkwoord te plaatsen, 
b.v. : oeba ruk i, ik ga al, ik ben al gaande ; oekerdja ruk i, ik 
werk al, ik ben al bezig met werken. Bij uitbreiding willen dergelijke 
zinnen echter ook zeggen, dat men het uitgedrukte onverwijld zal doen 
en geeft men deze onmiddellijke toekomst met nadruk te kennen door 
een versterkten tegenwoordigen tijd. 



46 


B. Praeteritum. 

Dikwijls kan men het verleden-zijn weergeven, door ruk achter het 
werkwooi’d te voegen. Zooals we reeds zagen, geeft ruk niet een verleden- 
zijn, maar een volkomen, een voltooid-zijn aan. Daaruit volgt dan dikwijls, 
dat de handeling of toestand volkomen zijnde, heelemaal geschied of 
verleden is. 

Ruk kan op verschillende wijzen in den zin geplaatst worden, dock 
met eenige sckakeering in de beteekenis. Men kan als algemeenen regel 
vooropzetten, dat ket terugslaat op de zinsdeelen, die ket voorafgaan. 
Staat het onmiddellijk na ket werkwoord en diens bepalingen dan slaat 
ket alleen op ket werkwoord terug ; staat het, na het vooi’werp, dan oefent 
het ook daar invloed op uit; evenzoo wanneer het na de betrekking komt, 
b.v. : oeitruktomati, ik keb dien man al gezien ; (het zien is hier 
de hoofdzaak) oeittomatiruk, ik heb dien man reeds meer gezien, 
(de nadruk valt hier meer op dien hepaalden man). I enfid ruk ni 
h a b o wer j a w, hij heeft mij zijn boot verkocht, (de nadruk valt 
op het verkoopen) ; i enfid ni habo ruk wer jaw, zijn boot 
heeft hij aan mij verkocht, (met den nadruk op boot) ; i enfid ni 
habo wer jaw ruk, hij heeft zijn boot al aan mij verkocht, (met 
den nadruk op aan mij). 

Om dus, afgezien van den samenhang, aan een werkwoord de betee- 
kenis van het verleden te geven, moet men zijn toevlucht nemen tot 
bijwoorden als bissa, heelemaal, watoek, af, weg, afgedaan, laein, 
vroeger, w e k a 1 1 e, zooeven, a m n a n a t ruk, reeds lang, enz. 

Door aan zinnen, die door bemiddeling van een bijwoord de beteekenis 
van een verleden tijd hebben gekregen, nog ruk toe te voegen, krijgen 
we een perfectio, b.v. : Bal endat harawin, Bal is gisteren geko- 
men ; Bal endat ruk harawin, Bal is gisteren al gekomen, = Bal 
was gisteren al hier. 

Om de gelijktijdigheid van twee handelingen in het verleden weer 
te geven, maakt men gebruik van hulpwooi'den als endoe k, zitten, 
e n d i r, staan, t e w a t, ten tijde dat, h o e b, nog, enz., b.v. : ik zat te eten, 
toen hij mij sloeg, oedoek oean afa, i enbangil jaw; terwijl wij 
nog werkten is hij weggeloopen, am hoeb amkerdja, i nefla. 

Men laat echter al deze hulpmiddelen achterwege, wanneer uit den 
samenhang blijkt, dat de verleden tijd badoeld is, b.v. : amkerdja, 
i entoeb wat, ons werken, zijn liggen slechts, = toen wij werkten, 
bleef hij maar liggen. 

Wanneer onze verleden tijd meer redenaangevend of oorzaakaan- 
duidend is, vertaalt men hem als een causalen of finalen bijzin, b.v.: 
hij zag het lijk en weende, = omdat hij het lijk zag weende hij. 

C. Futurum. 

Gewoonlijk moet ook weer uit den samenhang blijken, dat een feit, 



46 


handeling of toestand als toekomstig wondt bedoelid. Dit is vooral liet 
geval, wanneer de nadruk meer valt op het feit zelf dan wel op het toe- 
komstig zijn ervan. In zulke gevallen toch bezigt men ook dikwijls in ’t 
Nederlandsch een tegenwoordigen tijd met toekomstige beteekenis, b.v. : 
a j o ! o emk e r id j a, t e w a ei d? komaan, werk je of niet? = zul je 
werken? Oekerdj a, ik werk, — ik zal werken. 

Wil men echter meer den nadruk leggen op het toekomstig zijn van 
het feit, dan bezigt men hulpwoorden als : fomoer, later en andere 
biiwoorden van toekomenden tijd, of werkwoorden als: enhaawk, 
willen, enteoek, wachten: dit laatste wordt dan gewoonlijk zonder 
persoonlijk praefix gebruikt, b.v.: me ran uk oeba, morgen zal ik 
gaan; teoek oeba, ik zal gaan. 

Om aan te geven, dat iets in de onmiddellijke toekomst zal gebeuren, 
bezigt men vaak een verst, erkten tegenwoordigen tijd, b.v. : oeba ruk i, 
ik ga reeds, = ik zal onverwijld gaan. (Zie boven, p. 44). 

Hetzelfde bereikt men met den elativen vorm van het werkwoorjd met 
de versterking r e h e, b.v. : oeba r e h e, ik ga volstrekt, = ik ga 
onmiddellijk. 

Om den volmaakt toekomenden of den volmaakt verleden tijd weer 
te geven, handelt men aldus : men zet ruk bij den ondergeschikten zin, 
n.l. die aangeeft ide handeling, die voltooid zal zijn, alvorens de andere 
gebeuren zal of gebeurd zal zijn. Voor den hoofdzin maakt men al dan 
niet’ gebruik van hulpwoorden, al naar gelang men meer op het feit zelf 
dan wel op de tijdsomstandigheid wil drukken b.v. : teoek oemmwa 
w e 1, h a b o a d j ad ruk, wachten uw weerkomen, de boot klaar zijn 
is voltooid, = als ge terugkomt, zal de boot gereed zijn. I naan afa 
ruk, e n ,d i r, zijn eten voltooid (zijnde), zijn opstaan (was), = nadat 
hij gegeten had, stond hij op. 

Klassen van Werkwoorden. 

1°. Transitiva en intransitiva. 

Vele werkwoorden zijn van nature overgankelijk of onovergankelijk. 
Van overgankelijke werkwoorden kan men echter ook onovergankelijke vor- 
men door het persoonl. praefix nes of nas, b.v.: en-ton, twijnen; 
n e s - 1 6 n, draaierig zijn, zwijmelen ; en-boeoek, kleven, nes-boe- 
o ek, kleverig zijn. 

Dit kan echter niet als algemeene regel gelden. Vele werkw. met het 
‘praefix n e s of n a s hebben eene overgankelijke beteekenis en omgekeerd 
vele werkw. met andere praefixen hebben eene onovergankelijke beteekenis. 
Soms zelfs bestaan 'de twee vormen, zonder verschil van beteekenis, b.v. : 
en-wakil en nes-wakil, krabben, peuterep. 


47 


Verder houde men in. *t oog, dat in ’t Keieesch zeer vele werkwoorden 
met intransitieve beteekenis, den vorm van transitieve werkwoorden heb- 
ben, b.v. : enmat a t b a k, vergaan van verlangen naar tabak ; e n r o o n 
r o e m a t, om kraaltjes dreinen. Bij zeer vele andere is dit meer schijn, 
wijl men ze in 't Nederlandsch niet lean weergeven dan door intransitieve 
werkwoorden met voorzetsels of bijwoorden, b.v.: enletar ai, over 
een boom loopen, (een boom beloopen) ; naswoetoen wat, zich 
tegen een steen stooten, of over een steen struilcelen. Voor meerdere voor- 
beelden raadplege men het woordenboek. 

2°. Eeduplicativa. 

Men heeft in ’t Keieesch eene tweevoudige verdubbeling der werk- 
woorden: 

A. De gewone verdubbeling. 

Deze bestaat hierin, dat ,de eerste lettergreep van den stam van het 
werkwoord verdubbeld wordt. Deze verdubbeling deelt aan het ; werkwoord 
meer kracht mee, hetzij aan intensiteit, duur of algemeenheid der han- 
deling, b.v.: nef-la, nef-lala, vluchten; en-dir, en-dirdir, 
staan. 

Men treft echter ook voorbeelden aan, dat niet zuiver de eerste 
lettergreep van den stam verdubbeld wordt, b.v. nef-en, ne-f enter, 
niet willen. Dit is in 't onderhavige geval te meer opvallend, wijl nef-en 
in de uitspraak zeer duidelijk wordt afgedeelid in de twee lettergrepen 
nef en e n. 

B. Verdubbeling met apophonie. 

Deze verdubbeling, welke wij in onze Europeesclie talen slechts bij 
uitzondering aantreffen, kornt in ’t Keieesch zeer veelvuldig voor. Ze 
deelt aan ’t werkwoord eene ongunstige beteekenis mee of eene beteekenis 
van verwarring en onbesuisdheid of ondoordacht doordrijven, b.v.; en- 
wassil, liegen, en-wis wassil, tegen de klippen op liegen; oekai 
waeid, ik weet niet, oekikai waeid, ik word er geen wijs uit; 
en-waroek, uitstrooien, en-wirwaroek, verlcwisten. 

Voor deze verdubbeling verdubbelt, men de eerste lettergreep van den 
stam en in de plaats van den klinker komt eene i ; is die ldinker een i, dan 
komt de verdubbeling achter de stamlettergreep met a, b.v. en-wil 
bewegen en-wilwal; e n - s i s, sissen, en-sissawar; nes-kil, 
scheef zijn, nes-kilkaw, sehots en scheef zijn. 

3°. Elativa. 

Vele werkwoorden kunnen een versterking aannemen. 

Deze versterking kan plaats hebben door toevoeging van achtervoeg- 
sels van hoeveelheid als : 1 i, 1 a i, r o s, s o e s, r e h e, b a e i 1, enz. 


48 


Li, (v. en-li, meer zijn, overtreffen), geeft aan: 

a) de uitgedrukte handeling in zeer hooge mate, b.v. : enkai, 
kennen, enkai 1 i, zeer goed kennen ; e n b o b a r, bang zijn, e n b o b a r 
1 i, zeer bang zijn. 

b) de uitgedrukte handeling in overmaat of overdaad, in te hooge 
mate, b.v. : entev, gooien, entev 1 i, te ver gooien ; e n b a, gaan, 
enba I i, te ver gaan, voorbij gaan. 

Lai, r o s, s o e s, geven eenvoudig een versterking aan, b.v. : 
enbangil, slaan, enbangil ros, hard slaan; enoeroen, 
branden, enoeroen 1 a i, hard branden. 

B a e i 1 geeft een hoogen graad aan als lets buitengewoons, b.v. : 
enwoo, roepen, enwo o baeil, hard roepen, schreeuwen. Oemwoo 
baeil aka? wat roept toch zoo? 

Re he, (v. en-rehe, volledig, vol zijn), duidt aan, dat men hee- 
lemaal is overgegaan tot den uitgedrukten toestand of de handeling, en 
by uitbreiding ook wel, dat men daar onverwijld of volstrekt toe zal 
overgaan, b.v. : enba rehe kan dus beteekenen: hij stapte op, hij wilde 
niet blijven; hij ging onverwijld been; en waarlijk hij ging (hetgeen men 
niet verwachtte). 

Aan sommige werkwoorden geven de samengestelde personale prae- 
fixen, neb, nab, naf, nef, nak en nek een beteekenis van voort- 
during of gerwoonte der handeling. Zie bij personale praefixen, biz. 30. 

Soms worden werkwoorden versterkt door verdubbeling. Zie bij de 
reduplicativa, biz. 47. 

4°. Reflexiva. 

Eigenlijke reflexive werkwoorden heeft. Let Keieesch niet, hetgeen 
te meer opmerkelijk is wijl men die in de verwante Tanimbareesche talen 
zeer veelvuldig aantreft. Verder zie men hier over, wat gezegd werd bij 
de wederkeerende en wederkeerige voornaamwoorden, biz. 24. 

5°. Hulpwerkwoorden. 

Eigenlijke hulpwerkwoorden hebben wij in ’t Keieesch niet, wel 
woorden, vooral bijwoorden, doeh ook werkwoorden, die dienen om wijzen 
en tyden van werkwoorden weer te geven en dus don dienst van hulp- 
werkwoorden verrichten. 

Als zoodanig hebben we: 

a) Woorden die dienen om generische hulpwerkwoorden weer te 
geven; zie bij genera, biz. 34. 



43 


b) De wijzen om modale hulpwerkwoorden weer te geven; zie by 
modus conditionals, biz. 35; imperativus, biz. 36; adhortativus, biz. 37; 
optativus, biz. 39; potentials, biz. 3'9; concessivus, biz. 40; conjunctivus, 
biz. 40. 

c) De wijzen om temporeele hulpwerkwoorden weer te geven; zie 
bij parti cipium, biz. 42; praeteritum, biz. 45; futurum, biz. 45. 

d) Het werkwoord n a a. 

Dit onvervoegbaar werkwoord, dat we reeds hebben gezien als dienst- 
doend hulpwerkwoord kornt nog in verschillen.de eigenaardige wendingen 
voor, zoodat we het nuttig oordeelen, het hier eenigszins breedvoeriger te 
bespreken. 

De grondbeteekenis van naa'is: zijn, bestaan. 

Het wordt gebruikt: 

1) Om het aanwezig zijn van iets aan te duiden, b.v.: koebang 
naa, er is geld. 

2) Onze uitdrukkingen : „er op, er in, er aan, er bij”, beteekenen 
allemaal zooveel als: aanwezig zijn, en worden ook idoor naa vertaald, 
b.v.: doe er zout bij, oemoet masing naa; giet er water in, 

0 e m s i s i n w e r n a a ; sla er een spijker in, oemtev b a k naa. 

3) Het werkwoord hebben, bezitten, heeft in ’t Keieesch geen ver- 
vanger. Men vertaalt het door het bezittel. voornw. in verbinding met 
naa: ik heb, wordt alsdan: mijn. , . . is, b.v.: ik heb geld, = mijn geld 
is, ning koebang naa. 

Indien hebben (en soms ook: zijn) een toestand aanduidt, dan ver- 
taalt men het zoo mogelijk door een overeenkomstig werkwoord of anders 
door het bezitfelijk voornw. zonder n a a, b.v. : ik heb honger, o e b 1 a f a r ; 
moe zijn, nebro; hij heeft een besmettelijke ziekte, ini benakit. 

4) Naa kan een mogelijk zijn, een kunnen, aanduiden, b.v.: o e b a 
naa, mijn loopen bestaat, = ik kan loopen. Zie bij modus potentials, 
biz. 39. 

5) Soms vindt men naa w a e i d, als ontkenning bij een bijvoegl. 
naamw. Het beteekent dan, dat van de uitgedrukte hoedaniglreid niets 
aanwezig is, b.v.: i bok naa waeid, dat deugt heelemaal niet; 

1 sien naa waeid, daar is geen kwaad bij, dat is volstrekt niet slecht. 

6) Naa wak beteekent in een ondergeschikten zin: totdat, in 
een nevengeschikten zin: eens, even; zie bij de temporeele bijzinnen, biz. 44 

Naa wak of ook wak alleen kunnen ook een voorkeur weergeven, 
b.v.:esbo i sien, enhe wak of naa wak, deze sarong deugt niet, 
maar die wel. Ook kan het een mogely kheid uitdrukken ; zie bij den modus 
potentials, biz. 39. ^ 



50 


BIJWOORDEN. 

Het bijwoord heeft in ’t Keieesch volstrekt geen grammaticale vormen. 
We kunnen dus volstaan met de bijwoorden volgens hunne beteekenis 
te rangschikken. 

Wat de trappen van vergelijking betreft, daarvoor vei-wijzen we naar 
de regels die voor het bijvoeglijk naamw. gegeven zijn, (biz. 11), en die ook 
op de bijwoorden van toepassing zijn. 

De plaats van het bijwoord is onmiddellijk achter het woord waarop 
het betrekking heeft, op een paar uitzondreringen na, welke wij te hunner 
plaatse zullen bespreken, b.v. : i enba toe nan, hij gaat zeker. Het 
gebeurt echter niet zelden, dat het eigenlijke werkwoord, wiaarop het 
bijwoord betrekking heeft, verzwegen is, b.v.: toenan i enba, het is 
zeker dat hij gaat, (toenan bepaalt het verzwegen woord: zijn) ; Vgl.: 
b 5 k, oembwa, het is goed, dat gij gaat ; oembwa bok, ga goed, = 
goede reis, of ga voorziehtig. 

1°. Adverbia modi. 

Hiervoor komen in aanmerking alle bijvoeglijke naamw. die een 
hoedanigheid uitdrukken. 

Ook kan men als zoodanig aanmerken zeer vele werkwoorden van 
hun persoonlijk praefix ontdaan. Dit is zeer logiseh indien men bedenkt, 
dat de werkwoordvormen slechts krachtens hun persoonlijk praefix een 
betrekking tot een persoon uitdrukken. Dank zij deze eigenaardigheid der 
taal kan men op verrassend duidelijke wijze kort en bondig vaak de meest 
ingewikkelde .sohakeeringen weergevenl. Eenige voorbeelden zullen dit 
ophelderen. N a f - r e x k, blazen, en-fedan, dooden, naf-reik 
f e d a n, uitblazen. Na-faw talik janan, door huwen zijn kinderen 
verlaten (als een weduwe, die hertrouwt en volgens de adat geen recht 
heeft op haar voorkinderen) . En-doek dikin, zoo zitten, dat men 
er een ander door verjaagt. Om dergelijke uitdrukkingen te vertalen kun- 
nen we niet beter doen dan de rollen der wefkwoorden om te keeren en 
het eei’ste te beschouwen als een bepaling van het tweede en door een 
tegenwooi'dig deelwoord te vertalen, dat dan als een e a u s a 1 e bijzin te 
beschouwen is, b.v.: en-dit,, druppelen, en-noet, verhinderen, 
doot endit noet jaw, druppelende verhindert de regen mij, = ik 
word door regen weerhouden. En-doek, zitten, e n - f e e, breken, 
endoek fee, zittende breken == iets breken door er op te zitten. De 
aldus gevormde woordkoppeling heeft steeds een transitieve of overgan- 
kelijke beteekenis. Men zou dus b.v. ; van e n - 1 e k, vallen en en-mat, 
dood zijn (c.ql. isterven) niet de verbinding kunnen vormen: enlek 
mat, dood vallen; wel heeft men de verbinding van en-lek en en- 
fedan, dooden: enlek fedan, vallende dooden. Men bemerke echter 


6i 


dat in 't Keieesch vele werkwoorden als overgankelijk beschouwd wordeii, 
die wij voor onovergankelijk zouden aanzien, b.v. : e n - 1 o e b, liggen, 
e n- fee, breken, entoeb fee, dw'ars liggen, = liggende iets breken 
of onderbreken. Ook sommige andere werkwoorden komen voor deze ver- 
binding niet in aannierking, waarsehijnlijk wegens spraakslordigheid; zoo 
vindt men ze b.v. niet met n e b - 1 o, recht zijn, oprecht zijn, omdat men 
1 o niet meer afzonderljjk gebruikt, maar den werkwoordelijken vorm 
neblo als gewoon bijvoegl. naamw. bezigt; men vindt echter Io nog 
terug in en-fa-lo, x ) oprecht doen zijn, = opzetten, overeind zetten. 
Zoo ook en-hoev, dat in den werkwoordelijken vorm als voorzetsel dient. 

We hebben deze verbinding onder de adverbia modi gerangschikt, 
omdat die er wel het leeuwenaandeel in zullen hebben, doch ook andere 
bijwoordelijke verbindingen kunnen op die wijze gevonnd worden, die 
vooral ook onze werkwoorden met bijwoordelijke voorvoegsels als uit- 
weg-, op-, neer-, ont-, enz. weergeven; de zin van het voorvoegsel wordt 
door het tweede werkwoord weergegeven, b.v. :naf-reik fedan, uit- 
blazen; en-taha, nemen, en-watoek, wegdoen, entaha watoek, 
wegnemen; na-an, eten, naan watoek, opet-en ; en-wer, betalen, 
en-taba, bijvoegen, enwgr tab a, bijbetaien. 

2°. Adverbia qualitatis. 

F e 1, als, gelijk en deszelfs samenstellingen als f e 1 - i, aldus, 
i'el-be? hoe? fel-enhe, aldus, fel-eni, aldus. 

B a e i 1, achter het bepaalde geplaatst, = gelijk, zoo als ; b a e i 1 voor 
de bepaling geplaatst, is een adverbium quantitatis = sleehts, be- 
halve, b.v.: i nakair baeil jahaw, hij huilt gelijk een hond; 
i baeil natmeen wat, hij doet niets dan spelen; tomat bissa, 
b a ei 1 jaw, allemaal, behalve ik. Baeil i, komt vaak voor in de betee- 
kenis van : aldus, zoodanig, maar dan is baeil een bepaling van een 

verzwegen woord : het wil zeggen : gelijk dit, b.v. : a i baeil i, zoo’n 

hout,, wil zeggen: een hout, zoo groot, dik, of lang (hetgeen uit den 
samenhang moet blijken) als dit. Zou in baeil i, het woord baeil het 
voomw. i bepalen, dan zou het willen zeggen : behalve hij of behalve dat, 
zij, haar. 

Waawn, gelijk, als; waawn i, of he, aldus, zoodoende. 

3°. Adverbia loci. 

I, hier, en deszelfs samenstellingen ibe? waar? deni, hierzoo; 
denbe ? waarzoo? ih e, hierzoo. 

0 d a n, ergens ; o d a n b e ? waar ergens ? 

Ental, uit, van; ental be ? van waar? van waar uit? 

( l ) Docli ook schijnt men de oorspronkelijke beteekenis vergeten te zijn en zegt men 
en-f ello. 


52 


He, daar, ginds. 

Lekan i, hierzoo, 1 e k a n he, w i 1, w o e v, r o i, ginds. 

Wil, iwil, odan w'il, ginds, daarginds, 

Roi, iroi, odanroi, idenroi, daarginds. 

Rat, i r a t, ginds, (zuidelijke of westel. richting) . 

Woev, iwoev, wav, i w a v, ginds, (noordel. of oostei. richting) . 

R o r o, ver. 

Sir, s i r s i r, dicht bij, nabij. 

0 e, voor, vooruit. 

Moer, achter, achterna, achteraan. 

4°. Adverbia temporis. 

Tewat, tijdens, t-erwijl. Het staat voor het bepaalde. 

Faraehe, plotseling, te samen, in eens, heelemaal, totdat. Indien 
famehe achter het bepaalde woord staat, is het bijwoord van tijd of 
van hoedanigheid en beteekent: in een maal, dat bij uitbreiding kan zijn: 
te samen, in eens, plotseling, heelemaal. Staat het voor het bepaalde, dan 
is het voegwoord van tijd en beteekent: tot dat, b.v. : rah an enlek 
famehe, het huis is in eens, plotseling of heelemaal gevallen; erba 
famehe, zij gaan samen ; oemdoek famehe oeil, wacht totdat 
ik t,erug kom. Habo i sien famehe, die boot is heelemaal stuk. 

Wekat, wekat i, wekatle, zoo even, zoo juist. Het kan zoo- 
wel voor, als achter het bepaalde staan. Indien het voor het bepaalde staat, 
heeft het meer de beteekenis van : onlangs, kort geleden, b.v. : wekat 
enti seran, hij is kortelings Christen geworden. Staat het achter de 
bepaling, dan beteekent het: zoo pas, en staat aan ’t einde van den zin, 
b.v. i enti rahan i wekatle, hij is zoo pas dat huis binnengegaan. 

Mangmang, voor het bepaalde geplaatst, beteekent : over langen 
tijd, van liever lede; achter het bepaalde geplaatst is het bijwoord van 
hoedanigheid en beteekent: langzaam; b.v.: mangmang endat, over 
langen tijd komt hij ; i e n d a t m a n g m a n g, hij komt langzaam. 

Laein, voor het bepaalde geplaatst, beteekent: eerst, in de eerste 
plaats; achter het bepaalde geplaatst, beteekent het eerder, voorop; komt 
het aan het einde van den zin, dan beteekent het: vroeger, reeds eerder; 
b.v. : laein oeit ohoi i, eerst zag ik dit dorp ; oeit laein ohoi i, 
ik heb dit dorp eerder dan anderen, = het eerst gezien ; oeit ohoi i 
langen tijd komt hij ; i endat mangmang, hij komt langzaam. 

Leri, vandaag; meran, morgen; harawin, gisteren; esmir, 
dezen morgen en alle verdere indeelingen van dagen of dagdeelen. Men 
kan ze zoowel voor als achter het bepaalde plaatsen. 

Hoeb, voor het bepaalde, = nog, alsnog; na het bepaalde aan het 
einde van den zin, = nog niet, b.v. : h o el) naan a f a, hij zit nog te 
eten ; naan afa hoeb, hjj heeft nog niet gegeten. Hoeb alleen 


53 


gebruikt, wil altijd zeggen: nog met, b.v.: moewan afa ruk? hebt 
ge al gegeten? Hoeb, nog niet. Wer naa? is er water ? hoeb, nog 
niet; hoeb naa, er is er nog. 

F i e n g i, oogenblikkelijk, op dit oogenblik. Het kan zoowel voor 
als achter het bepaalde staan. 

Fomoer, later, daarna. Het staat voor het bepaalde. Aan het einde 
van een zin geplaatst, beteekent het: in lateren tijd, b.v.: fomoer 
endat ohoi i, later, = daarna kwam hij ook in dit dorp; end at 
ohoi i fomoer of f om o er m o er, in lateren tijd kwam hij in 
dit dorp. 

0 e, voor, is eigenlijk een bijwoord van plaats, maar wordt ook soms 
als bijwoord; van tijd gebruikt, ook in verbinding met laein, b.v.: 
oembwa oe, ga voorop, ga eerst; oembwa laein o e, ga jij eerst 
vooruit. 

Sommige bijwoorden van hoeveelheid, als odan, weinig en 
denkoet, weinig, in dit geval meestal verkort tot koet, kunnen ook 
bijwoord van tijd zijn, b.v.: oemteoek odan, of koet, waeht een 
weinig, waeht even. 

Enhoev, dat eigenlijk een werkwoordelijke vorm is, wordt in dezen 
vorm gebruikt als voorzetsel en als bijwoord van tijd. Het wil eigenlijk 
zeggen: vergezellen, en beteekent als voorzetsel: en, en als bijwoord: 
tevens, of terwijl; zie bij temporeele bijzinnen, biz. 44. In verbinding 
met odan, odan enhoev wil het zeggen, nog een weinig. Staat het 
voor het bepaalde, dan is het bijwoord van tijd en beteekent: eerlang, 
binnen kort; achter het bepaalde geplaatst, beteekent het: nog een weinig, 
een beetje meer, en is bijwoord van hoeveelheid, maar kan ook bijwoord 
van tijd zijn, b.v. : o d a n enhoev oeba, aanstonds ga ik ; m a odan 
enhoev, geef er nog wiat bij; oemteoek odan enhoev, waeht 
nog een weinig = nog even. 

Li nan, na, staat steeds als bepaling bij een bepaald tijdstip, b.v.: 
Paska linan, na Paschen; vgl.: Pa ska fomoer of enmoer, 
volgenden Paschen. 

Nanan be? wanneer? kan zoowel voor als achter het bepaalde 
staan. 

Amnanat, voor het bepaalde, = over langen tijd, op den duur; 
achter het bepaalde, = langen tijd, langdurig, b.v.: amnanat ak 
enil, over langen tijd komt hij terug; i endoek amnanat, hij 
bljjft langen tijd. Aan het einde van den zin beteekent het: sedert lang, 
b.v.: i enil ni ohoi amnanat ruk, hij is al sedert lang naar 
zijn dorp teruggekeerd. 

K e n s a, voor het bepaalde, = terstond ; achter het bepaalde, = 
even, b.v. : kensa endat, zoo aanstonds komt hij ; o e m m w a 
kens a, kom even. Men zou kensa alsook amnanat voor het 


54 


bepaalde ook kunnen beschouwen als bepalingen van het verzwegen 
enteoek, wachten : enteoek am nan at, lang wachten, = over 
langen tijd; enteoek kens a, even wachten, = aanstonds. Kens a 

kens a, voor de bepaalden, = nu eens, dan weer, b.v.: kens a 

enroon, kens a enmalit, nu eens lacht hij, dan weer huilt hij. In 

denzelfden zin hebben we: na tewat na tewat; na leran 

n a leran; of leran leran, met het verschil, dat deze 

laatste uitdrukkingen een langer tusschenpoos veronderstellen. 

Biss a, eigenl. heelemaal en by uitbreiding: voltooid, na afloop 
van. Meestal staat het echter als bepaling van een verzwegen betrekking, 

b i s s a, na afloop daarvan, In verhaaltrant vertaalt het op 

die wijze ook ons: en toen Als bepaling achter een uitgedrukte be- 

trekking heeft het dezelfde beteekenis als rot, weil, neil, ein, = 
na afloop van. In verbinding met ruk, beteekenen zij: afgeloopen, 
geeindigd zijn, b.v.: sk5l bissa, rot, wieil, neil of ein, 
na schooltijd; skol bissa ruk, rot-, weil-, neil-, ein ruk, 
de school is uit. 

Moerli rehe; voor de betrekking, = eindelijk, ten langen 
laatste; na de betrekking, = het, allerlaatste, na alle anderen; aan ’t einde 
van den zin, = laatsteljjk; b.v.: moerli rehe endat ohoi i, 
ten langen laatste kwam hij in dit doip ; i endat moerli rehe 
ohoi i, hij kwam het allerlaatste in dit dorp aan ; i endat ohoi i 
moerli rehe, in dit dorp kwam hij op de laatste plaats. 

been, tusschen, b.v. : Natal Paska leen, tusschen Kerstmis 
en Paschen. Leen sir, nabij, b.v.: Paska leen sir ruk, 
Pasehen is al nabij. Leen affroean, nabij, zoowel van tijd als 
van plaats. 

II, of leran i 1, op Gr. Kei i 1 i e I, van onlangs ; b.v. : 
o m a e ngiv il, uw mes van daar straks. 

Non, bywioord van hoedanigheid, = vast, onbeweeglijk, kan soms 
ook bijwoord van tijd zijn, = aanhoudend, voortdurend, b.v.: nioet 
entoeb non felenhe, de wind blijft gestadig zoo. 

5°. Adverbia quantitatis. 

Fir? hoeveel ? en samenstellingen daarvan als e i n f i r ? 
hoeveel? fafir? hoe dikwijls? 

A r i k, veel ; a r i k be? hoeveel ? 

Baeil, zeer, opvallend erg of veel; baeil be? hoe veel? hoe 
duur? hoe groot? en in ’t algemeen: in welke mate? 

W a a w n e i n m e h e, als een enkel, = gelijk, gelijkelijk. 

Hermes (vgl. Fordaatsch hirmanes, v. hir, zij en ma- 
nes s an, vlakte), even, gelijk, gelijkelijk. 

Pe bywoordel. uitdrukking; entaba...... entaba hoe meer 


55 


hoe meer, b.v. : entaba enlelk, entaba n i soek fo 

enfaha, hij vermeerdert zijn kijken, hy vermeerdert zijn zin om te 
koopen, = hoe meer hij het bekijkt,, hoe meer lust hij krijgt om het 
te koopen. 

Angled, veel; angled lai, zeer veel, dikwijls. 

0 d a n, d e n k o e t, weinig. 

Wo ho, gedeeltelijk, sommige. 

On, ten deele, deels. 

Mehe, enkel, slechts, kan verschillend aangewend, verschillende 
beteekenissen hebben. Het staat steeds achter de betreltMng. Het kan be- 
teekenen: alleen, zoowel in de beteekenis van zonder hulp, als van onver- 
zeld. Dikwijls wordt het versterkt door wat: mehe w at, maar alleen, 
b.v. :jaw mehe wat oe'dad habo i, ik heb die boot alleen (zonder 
hulp) gemaakt; ni hon mehe wat endoek rahan, zijn vrouw 
is alleen thuis. Teneinde op dat alleen meer Mem te leggen, kan men eerst 
den zin gewoonweg zeggen en daarna het zelfst. naamw. of voomw. met 
mehe wat herhalen, b.v.: oedad habo i jaw mehe wat, ik 
heb tdie boot geheel alleen gemaakt. 

Mehe of mehe wat kan ook beteekenen: slechts, b.v.: to mat 
roe mehe of mehe wat, maar twee menschen ; van zelf, uit zich 
zelf, b.v.: ai enlek mehe wat, of ental wat i mehe of ental 
i mehe wat, de boom is vanzelf gevallen. 

Ental wat i mehe, wil ook zeggen : zoo als hij zelf wil, hij 

moet het zelf weten. 

Wat mehe, wil zeggen: vanzelf (= gemakkelijk) al maar door, 
niets dan, b.v. : woean wowar enlek wat mehe, rjjpe vruchten 
vallen vanzelf af ; i n e f 1 a wat mehe, hij liep al maar door, hij 
deed niets dan loopen. 

Wat, = enkel, slechts, en bij uitbreiding : zonder meer, naakt, bloot, 
zopder bezigheid, (en misschien ook vrouwelijk? vgl. to mat abran, 
— Mai. brani, — een flink, kranig mensch, een man, en tomat wat, 
een mensch zonder meer, een vrouw). Het staat in al zijn beteekenissen 
steeds achter het woord waarop het betrekking heeft. Soms kan wat 
in een beteekenis wat in een andere beteekenis bepalen: het bepaalde 
wordt dan sterker betoond, b.v. : i enidoek wat wat (het eerste 
wat = ledig, zonder bezigheid of naakt, het tweede — slechts ; de Mem 
valt op het eerste), hij zit daar maar zonder iets te doen, of naakt. Voor 
naakt kan men ook zeggen wat loeloehoen, als uit den samenhang 
de juiste beteekenis niet zou blijken. Men lette wel dat wat altijd on- 
middellijk achter het bepaalde komt, b.v. : o e t o e o e n g wat tomat, 
ik help de menschen slechts; oetoeoeng tomat wat, ik help .de 
vrouwen, 



56 


Wei, nog, meer, wederom. 0 d a n w e 1, no g een weinig-, een weinig 
raeer. Odan hoeb, op een -weinig na. Het kan evenals meer andere 
bijwoorden van hoeveelheid ook dienst ,doen als bijwoord van tij d. 

6°. Adverbia affirmationis. 

0 li o, of gemeenzaam e i of e i, ja. 

Zeer dikwijls echter herhaalt men ter bevestiging de gestelde vraag 
geh-eel of dat, gedeelte, waar de vraag voomamelpk op doelt, in bevestigen- 
den zin, b.v.: oembwa woek? ga je ook? Oeba woek, ik ga ook. 
Oelim sehoet amnanat ruk? ben je al lang ziek? amnanat 
r u k, al lang. 

Om toe te stemmen in een voorstel of aanbod, bezigt men vaak 
werkwoorden als entarim, aannemen, entoeroen, toestemmen, 
enhaawk, willen, bewilligen, b.v.: oetai omoe habo de?ikvaar 
met uw boot he? Oehaawk, dat is goed, ja. Einan roebi woet, 
het kost tien gulden; o eta rim, top, ik neem aan. 

Een twijfelachtige vraag woridt gesteld door achtervoeging van te 
be, of te bebe, en de bevestiging wordt op dezelfde wijze twijfel- 
achtig gemaakt, b.v.: i enba ruk te be? of te bebe? hij is al 
gegaan, immers? Oho te bebe, ja, of hoe is 't. Hetzelfde bereikt men 
door achter een bevestigenden zin een kort en als bij verrassing uitge- 
stooten ah of eh te laten hooren, waardoor men als ’t ware zijn woord 
wil verbeteren. Hetzelfde toch doet men om een vergissing te herstellen, 
b.v.: enba ruk, ah, hij is al gegaan, of laat eens zien 

Een twijfelachtige bevestiging, maar die toch meer naar de beves- 
tiging overhelt, verkrijgt men door toevoeging van teidela, (te 
waeid, of niet), b.v.: oho teidela, ja, toch? 

Naka? (na aka) en waeid aka? maken de toestemming voor 
den vorm twijfelaehtig, maar voor den zin sterker bevestigend, b.v.: 
oho naka? zeker, wat anders? 

Als locutio adverfoialis affirmationis bezigt men vaak een elliptisch 
uitgedrukte bezwering of verwensching. Wegens het veelvuldig en licht- 
vaardig gebruik hebben ze niet veel meer gewicht dan een gewone 
bevestiging, b.v.; Doead, bij God; web, bij de pokken; noehoe 
ruk i, bij het Land; hira enmat, al zou men er voor moeten 
sterven; hira rein an, al zoy men er een zelfverwensching van zijn 
moeder voor moeten afleggen; enz., enz. 

T o e n a n, zeker, gewis. 

Ken, raak, zoo is ’t, je hebt gelijk. 

7°. Adverbia negationis. 

Waeid, niet, neen, Gewe.stelijk waeih of dem, of tobat, 



Men geve wel aeht, dat in ’t Keieesch het antwoord op een vragend 
ontkennenden zin in dezelfde beteekenis, toch juist andersom zal luiden 
dan in ’t Nederlandsch. In ’t Nederlandsch toch slaat de bevestiging of 
ontkenning van ’t antwoord terug op het gevraagde; in ’t Keieesch op de 
ontkenning, b.v.: Oemwehe Joet waeid de? roei je niet naar 
Or. Kei? Antwoorden wij daarop: jawel, dan wil dat zeggen, dat we 
wel erheen roeien : het roeien is wel. Antwoordt de Keiees daarop : oho, 
of oho t e, dan wil dit zeggen, dat hij er niet heenroeit: zijn ja bevestigt 
de vi'agend gestelde ontkenning, het niet-gaan wordt bevestigd. 

Dikwijls wordt het werkw. nef-en, niet willen, als ontkenning 
gebruikt, b.v. : oembwa woek Langgoer, te waeid? ga je 
mee naar Langgoer? Oefen, of oefen oeba, ik wil niet gaan, = 
neen. Men lette wel, dat in ’t Keieesch deze wending geen onwil of iets 
minder gunstigs te verstaan geeft; het, staat gelijk met een gewone 
ontkenning. 

Evenals voor de bevestiging kan men, n.l. om zijn ontkenning te 
bevestigen een bezwering of zelfverwensching bezigen, die dan de betee- 
kenis van een ontkenning krijgt, b.v.: o oemwassil he, je liegt, 
hoor. D o e a d ! bij God, het is niet waar, — gewoon : het is niet waar. 

8°. Locutiones adverbiales. 

Enkele bijwoordelijke uitdrukkingen hebben we waar het pas gaf, 
bij de gewone bijwoorden besproken. Zeer vele andere zijn er, die echter 
in grammaticaal opzicht niets opmerkelijks hebben, reden waarom 
wij daarvoor verwijzen naar het woordenboek evenals voor de vele, hier 
om dezelfde reden niet vermelde bijwoorden. 

CONNECTIVA. 

De connectiva of voorzetsels, (die echter in ’t Keieesch ook dikwijls 
„achterzetsels” zijn) zijn van geen belang in grammaticaal opzicht, 
wijl ze noch zelf grammaticale vormen aannemen, noch er bij andere 
woorden beheerschen. We kunnen dus ook hier met een eenvoudige rang- 
schikking volstaan. 

1°. Connectiva loci. 

N a als connectivum loci komt steeds na de betrekking en beteekent : 
te, in, op, bij. Men gebruikt het om aan te duiden op welke plaats een 
handeling geschiedt, b.v. : enkerdja na Langoer, te Langgoer 
werken; enloeroek na taheit, in zee baden; enfaha na 
Sin, bij een Chinees koopen; oemfello moe rahan na be? 
waar richt ge uw huis op? 



Na wordt echter steeds verzwegen achter werkwoorden die een 
rust aanduiden, als: en-doek, zitten, verblijven, wonen; en-toeb, 
liggen ; en-dir, staan ; en-loi, hangen, staan van water, drijven op 
of in ’t water, zweven in de lucht, enz. b.v. : endoek N a m a r, te 
Namar wonen ; habo enloi taheit, de boot drijft in zee, ligt in 
zee, is te water. 

N a is ook adverbium comitatus en beteekent : met, voor, door middel 
van, wegens, b.v.: enf aha na koebang, voor of met geld koopen; 
enhor na masin, met de machine naaien; enmat na lafar, 
van honger sterven. 

Een voorzetsel dat een richting aangeeft, wordt onvertaald gelaten, 
als de richting slechts als bijzaak beschouwd wordt; wil men daarop 
meer den nadruk leggen, dan verbindt men het werkwoord dat de rich- 
ting weergeeft met een der werkwoorden e n - 1 i, ingaan ; e n - 1 i 
beantwoordt aan het Duitsche „hin”, en-do of en-dat aan „her”; 
en-soe, neerdalen, noordelijk zich bewegen; en-rat, opgaan, 
zuidelijk zich bewegen; en-ho, in een richting gaan (meer bepaald 
landwaarts) ; en-ro, zich verwajderen (meer bepaald zeewaarts), b.v.: 
enba rahan, naar huis gaan;' enba ti rahan, een huis binnen- 
gaan; enwehe Joet, naai’ Gr. Kei roeien; enwehe ro Joet 
naar Gr. Kei opaan roeien, (dat echter ook kan zijn: naar Gr. Kei roeien) ; 
enseb noeoer, in een klapperboom klimmen, klappers afdoen; 
enseb rat noeoer, in een klapperboom klimmen; enba taheit, 
naar zee gaan, zijn gevoeg gaan doen in zee; enba ro taheit, naar 
de zee toe gaan ; e n h o s t r a t, over den weg gaan, de straat als ver- 
keersmiddel benutten; enho ti strat, den weg opgaan, onderweg zijn. 

Ratan, op, boven. Als voorzetsel staat het achter de betrekking. 
Staat het voor de betrekking dan is het bijwoord en beteekent: zoo 
hoog als, zoo groot (in hoogte) als, b.v.: ai rat'an, boven op een 
boom; ratan ai, zoo hoog als een boom. 

Wowan, teinan, onder. 

Moerin, buiten. 

0 e, voor. 

Moe r, achter. 

N.B. Gewoonlijk worden de voorzetsels achterwege gelaten, wanneer 
n.l. de betrekking voldoende uit den samenhang blijkt. Vaak krjjgt men 
dan ook verschil van beteekenis naar gelang men het voorzetsel al dan niet 
gebruikt, b.v.: endoek rahan, thuis zijn; endoek rahan 
r a a n, in huis zitten ; endoek habo, op de boot zijn, aan boord zijn ; 
endoek habo ratan, boven op de boot zitten, op het dek zijn; 
endoek wer, in 't water zitten; endoek wer ratan, naast ( 
Iangs het water zitten, endir strat, op straat staan; e nd i r 


s t r a t ratan, naast, de straat staan; endir strat raan, 
midden op den weg staan. 

Vele Nederlandsche connectiva hebben geen vervanger in ’t Keieesch. 
Men moet ze dan door een werkwoord vertalen dat het connectivum tevens 
met de handeling kan weergeven, b.v. : uit het huis gaan, = het huis 
verlaten, entoeboer rahan; in huis gaan, enti rahan ; bp zee 
uitkomen, entoeboer taheit. 

2°. Connectiva temporis. 

F a m e h e, tot. Het staat voor de betrekking, b.v. : f a m e h e 
Paska, tot Paschen. 

H o e b, nog niet, vertaalt het voorzetsel : voor, eerder dan, b.v. : 
zorg, dat het voor Paschen klaar is, oemoet fo Paska hoeb, 
i klar ruk. Voor in d-e beteekenis van: met, wordt niet vertaald, b.v.: 
zorg dat het voor (= met) Paschen klaar is, oemoet fo Paska 
w a k, a d j a d ruk. 

L i n a n, na, voor een vast omschreven tijdstip ; voor een meer rekbaar 
tijdstip zegt men moerin, b.v.: Paska linan, na Paschen; 
warat moerin, na den westmoesson. 

Onze voorzetsels : met, op, om een tijdstip aan te duiden, worden niet 
vertaald, b.v. : op Zondag, leran Domingo; met Kerstmis, Natal, 
of leran Natal, op Kerstdag; tewat Natal, in den Kersttijd, 
tijdens den Kersttijd. 

3°. Connectiva comitatis. 

En-hoev is eigenlijk een werkwoord, dat vergezellen beteekent; 
het wordt, ook nog als zoodanig met de persoonlijke praefixen verbonden, 
doch komt ook veelvuldig voor met de verbinding van den deriden persoon 
als een voorzetsel (ook corns als bijwoord, zooals we boven reeds zagen), 
in de beteekenis van: met, medre, bij, en, (en, alsi koppelwoord wordt 
vertaald door m a, bo, mole en dergelijke) . B.v. : jaw enhoev 
ning an warin bissa, ik met al mpn broers. I enfaha 
enhoev enwer bissa, hij heeft hot gekocht en betaald, allemaal. 
Jaw oehoev o, ik ga met u mee, ik vergezel u. Oebein enhoev 
(im), ik speel mee (met jelui). Oebein enhoev (afa i), ik spot, 
er mee. I endoek enhoev ni jaman, hij woont bij zijn vader (of: 
hij blijft met zijn vader) . 

Samen, wordt vertaald door - is, (zie bij persoonl. voornaamw. onder 
het n.b. op biz. 18). 

W o e k, ook. Het kan zoowel voor als achter de betrekking staan ; 
indien het ervoor staat legt het daar meer nadruk op, b.v.: enbangil 
jaw w o e k, hij heeft mij ook geslagen ; enbangil woek jaw ? 
hij heeft ook mij geslagen, ' - 


60 


4°. Connectiva commodi et incommodi. 

De plants dezer voorzetsels is voor de betrekking. 

We of wer, aan (geeft den dativus weer). Het kan echter ook 
verzwegen worden, b.v. : ma odan we jaw, of ma jaw odan, 
geef mij een weinig. In de uitdrukking: iets aan iemand vragen, in de 
beteekenis : een vraag tot hem richten, vertaalt men aan ook door w e, 
of laat het onvertaald; in de beteekenis van: iets van iemand verzoeken, 
vertaalt men het door e n t a 1, of laat het, onvertaald. 

Enhoev, vertaalt ons voorzetsel jegens, b.v.: hij is goed jegens 
mij, = hij handelt goed met mij, enqet bok enhoev jaw, of 
enoet jaw bok. Het dient ook als connectivus instrumentalis, b.v. : 
ienhor rind a i enhoev boelin, of na boelin, hij heeft 
deze kant met de naald vastgenaaid. 

Voor, ten bate van, ten behoeve van, kan men vertalen door t e o e k, 
wachten, b.v.: oemlon aka teoek jaw? wat heb je voor mij 
meegebracht? — Ook kan men het vertalen door een bezittelijk voornw. 
Zie bij Bezittel. Voornw., aan het slot, biz. 20. 

F o, tot, b.v. : ersak i fo kapalla, ze verheffen hem tot op- 
perhoofd. De slang veranderde in een menseh, roebai enoet il fo 
o e ni a t. 

5°. Connectiva separations. 

E n t a 1, uit, van. Als oorsprong of herkomst aanduidend, kan het 
ook verzwegen wonden, b.v. : tomat Eiwav, of tomat ental 
Eiwav, een menseh uit Kei, een Keiees. En may of en ental 
m a v, aardappel uit den vreemde. Duidt het de plaats aan vanwaar men 
is weggegaan, dan moet het steeds worden uitgedrukt, b.v. : jaw ental 
Gelanit, ik kom van Gelanit. Wijl ental ook een werkwoordelijke 
vorm is, kan het in dergelijke gevallen ook met de persoonl. praefixen 
verbonden worden: men kan dus ook zeggen: jaw oetal Eiwav, ik 
ben een Keiees ; jaw oetal Gelanit, ik kom van Gelanit. 

Ook wanneer ental de stof aanduidt, waarvan iets vervaardigd ot 
gemaakt is, moet het steeds worden uitgedrukt, b.v.: o e oe t feng 
ental ai, ik heb een teil uit hout gemaakt. Zou men ental weg- 
laten, dan zou ai beschouwid moeten worden als een stoffelijk bijvoegl. 
naamw. en zou men moeten vertalen: ik heb een houten teil gemaakt. 
Ook in deze gevallen zou men ental gebruiken, indien men met nadruk 
op de stof, het materiaal wil drukken, kaba ental mas, een schip 
van goud. 

6°. Connectiva instrumenti. 

De connectivus instrumentalis kan op verschillende wijzen worden 
weergegeven. We hebben reeds gezien, hoe na en enhoev ook het 



61 


middel kunnen aangeven. Hierbij zij -echter nog opgemerkt, dat 
enhoev meer de aandacht op het middel vestigt, vooral wanneer dit 
het gewoonlijk gebruikelijke middel voor het doel niet is. Toch komt 
enhoev meer voor dan n a, omdat men om het gewone middel aan te 
duiden meestal een andere wending bezigt, n.l. men gebruikt een werkw. 
dat nemen beteekent, zooals na, nemen, entaha, nemen, enreeik, 

nemen, opnemen, en zegt: een (middel, werktuig) nemen om te 

Zie finale en eausale bijzinnen onder conjunctivus, biz. 40 en gerun- 
divum, biz. 43. 

7°. Connectiva modi. 

Als connectiva modi hebben we: 

F o, als, tot, voor, b.v. : ernar i f o for a e i n, ze dachten 
dat hij een geest was; afa i entoeb fo ngai, dit blijft tot 
onderpand. 

S a k of s a r, in plaats van, als, gelijk, b.v. : i entood jaw 
sar ni janan, hij heeft mij als zijn kind opgevoed; mas sak 
h o n, goud in plaats der eehtgenoote, = goud, dat iemand behalve de 
gewone huwelijkssehatting nog betalen moet, die een spiders vrouw ge- 
stolen heeft. 

F e 1 of w a a w n, gelijk, als, b.v. : erit i fel of waawnfor 
a e i n, ze zagen hem voor een geest aan, hij zag er uit als een geest. 
B e t j a w f e 1 o, als ik u was, in uw plaats. 

N.B. Ten slotte zij hierbij nog opgemerkt, dat zeer vele werkwoor- 
den in ’t Keieesch met andere voorzetsels verbonden worden dan in ’t 
Nederlandsch, b.v.: liegen tegen, (tegen kent het Keieesch heelemaal 
niet) =- liegen aan of met; spreken over iets, = spreken van iets. Men 
raadplege hierover verder het woordenboek. Vervolgens bemerke men, 
dat men in ’t Keieesch veel minder dan in ’t Nederlandsch van voor- 
zetsels gebruik maakt, wijl zeer vele werkwoorden zonder meer reeds 
de beteekenis hebben, welke ze in ’t Nederlandsch ontleenen aan hun 
verbinding met de voorzetsels b.v.: enroon hira, over iemand 
weenen ; e n t o e b a f a, op iets liggen jenlengan d e d, over een pad 
loopen; neswoetoen wat, zich tegen een steen stooten. Voor 
meerdere voorbeelden raadplege men het woordenboek. 

* i 

VOEGWOORDEN. 

Ook de voegwoorden hebben geen grammaticale vormen, noch 
beheerschen er, met betrekking tot andere zinsdeelen. Verder zij opge- 
merkt, dat het Keieesch in tegenstelling met oude en modeme Europeesche 
talen disjunctief is en men de zinnen dan alleen door voegwoorden koppelt, 


62 

waiineer daartoe werkelijk noodzakelijkheid bestaat, om een tegenstelling, 
vooi'waarde, reden, doel of oorzaak aan te duiden. 

Teneinde, vooral in verhaaltrant, zinnen onderling te koppelen, heeft 
het Keieesch weer iets eigenaardigs. Men herhaalt daartoe de een of 
twee laatste woorden van den vorigen zin, ofwel het voornaamste woord 
daai'van en leidt daarmee den volgenden zin in. Dit gebeurt ook, wanneer 
deze woorden met den volgenden zin in ’t geheel geen verband houden. 
Ten voorbeeld eenige regels uit een ngel of gezang: 

Erba entoeoe Lakes, erwehe i 1, erba erhowid. 
Erwehe il, ba’nbarang: Taili hirroe erkafnied. 

Erkafnied Moemoer ba’ntoet na lan. 

Na lan leb entai ken entilik. 

Leb koet entai ken a r jon. 

Ar jon nanwak waktoe, ar nantiv oe mel. 

Djoemat, leri nanwiv oe mel. 

Wiv ensoekat oe mel oh. 

Oe mel Oersiw soin entaha Watbal. 

Ze gaan Lakes, (naam der feestprauw, tevens oorlogsschip) te water 
laten, ze roeien terug en gaan vechten. Ze roeien terug en gaan oorlogen 

met Taili. Yechten bet krijgsrumoer stuit omhoog tegen den hemel. 

Tegen den hemel de priester heeft het noodlot (raadplegende) juist 

getroffen. De kleine priester heeft den gesehikten dag aangegeven. De 
gunstige dag om te vervolgen (is het) de tijd en dag om ’t adelijk hoofd 
te klieven. ’t Is vandaag Vrijdag, de geschikte dag om een adelijk hoofd 

aan de hand te dragen. Te dragen om me met een adelijk hoofd te 

ineten. Een adelijk hoofd de Oersiwas komen samen te Watbal. 

We kunnen weer volstaan met de voegwoorden te rangsehikken. 

1°. Contrapositio. 

Om de tegenstelling aan te geven, hebben we: ne, i ne, 
nochtans; ma, bo, eidbo, ibo, maar, en, en toen. 

T e, of, hetzij. In een opsomming wordt het na elk lid der opsomming 
herhaald, b.v. : oemfaha te, oemboer te, oemtam te, oem- 
nar, heb je het gekocht, of gestolen of gekregen, zeg op. Oembwa 
te, oemdoek te, norang moe soek wat, hetzij ge blijft, 
hetzij ge gaat, ’t is volgens uw believen. In verbinding met w e 1 vertaalt 
het „zelfs”, b.v. : Avlad wel te enoet naa waeid, zelfs een 
Hollander kan dat niet. 

2°. Conditio. 

Zie bij modus conditionalis, biz. 35. 

3°. Causa. : 

Zie bij modus conjunctive, biz. 40. '■ 



4°. Finis. 

Zie bij modus conjunctivus, biz. 40. 

5°. Concessio. 

Zie bij modus conjunctivus, biz. 40. 

6°. Modus. 

Fel, waawn, als, gelijk, alsof. Felbe, waawn felbe, 
w a a w n aka, hoe, hoe dat, b.v. : i e n o e t waawn e n f 6 r, hij doet 
alsof hij gek is. Vaak wfordt het werkwoord van den hoofdzin verzwegen, 
b.v. i waawn e n f 6 r, hij (is of doet) alsof hij gek is. I waawn 
enmat r u k, hij (is of lijkt) als reeds dood zijnde. Oemnar waawn 
felbe oemoet afa i, zeg hoe ge dat doet. 

7°. Tempus. 

Nanan be, wanneer. Tew at, ten tijde dat, tijdens. B.v.: oem- 
fikir nanan be endat, wanneer denkt gij dat hij komen zal ? 

N.B. Zoowel met betrekking tot modus als tot tempus 'diene te worden 
opgemerkt, dat deze niet de meest gebruikelijke wijze is om in ’t Keieesch 
dergelijke uitdrukkingen weer te geven. Meestal bezigt men een andere 
wending waardoor deze voegwoorden bijwoorden worden. B.v. : o e m n a r, 
oemoet afa i waawn felbe? zeg, gij doet dat op welke wijze? 
Oemfikir i endat nanan be? gij denkt zijn komen wanneer? 

N.B. : Wat de plaats der voegwoorden betreft, merke men de eigen- 
aai'digheid op, dat indien ze nevengeschikte zinnen met elkander verbinden, 
ze altyd by den eersten zin gevoegd worden, b.v. : i hoeb enwaeit 
te, enmat r uk? leeft hij nog, of is hij al dood. I enfaha enhoev, 
enwer bissa ruk, hy heeft het gekocht en betaald ook. I n a n a r 
f o e n b a i n e, e n b a w a e i d, hij zei, dat hij zou gaan maar hij 
gaat niet. 

Indien de voegwoorden ondergeschikte zinnen onderling verbinden en 
de bij zin op den hoofdzin volgt, worden ze insgelyks bij den hoofdzin 
gevoegd. Redenaangevende, doel- of oorzaakaanduidende voegwoorden 
kunnen bij beiden gevoegd worden, doch door ze bij den hoofdzin te voegen, 
legt men er meer nadruk op, b.v.: i endat waeid, oetin oelin 
sehoet, hij komt niet want hij is ziek; i endat waeid oetin, 
oelin sehoet, hij komt niet en de reden is, dat hy ziek is. Indien de 
bij zin den hoofdzin voorafgaat en het voegwoord dat ze onderling ver- 
bindt aan het einde der zinnen moet staan, wordt het in dit geval met 
den bij zin verbonden. De strekking schijnt dus te zijn, dat het voegwoord 
met den eersten zin verbonden wordt, b.v.: oelin sehoet ma, 
endat waeid, hij is ziek en daarom is hy niet gekomen. 



64 


Voegwoorden die temporeele bijzinnen inleiden, worden steeds bij den 
bijzin gevoegd. 


TUSSCHENWERPSELS. 

1°. Gcivone tusschenwerpsels. 

Verwondering: Deddo! Astaga! Oeva! we! 

Medelijden: Dedde! Oh, oh, oh! 

Aantoonend; samenstellingen . met kas, als kas he! kas-i-ja! 
kas-roi! kas-wil! zie hier! zie eens! zie daarginds! 

Ongeduld : J e, Ah! 

Spot: Dijo! NI! Nijo! We! 

Pijn: dedde, Deddo! 

Spijt: Do! . ■ i 

Toestemming: ei! ei! 

Aansporing: tenollabo! 

Aanmoediging: aj5h! Wela, w e 1 a! 

2°. Andere rededeelen, die als hisselieniverpsels dienen. 

K o e w a t ! krachtig ! f link ! 

I'ieno, oemato! (moeder ik sterf), uitroep van pijn. 

N e n 5 ! (moeder) , uitroep van verbazing. 

Waeit! of w a e i t teno! (een elliptische verwensching, die volledig 
zou luiden: dat de geesten ontucht met uw moeder of vrouw plegen), 
uitroep ter aanmoediging. 

Vele namen van m i t o e’s, die dan een elliptische verwensching of be- 
zwering zijn, doen di exist als uitroepen van bevestiging. Evenzoo andere 
elliptische verwenschingen, als: hira enmat! Hira reinan! 
Naka? waeid aka? wat anders? 

3°. Enclitica ornantia. 

Aan vele woorden worden, vooral bij uitroepen en wanneer men ze 
beter wil doen uitkomen, b.v. wanneer m-en iemand in de verte iets toe- 
schreeuwt, aanhechtsels gevoegd, als: ej, j a, ah, 6, b.v.: Bin-ej, 
oemher k o e t - i - j a, " enroon-o, Bien pas dit kind op, het huilt. 
Ook bij gezangen komt dit zeer veelvuldig vooi’. 

WOORDVORMING. 

<Jm de woordvorming der Keieesehe taal in enkele algemeen geldenide 
regels vast te leggen zal zoowel voor het Keieesch als voor andere talen 
lot de pia vota blijven behooren, te meer wijl het Keieesch eene onge- 
schreven en dus bij uitstek levende en gi’oeiende en vergroeien.de taal is. 



65 


Hetgeen wij ons voorstellen hierover aan te voeren, zal dan ook niet tot 
doel hebben, den lezer op een soort werktuigelijke wijze een schat van 
woorden by te brengen, maar veeleer om hem met de eigenaardigheden 
der taal en de juiste draagkracht der woorden meer vertrouwd te maken. 

Op vijf wijzen voornamelijk worden woorden gevormd of afgeleid, 
n.l. 1°. door samensteiling; 2°. door voorvoegsels ; 3°. door achtervoegsels; 
4°. door verdubbeling; 5°. door letterwisseling. 

! 

I. Door samensteiling. 

A) Zelfstandige naamw. worden veelvuldig gevormd door samen- 
-stelling met een bepalend woord: dit bepalend woord kan zyn zelfst. 
naamw., bijvoegl. naamw,, of werkwoordelyk stamwoord. Het bepalend 
gedeelte komt steeds achter het bepaalde, b.v.: ,ai w oe an, vrucht- 
boom, (v. a i, boom, en woean, vrueht) ; wat met, zwarte steen- 
soort, (v. wat, steen, en met, zwart); wat sos, vjjlsteen, (v, wat, 
steen en en-sos, vylen). 

Soms komt het bepalend woord voorop, maar dan heeft men met 
geen samensteiling, doch met een genitivusvorm te doen; zie by genitivus 
praepositus, biz. 10. 

B) - Ook worden zelfstandige naamw. gevormd door samenkoppeling 
van twee zelfstandige naamw. of zelfstandig gebruikte bijvoegl. naamw. 

Men moet hierbij twee klassen onderscheiden: 

1°. Men koppelt twee woorden van ongeveer dezelfde beteekenis 
en men verkrygt een verzamelnaam voor dingen van dezelfde soort. 
B.v.: dar, mat, tarngoe, kussen, dar tarngoe, beddegoed; woer 
harta, kostbaarheden; ngov akbilin, kisten en kasten; raw 
habo, sdhepen en sehuiten; rah an Stet, huis en heim; rteiinan 
hon, de dienbaarste familiebetrekkingen ; an war in, gebroeders; 
wewan atoewoen, alle vruchtboomen en sagoboomen; ten jan, 
notabelen; rawit serwow, kleederen; enz., enz. 

2°. Men koppelt twee woorden die een tegenstelling vormen om een 
woord te vormen van zeer algemeene en veelomvattende beteekenis, b.v. : 
noehoe miet, land en strand; wat abran, mannen en vrouwen; 
ko la i, groot en Mein; mel iri, adel en minderen; mav Eiwav, 
vreemdeling en ingezetene; w e r benaw, spy’s en drank; nit 
wawaein, levenden en dooden; enz., enz. 

De Keiees maakt van dergeljjke koppelingen veel meer gebruik dan 
de Nederlander, doch even als in ’t Nederlandsch worden de woorden 
steeds op dezelfde wijze gekoppeld, zoodat het een soort stereotypen 
geworden zyn. 

C) Op dezelfde w ; yze, ofschoon minder veelvuldig, worden werk- 
■ woorden samengesteld: 


v 



• 1°. E n d o e k ' t o e b, zitten en liggen, == huizen, woneii ; en bo e d 
bad, betooveren en bedriegen; nin naan, eten en drinken; 'entood 
piar, opvoeden; ensoi bein, enoelang rangin, dansen; 
enboek mam, pruimen; enz. 11 

2°. Enti ma, euro rat, ensoe rat, been en weer gaan, op 
en neer gaan; enfid fab a, koopen en verkoopen; enwehe ba, 
roeien en gaan, = gaa‘n en staan; enz. 

Bij vele werkwoorden voelt men de samenstelling niet meer en 
zijn de twee tot een enkel werkwoord samengesmolten, b.v.: nanar- 
toe'l, vertellen; enle-bawk, zoeken; enle-i.k, kijken, ,(enle en 
enik zijn geen van beiden meer afzonderlijk in gebruikj doch in ’t 
Fordaatsch heeft men beide nog in de beteekenis van: zien, kijken). 
En-ho-ba, op reis gaan of zijn. ' 

D) Ook worden zeer veel werkwoorden door samenstelling van twee 
werkwoorden gevormd. Wij hebben echter gemeend deze bepalende werk- 
woorden onder de adverbia te moeten rangsehikken ; -zie bij adverbia modi, 
biz. 50. 

E) Ook worden werkwoorden gevormd door samenstelling van een 
werkw. met een zelfst. naamw. of bijwfoord, b.v.: ens ak moer, (en- 
sak, verheffen, opgaan, en mo e r, achter), achteruitgaan ; nestalim, 
(v. n e s t a h a, nemen, en 1 i m, hand), de band geven. 

II. Doorvoorvoegsels. 

a) Woorden kunnen gevormd worden, niet alleen door samenstelling 
met andere woorden, doch ook met voorvoegsels. 

N.B.: Eigenlijke acbtervoegsels, n.l. dezulke, die een wijziging 
aanbrengen in de beteekenis der woorden, zijn mjj niet bekend. 

B a r, - (Maleiseh, ber; aldus komt het nog voor in berdos, MaL 
b e r do s a,"zondig), dat verwant is met war, dat verder volgt, en aan 
ons achtervoegsel -ig beantwdordt, b.v. : bar-boeboe, slijkerig ; 
bar-riboes, ontelbaar, menigvuldig. 

b) B a. Met ba vomit' men van den stam van werkwoorden 
zelfst. naamw., die het middel aangeven, noodig voor ide handeling door 
net werkw. uitgedrukt, b.v.: ba ; -bit, ‘ keurslijf,' (en-bit, tegen- 
houden) ; ba-biloen, ■ oinslag, omwindsel, (en-wrl, omwinden, 
inwikkelen) ; ba-ek, bindsel, touw; (en-eek, biniden); bak-reet, 
optuiging, tuig, kleedij, (en-reet, optuigen, kleeden). 

c) Ha. Dit voorvoegsel hangt waarscbijnlijk samen met het aan- 
wijzend voomw. h e, 'die, dat, en doet dan in deze samenstellingen d ; en 
dienst van een soort relativum, b.v.: lai, giroot, ha- la I, zij die 
groot zijn, = de notabelen. Van het Mai. lain/ hebben we den stam 
ling, anders, ha- ling, hetgeen anders is, = verschillend. ’Lil 


67 


■moet oorspronkelijk oksel beteekend hebben, doch is in onbruik geraakt: 
we hebben nog ensak-lil, onder de oksels kittelen ; ha-lil-in (i n 
is een zinloos aehtervoegsel) , oksel ; en-ha-lil, onder |den oksel doen 
zijn, = onder den arm dragen. En-mar, schitteren, helder zijn; 
ha- -mar,, hetgeen helder is, overdag, dag (in ide beteekenis van licht,) 
terwijl het licht is. Naan, adem; ha -naan, hetgeen ademt, leeft, 
geest, ziel. N a n g o e n, gelijke ; h a - n a n g o e n, wat gelijk is, tegen- 
hanger. En-hirit, ondergaan van hemellichamen ; ha-nirin, west- 
kant. . E n - w 6 n, beruiken, op inlandsche wijze zoenen ; en-ha-won, 
degene zyn, (die zoent, = zoenen. Naner, brommen; en-ha-ner, 
degene, zijn, die bromt, — brommen. In ’t oud-Keieesch hebben we war. 
'met;, ha- war, .die niet is = niemand. 

d) K a s, dat overeenkomt met ons aehtervoegsel -ig, vormt eenige 
bijvoegl. naamw., b.v.: en-loeoen, liggen, slapen; kas-loeoen, 
slaperig; dedar, doom; kas-dedar, doomig; loeir? kas-loeir, 
zoet; -en -so e-doe, uitglippen, kas-soedoe, glibberig. 

e) Ma en mar. Deze voorvoegsels hangen wellicht samen met 
•t o m a t of o-e ni a t, mensch. Uit het gebruik van dit woord blykt, dat 
het oorspronkeiijk een betreldcingswoord heeft moeten zijn, dat zooveel 
beteekende als: menschelijk wezen, het mensch zijn: vgl. uitdrukkingen 
als tomat o, ,de mensch gij, uwe menschelijkheiid; to mat jaw, de 

.mensch ik, mijne mensehelijkheid; tomat , dat als bepaling ge- 

woonlijk voor. de eigennamen geplaatst wordt. We zouden dus nog de 
betrekkingsvormen hebben : toman g, tomar en tomat oftomad. 
Door afkorting zouden we daarvan gekregen hebben : Tomat, mensch, 
dat door letterwisseling wijst op toman en doet denken aan t o m a d ; 
mang, het gewone woond. voor „men”; mar, of (in samenstellingen 
wegens euphonistische redenen) ma, de menschen, zij die. Of wel mar, 
.euphonistisch verkort m a is een samentreltking van mang, men, en 
het persoonl. praefix van den 3en pers. meerv. er.Mang e r, = m a r, — 
zij die. De beteekenis blijft dezelfde. 

.... Eenige voorbeelden zijn : e n - h o b a, reizen, m a r - h o b a, rei- 
zigers. Doean, eigenaar, ma-doean (tomat idoean, de mensch 
die eigenaar is) eigenaar, meester van iemand wegens het betalen der 
huwelijkssehatting van diens vrouw. En-hair, opheffen van pomali- 
verboden ; m a - h a i r, opgeheven verbodsteekens. E n - 1 5 i, (op zee) 
liggen ; m a - 1 5 i, die op zee liggen, .= medereizigers. Nef-neran, 
pruimen ; m a - n e r a n, hetgeen men pruimt, sirih. Woetoen, het 
hooriden, Boston; mar- woetoen, zij van Boeton, of uit het noor- 
dexr, == vreemdeling. E n - w o e i n, treuren; m ar-woein, zij die treuren, 
treurzang. 

: f) N ga vormt vele woorden, meestal bijvoegl. naamw., en komt 

overeen met ons aehtervoegsel -achtig. Het hangt samen met, het persoonl. 



.68 


praefix n a n g, -n.l. van ni en nga is door metathesis en elisio nang 
gevormd. En-bobar, vreezen ; nga-bobar, vreesachtig. En- 
boer, stelen; nga-boerin, diefachtig. En-afat, snijdig; nga- 
f a t, die snijachtig is, — witte mier, termes- 

g) Ta komt in de samenstelling van sommige woorden voor. Het 
iomt wellicht van en-taha, waarvan de stam tah is en dat houden, 
nemen, beteekent. E n - v e i 1 a r, uitspreiden, entaha veilar, uit- 
gespreiid houden; t a - v .el i 1 a; r, plat,, vliak. En-roiwfan, verwilderen, 
vergroeien ; entaha rowan, verwilderd houden ; ta-rowan, ver- 
wilderd. N a - f r e i k, blazen, verspreiden, entaha freik, verspreid 
houden, laten zijn; ta-freik, verspreid- En-ilir, uitspreiden (b.v. 
zand, enz.), entaha ilir, uitgespreid doen zijn, ta-p(euphonis- 
tiseh)ilir, wat uitgespreid is, = effen, vlak. 

h) War, dat samenhangt met bar, en -achtig beteekent. En- 
kik, bijten, war-kikin, bijtaehtig. Jatan, lever; war-jatan, 
begeerig. Wahan, voeht; war-wahan, sappig, waterachtig. Ben aw, 
voedsel; war-benawn, gulzig. Woeoet, visch; war-woeoet, 
vischrjjk. W o e o e n, haar ; war-woeoen, harig, ruig. 

i) N e f, n a f, nab, en neb. Zie bij de persoonlijke praefixen, 
biz. 30 e.v. 

j) N a d, n a t en n am. Zie by de persoonlijke praefixen, biz. 30 e.v. 

k) Nang. Zie by de persoonl. praefixen, biz. 30 e.v. 

l) N a r, n e r. Zie bij de pers. praefixen, biz. 30 e.v. 

nr) Far of f er hangt waarschijnlijk weer samen met, bar en 
war, zoowel in ’afstamming als in beteekenis. Ihiin, vleesch ; 'f a r - 
i h i n, doorvoed. En-rehe, overtreff en ; f ar-rehe, strijdlustig, 
naam eener maanmaand in de kentering, wanneer n.l. de west- en oost- 
moesson strijden. Naan, adem; fer-nan, met langen adem, = 
veelpraats. . ; ■ . , • j | 

n) N a s, n e s. Zie by persoonl. praefixen, biz. 30 e.v. 

o) Fa, dat om euphonistische redenen kan veranderen in fak, 
fang, fat en de omzetting k a f. Voor deze veranderingen zijn geen 
vaste regels vast te stellen. Ook de slotletter van het woord, waarmee 
f a verbonden wordt verandert dikwijls. In ’t algemeen kan men hiervan 
zeggen, dat een slot-n verandert in ng of k; een slot-d of ft in k. 
De beteekenis van f a is : doen zijn. 

En-loi, hangen; e n "f a k - 1 o i, doen hangen, ophangen. En- 
bobar, bang zyn; en-fa-bobar, bang maken. Leen, elders; en- 
fak-leek, of en-kaf-leek, elders doen zijn, = verbergen. 
W o en i n, van ’t Mai. b o e n i, verbergen, wordt niet afzonderl. gebruikt; 
en-fak-woenin, verbergen. 



69 


p) K a, geeft aan, dat de handeling, die door het stamwooi'd wordt 
uitgedrukt, een toestand is geworden. Om weer te geven, dat die toestand 
aan een persoon toekomt, verbindt men k a met het persoonl. praefix n i, 
en krjjgt dan door metathesis en elisio het samengesfceld praefix n a k, 
zie biz. 29. 

En-bilang, lenig zijn; ka-bilan, of ka-b ilak, lenig, 
zacht. Mar, niet afzonderlijk gebruikte stam, = droog; ka-maran, 
dor, droog; nak-mar, droog zijn. Bohan, nat, stam niet afzonderl. 
in gebruik; ka-bohan, hat, nak-bohan, nat zijn. 

III. Door achtervo egsels. 

Ofschoon, zooals we reeds opmerkten (biz. 66), in ’t Keieesch geen 
achtervoegsels meer voorkomen, die een wijziging te weeg brengen in den 
zin der woorden, willen we van de voornaamste toeh een woordje zeggen, 
wijl ze voor den taalkundige toch niet zonder belang kunnen zijn. 

Sommige woorden van hun achtervoegsel ontdaan komen nog 
gewestelijk voor, gelijk datzelfde woord op andere plaatsen met zijn achter- 
voegsel. Verder worden in samenstellingen de woorden zeer vaak van 
hun achtervoegsel ontdaan. In gezangen, vooral in oude liederen en 
treurzangen treft men ze zeer veelvuldig aan, hetgeen er op wijst, dat 
ze vroeger meer in zwang geweest moeten zijn en waarschijnlijk ook wel 
met een schakeering in de beteekenis. Zeer waarschijnlijk zijn het niets 
anders dan overblijfsels van betrekkingsvormen. We vinden dus hier 
weer onbepaalde vormen terug, doch ook hier blijkt, weer, dat men de 
kracht der betrekkelijkheidsvonnen niet meer voelt. De onbepaalde vorm 
toch wordt vaak gebezigd waar volgens de beteekenis een bepaalde betrek- 
kingsvorm noodzakelijk zou zijn. Men oordeele naar deze aanspreking in 
treurzangen tot kleine overleden kinderen: min lim tan woetoh, 
dat zou moeten zijn: minang limam tanan woetoh, = mijn 
lieveling met uw tien vingers. 

a) An. Dit achtervoegsel vinden we by zelfst. naamwoorden, bij- 
voegl. naamw'. en werkwoorden. 

Eenige voorbeelden zijn: ler, zon, dag, leran, dag; ber, 
beran, spuw; mat, matan, oog; av, aw an, tante. En-bar, 
opzwellen, b a r b a r a n, Gr. Kei steenpuist. D e, d e d a n, nacht. F e I, 
aldus, zoo, gelijk, f a 1 a n, gestalte, uiterlijk voorkomen, (vgl. Jamd. 
ngaf elle, mooi). 

Met, zwart, nang-metan, zwart zijn, zwart. N e b - 1 o e, oud 
zyn, oud, be-toean, oud. Min, vet, min an, vet, (zelfst. naamw.) 
min at, vet, (bijvoegl. naamw.). 

En-len, en-lenan, over een smal paadje gaan. E n - 1 e v, 
en-lewan, braden. En-rok, tot mooten snijden, rokrokan, 

moot. ' - . , , ! 

* , i i .,ii 



70 


b) In, it, ik of ing. En-mal, en-malit, Iachen. En- 
sal, en-salin of e n - s a 1 i k, overgieten. E n - h o e 1, recht op 
zijn, enmel h o e I, rechtop groeien, a i hoelin, boomstam. E n - 
j e v, Gr. K. slapen, e n - j a f i n g, stil, bedaard zijn. Nes-bar, be- 
dorven zijn van eetwaren, barin, garstig. En-wal, omkeeren, 
e n - w a 1 i n, omwinden, b a w a 1 i n, Gr. K. soort bindliaan. D a f, 
d a f i n, laag. E n - b i t, schoppen, en-biting, wegwerpen. M o e r, 
achter, moeri n, buiten, rug, en-fat-moerik, met den rug toe- 
gekeerd zijn- E n - f o e r, e n - f o e r i n, draaien, en-foerit, knar- 
sen, foerfoerin, roerpen, helmstok, zwingel, al wat dient om te 
draaien. En-hamoen, ( verouderd) , en-hamoening, b ezich- 
tigen. En-kik, bijten, war-kikin, bijtachtig. Entoeb, liggen, 
e n- - 1 o e b i n, Gr. K. laten liggen, acliterwege laten. H i r i n, kant. waar 
de zon ondergaat, en-birit of en-hir, ondergaan van hemellicha- 
men, f i f i n, kant waar de zon opkomt, e n - f i i k, spritsen, spatten. 

c) Oen en oet, of oek. En-wil omwinden, ba’-wiloen, 
omslag, omhulsel. Wir of b x r, in onbruik geraakte stam voor nieuw, 
jong, vgl. Ford, weroen en ververoen, en Jamd. beberi en 
t a b e r i, jong, nieuw, en jongeling; ta-wir, jonkmab, als eigennaam, 
ta-virvlr, of ta-wirwxr, jongeling, berbiroen, jong. Bieb, 
b i b o e n, peul, scbil, schaal. Oeoen, hoofd, o e, voor, kop in sommige 
figuurk beteekenissen. Tawoen,- tav, achter. Koek, koekoen, 
nagel, klauw, boef. Ev, baarmoeder, vrucht in den moederschoot, 
lief-ev, zwanger zijn, i w o e n, buik- En-nem, vergaderen, samen- 
komen, ka-nimoen, geheel, alien te samen. Nes-tanoek, nes- 
t an oen, verwonderd zijn. En-tok, en-toekoen, aan een kant 
oplichten. N e - b 1 a n, vergiftigd zijn, b e l a n o e n, vergif. E n - w o e. t, 
en-woetoet, plukken, de veeren uitplukken, woeo en, veer. ; 

d) A r vormt een achtervoegsel voor sommige wei’kwoorden. 
En-let, en-letar, over iets smajs loopen ; let, vlonder. E n - 1 a n‘ g, 
en-langar, opentrekken van dingen met slappe boorden. E n - 1 e b, 
e n - 1 e b a r, voortx’ollen ; 1 e b a n, klos, 1 e b 1 e b a n, bolrond. 

e) A t of a k, komt ook voor als aehtervoegsel bij sommige woorden. 

En-tet, en-tetat, breken. En-af, en-afat, 'steken, happen, 
en-af is ook wuiven, w;enken- Amnel, manel, a m n e 1 a t, maagd. 
Nef-Fam, nef-ramat, uitpersen, en - r am ak', betasten. E n - 
ngel, en-ngelak, verdeelen, afscheiden. En-ham, en-hamak, 
oordeelen. . . . . .. 

f) Gewestelijk hoort men nog andere afkortingen die minder alge-, 

meen zijn, b.v.: ,tah, voor taheit, zee; wah, voor wiaeid, neen; 
en-tah, voor en-taha, nemen; en-ka, voor e.n-kai, kennen, 
weten; la, voor lai, groot, enz, ..... . . 



71 


IV. Door verdubbeling. 


a) Door verdubbeling der eerste lettergreep van den stam, vomit 
men van werkwoordelijke staimmen zelfst. naamwoorden, die beteekenen 
de handeling, de uitwerking, het werktuig of iets anders. . 

En-reeng, voor loon in dienst 


nemen, 

En-loeoer, schuimen, 

E n - s 6 b, offeren, 

E n - 1 i k, uitscheppen, 
En-soekat, meten, 
En-finoer, snotteren, 
En-rok, tot mooten snijden, 
En-raha, slypen, 
En-sikar, zingen, 
En-kai, kennen, weten, 

E n - d o e k, wonen, blijven, 
En-ba, gaaii, 

E n - r o o n, weenen, 
En-soeban, zweren, 
En.-toeb, liggen, 

E n - k o h o,' hoesten, 


rer.eeng, loon, 
loeloeoer, schuim. 
sobsob, offer, 
tiktik, scheppertje, emmertje. 
soeksoekat, maat. 
finfinoer, snot, 
rokrokan, moot, 
r a r a li a, slijpsteeii. 
s l k s i k a r, zang. 
kakai, kennis, het weten. i 
doekdoek, verblij fplaats. 
baba, gang, 
r o r o o n, geween- 
soebsoeban, eed'. 
toebtoeb, leger, rustplaats. 
kokoho, hoest. 


b) Van zelfstandige naamwoorden kan men door verdubbeling een 
soort verzamelnamen vornien, die het voorwerp in ’t algemeeri aanduiden. 


D e, nacht, 

M a n o e t, vogel, 

B e n a w,- aardvrucht, 
Woeoet, visch, 

Moet, (moetan) wolk, 
S e h o e t, pijn, 

Woar, berg, 

Ber an, man, 

Wat, vrouw, 

Ten, oude, voomame, 

Ko, klein. 


d e d e, ’s nachts. 
manmanoet, gevogelte. ' 
b e n a w n a w, voedsel. 
wowoeoet, allerlei visch. 
moetmoet, bewolkte lucht. 
sesehoet, ziekte. 
wo woar, gebergte. 
ber an ran, het manvplk. 
watwat, het vrouwvolk. 
teten, de notabelen, de hoof den. 


koko, de minderen. 

c) Bijvoeglijke naamwoorden worden door een dergelijke ‘verdub- 
beling dikwijls in hunne beteekenis versterkt. 

Koet, klein, koetkoet, zeer klein. 

Lai, groot, 1 a 1 a i, zeer groot. 

B 5 k, goed, b o k b o k, zeer goed. 

Sien, slecht, ' sisien, zeer slecht. 

A-blot, lang, A-blolot, zeer lang. 

Be-toean, oud, be-totpean, zeer opd. 


72 


Ka-bav, laag, ka-babav, zeer laag. 

Ket, kort, ketket, zeer kort. 

Rat, boven, ka-ratrat, of ka-ratat, hoog. 

W o e 1, rood, w o e 1 w o e 1, rood. 

Den-koet, weinig, d en-k o e tko et, zeer weinig. 

d) Van werkwoordelyke stammen worden door verdubbeling bjj- 
voegl. naamwoorden gevormd. 

En-roor, roosteren, r o r o o r, geroosterd. 

E n - 1 o e n, poff en, t o e n t o e n, gepoft. 

E n -watoe n, openen, watwatoen, geopend. « 

En-woetoet, plukken, woetwoetoet, geplukt, (v. vogels). 

En-lew an, braden, 1 e w 1 e w a n, gebraden. 

En-hor, naaien, h o r h 6 r, genaaid. 

En-wassil, liegen, waswassil, leugenachtig. 

e) Nog worden vele werkwoorden door verdubbeling versterkt. Zie 
bij reduplicativa, biz. 47. 

f) Ook kunnen de telwoorden worden. verdubbeld en krijgen dan 
de bijbeteekenis van: ongeveer, zoo wat, om en om, of wel van een 
onbepaalde hoeveelheid. 

Eintil, drie, eintiltil, drie zoo wat. 

Woeteinroe, twaalf, . woeteinroeroe, ongeveer twaalf . « 

Einwoet, tien, woetwioet, by tientallen, by menigten. 

Riwoen, duizend, riwniwoe n y bij duizenden, ontelbaar. 

Einfir ? hoeveel? einfirfir ? ja, hoeveel wel? 

Tawn, veel, tat awn, een menigte. 1 

Odan, weinig, o dan dan, by beetjes. 

g) Verdubbeling met apophonie komt in ’t Keieeseh zeer veelvuldig 
voor. Met betrekking* tot de werkwoorden hebben we ze reeds besproken 
bij de reduplicativa, zie biz. 47. Hetgeen daar gezegd is, geldt ook voor 
bijvoeglijke naamwoorden en bywoorden. 

Liklak, onbenullig, stamwoord onbekend. ... 

Sisa, zeer slecht, verkeerd, sa, foutief, verkeerd. 

B i s b a s, op en door elkaar, en-bas, op- of intreden, bed'ekken. 

L i s 1 a s, onbenullig slecht,. e n - 1 a s, bemorsen. . 

h) Ten slotte dient nog opgemerkt te worden, dat’ dubbelklanken 

bij afleidingen meestal en by verdubbelingen altijd ontleed worden en dan 
gewoonlyk de overheerschende klank bewaard blyft, terwijl lange klanken 
door de overeenkomende korte vervangen worden. , ■ : 

ai, a overheerschend: 

Lai, groot, lalai. 

Ai, boom, ron, Mad, a- r on, geneesmiddel. . 

aw, a overheerschend: 

Baw, oventje f bab.aw, in. een event je gebakken, 1 . . 



7a 


ei, e overheerschend: 

Heiman, schaamgordel, en-femang, een schaamgordel dragen. 
ie, e overheerschend, vervalt toch: 

M i e t, strand, wordt toch m i t i n, zandbank; b i e b, schaal, b i b o e n 
oi, i overheerschend: 

0 h o i, dorp. Hir-moer, het dorp achter, plaatsnaam. I - b r a (fra, 
ijzerhout) plaatsnaam. 

oi, o overheerschend: 2 

E n - 1 6 i, hangend, 1 o - 1 o i, hangend. 
oa, o overheerschend: 

For, booze geest, f o - f 6 r, krankzinnig. 
ew, e overheerschend : 

Dew, tol, d e d e w. 
a lange a: 

Bera n, man, b e r a n r a n, manvolk. 
e, lange e: ' ' 

E v, baamioeder, ev-ev; en-ewoek, tegen de borst dragen. 
e, lange e: 

Ten, ouderling, t e t e n. 

oo, lange o-klank: . 1 

E n r o o n, weenen, r o r o o n, geween. 

6, lange o: 

Rnsds, vijlen, sos os, gevijld. 

V. Door letterverandering en metathesis. 

a) Bij ’t vormen van werkwoorden van zelfst. naamw. wordt dik- 
wijls de slot-n van ’t zelfst. naamw. in een k veranderd. 

Fan een, teeken, en-faneek, teekenen, merken. 

Mem an, naam, en-fa-memak, een naam geven. 

Hoe man, reuk, gear, en-hoemak, ruiken, 

en-hoeman, rieken. 

J a r a n, borst, e n - j a r a k, op de borst dragen, 

en-fat-jarak, met de borst toege- 
keerd zijn. 

J o 6 n, voldoende, e n - j o 6 n, voldoende zijn, 

en-jook, het doel bereiken. 

Moerin, rug, en-fat-moerik, rugwaarts gekeerd 

zijn. 

Jueen, elders, en-fak-leek, elders doen zijn, ver- 

>■-. ~ bergen. 

Woe an, viucht, en-ha-woeak, vrucht opbrengen. 

Naan, adem,.: . . en-ha-nak, opsnuiven, 

>... ^ en-hoer-nat, diep ademen. 



74 


F o e 1 i n, pomali, en-foelik, voor pomali houden. 

Sarin, deel, en-sarin, in stukken snijden, ' 

en-sarik, kruis-elings splijten, 

Iwoen, buik, . en-ewoek, tegen de borst dragen. 

F e 1 a n, gedaante, en-falak, Gr. K. nabootsen.. 

b) In andere werkwoorden wordt de slot-n in een t veranderd. 

Foeoen, bloem, en-foeoet, bloeien. 

Moeroen, haar, e n - m o e r o e t, haar kry gen, bloeien van 

ma'is. 

Woeoen, veder, e n - woie toe t, plukken, ontvederen, „ 

ruien. 

Naan, sirihblad, nak-nat, sirih kauwen. 

Nak-nawoen, drinken, nak-nawoet, dronken zijn. 

S a 1 i n, schepper, e n - s a 1 i n, overgieten, uitgieten, 

e n - s a 1 i k, overgieten, uitgieten, 
e n - s a 1 i t, gieten, uitgieten. : 

N a m a n, tijdstip, am nan at,, langen tijd. 

Hirin, westkant, en-hirit, ondergaan der hemellicha- 

men. . . . 

F i f i n, oosten, e n - f i i t, opkomen der hemellichamen. 

c) Soms wordt bij vorming der werkwoorden de slot-t van het 
stamwoord in een k veranderd of wisselen t en k bij den werkwoorde- 
lijken vorm met verschil in de beteekenis. 

W a e i n, levend, e n - w a e i t, leven, 

en-fang-waei k„ doen leven. 

Meet, of meen, sehaamte, en-meek, zich schamen. 

L e e t, boomstok, e n - 1 e e k, boomen. 

Rafat, atap, e n - r a fa k, met atap dekken. 

En-malit, lachen, en-f a-malik, uitlachen. 

En-ramak, betasten, nef-ram at, uitpersen. 

En-loeroet, waden, en-loernek, baden. 

E n - n g i n i t, met de vinger- e n - n g i n i k, doppen van peul- i 

toppen nemen, . vruchten. s 

d) Bij andere wordt de slot-n van het stamwoord in n g veranderd. 

B e r a n, speeksel, e n - b e r a n g, watertanden. 

L a r a n, smaak, en-fa-larang, proeven. * 

M a f o e n, zacht, goed, en-fa-mafoeng, loven, prijzen. 

. e) Omzetting van letters of metathesis treft men zeer veelvuldig 
aan. Meestal wordt de eene of de andere vorm gewestelijk meer gebezigd. 

Het voorvqegsel n a k verandert zeer dikwijls in k a. : . 

Nak-bahel, beurs, wonderig, k a - b a h e I. . • 

Nak-bas,. modderig, . .... . . . ka-bas. 



Nak-bohan, nat, 

Nak-me, blaten, 

Andere verwisselingen zijn: 


k a - b oh an. 
k a - m o m e, schaap. 


Ak-na, sirihpruim, 

Ak-nawoen, aseh, 

Ab -ran, man, 

A b- rowan, verwilderd, vergroeid, 

A t - b o b, schildpadsoort, 

At-bak, tabak, 

At- ban, ledikant, 

Wat-foer, tritonsehelp, 

Dat ' b en p veelvuldig verwisselen in 


k a - n a. 
ka-nawoen. 
be-ran. 
ba-rowan. 
t a - b o b. 
t a - b a k. 
b a- dan. 
tawoer. 

de hun verwante v of w, 


zal hier wel geen verdere aanwijzing en toelichting behoeven. 

Men kan echter nog opmerken, dat, kinderen, die de r nog niet kun- 
nen uitspreken, daarvoor steeds een 1 zeggen. 


VREEMDE ELEMENTEN IN DE TAAL. 


Hiervoor moeten we onderscheiden tusschen invloeden van vroegeren 
en van lateren tijd. 

Met de Tanimbareesche talen vertoont het Keieesch zeer veel punten 
van aanraking, zoowel wat woorden als wat grammatieale vormen betreft. 
Wijlhet hier zustertalen geldt, kan men moeilijk van vreemde elementen 
spreken. 

Zeer zeker hebben nog vele andere talen hun invloed op het Keieesch 
doen'gelden. Het Keieesche volk toch is samengestela uit zeer heterogene 
elementen. De middenstand alleen bestaat uit de autochtonen van het land. 
Zeer vele adelijken en slaven zijn van elders gekomen. De laatsten wijl 
ze als eenlingen werden aangevoerd hebben op de taal niet veel invloed 
kunnen uitoefenen. Voor de adelijken is dat geheel anders gesteld. Ze 
kwamen als volksplantingen zich in dezo gewesten neerlaten, en brachten 
aan de wilde autochtonen de beschaving en zelfs de kennis van het vuur. 
Elke Keieesche adelijke is zeer trots op zijn stamboom en vele dezer 
stamboonien wortelen in vreemden bodem. Indien al deze legenden en 
verhalen al niet even betrouwbaar zijn, een kern van waarheid ligt daar 
zeker aan ten' grondslag. De groote verscheidenheid van typen, die men 
onder de Keieezen aantreft, bevestigt deze beweringen. Ook vele punten 
der adat wijzen daarop. Vele gebruiken toch van ondergeschikt belang, 
als: indeeling in. klassen volgens den ouderdom, kleeding en versiering, 
tatbeeeriiig, tanden vijlen, doorsteken. der oorschelpen.die elders nauw- 
keurig geyegeld zijn, zooals bjjvoorbeeld op het,- nabijgelegen en verwante 


76 


Tanimbar, zijn op Kei aan de willekeur en het goedvinden van eenieder 
overgelaten. 

Onder de volkeren, welke de Keiees op de eerste plaats onder zijne 
voorouders noemt, staan, hoe vreemd dit ook moge klinken, de Balineezen 
vooraan- Eene langwerpige groote rots, met een kuif van weelderig groen 
ovepdekt, was eertijds een machtig schip, waarmee de voorouders van 
Bali kwamen. Het voer recht door het land heen, zichzelf een vaargeul 
gravend, totdat het bleef liggen en versteende by de plek waar tegen- 
woordig het dorp Satheen gelegen is, als een aanwyzing van hoogerhand, 
dat de opvarenden daar hun bestemming bereikt hadden. 

Een der beroemdste opperhoofden der Keieesche oudheid, Tabtoet 
genaamd, was van Balineeschen oorsprong. Hi} woonde in het thans ver- 
dwenen idorp Ohoiwoer, dat gelegen was aan de kreek S6rbai, aan de 
westkust van Kl- Kei. (Sor, = h6r, = kreek, rivier; bai = boewaja, 
Keieesch: oewe, krokodil.) Dat de groote Tabtoet plannen had daar 
eene nieuwe Krokodillenstad of Soerabaja te stichten, verhaalt de geschie- 
denis niet, maar wel dat hij naar zijn vaderland terugreisde en vandaar 
meebracht een soeroek, zwaard, en een nganga, Ians. Onder den 
naam van Ngabal, (nganga Bali), werd zij het groote palladium 
van het machtige verbond der Oersiwa’s, waarvan Tabtoet ook als de 
stichter beschouwd wordt. 

In hoeverre het Balineeseh invloed heeft gehad op de Keieesche taal 
kan ik tot mijn spijt wegens gebrek aan kennis dezer taal niet voider 
nagaan. Dat die invloed niet zonder belang moet zijn, daarop wijzen de 
telwoorden en enkele andere woorden, waarvan ik weet, dat ze met die 
taal overeen komen- Het zij mi} dus voldoende dit punt aan de aandacht 
der taalkundigen aan te bevelen. Dit kan van te meer interesse genoemd 
worden, wijl nog verschillende andere gegevens wijzen op een volksver- 
huizing van de Soenda-eilanden uit naar deze gewesten. 

Wat betreft de Bandasche uitwijkelingen, die onder het hardhandig 
bestuur van J. Pz. Coen, een veilig heenkomen zochten naar deze oorden, 
zij hebben zich nooit met de inheemsche bevolking vermengd- Tot op heden 
hebben zij zich als een afzonderljjk volk met eigen taal gehandhaafd 
in twee kampongs van Gr. Kei. Deze eigen taal is het Bandaneesch dat 
van Banda verdwenen is tegelijk met zijn oorspronkelijke bewoners. 
Thans vertoont dat Bandaneesch met het Keieesch veel punten van aan- 
raking: edoch, welke der ibeide talen heeft den vreemden invloed onder- 
gaan? of heeft hier wisselwerking plaats gehad? Dit zal wel een open 
vraag blijven. 

Sedert door de alomvattende ontwikkeling van het verkeerswezen 
de meest afgelegen eilanden aan hunne afzondering onttrokken zijn, 
en het Maleisch zich' als verkeerstaal of lingua franca alom opdringt is 



w 


het deze taal, ,die op de spraken en dialecten dezer eilanden een over- 
wegenden invloed uitoef ent. Ook het Keieesch is daarvan niet vry gebleyen. 
Integendeel breidt die invloed zich nog steeds uit en is het te voorzien dat 
na verloop van tyd de vreemde, de moedertaal geheel op den achtrergrond 
zal idringen, zooals dit reeds op andere eilanden het geval geweest is. 

Wijl het Maleisch waarmee de Keiees in aanraldng komt bijna geen 
grammaticale vormen kent, heeft die invloed zich bepaald tot het invoeren 
van woorden. Van de wijze waarop dit geschied is, geven wij hier eenige 
voorbeelden. 

Vele Maleische woorden hebben zonder meer burgerrecht verkregen, 
andere zijn door vervorming eenigszins verkeieescht. Hiervoor gelden de 
volgende regels: 

a) Wanneer men in ’t Maleisch een zekeren rhythmus der mede- 
klinkers aantreft, doordat b.v- alle Iettergrepen van een -woord een 
scherpen aanvangsmedeklinker hebben, vindt men veelal in de Keieesche 
afleiding na een scherpen aanvangsmedeklinker een zachten voor de vol- 
gende Iettergrepen, b.v.: 

wordt kaboes- 
„ k a b a. 

„ k i b a s. , 

„ B e n a k i t. 

„ koeding. 

„ Boetri, (in legenden en als eigennaam). 
„ bak- 
„ tiwa. 

b) Ook by woorden waar men dezen rhythmus niet aantreft, worden 
scherpe medeklinkers vaak verzacht, nooit echter omgekeerd, b.v-; 

Hari, dag wordt a r. 

Bapa, vader, ,, bab. 

Pinggan, schotel, „ bingan. 

Ka!t, haak, „ gai. 1 

c) Ook de metathesis speelt een voorname rol, b.v. : 

Api, vuur, wordt j a f- 1 

Bakoel, bennetje, „ koeva. 

„ miet, (meti is Ambonsch Maleisch). 

„ Rob. 

„ woean. 

„ terkas. . 

„ hangar. ' 

„ akrid. 

d) Vaak vallen in de afleiding medeklinkers weg: 

Boelan, maan, wordt woean. 

Oelar, worm, „ b o 6 r. 


Kapas, kapok, 
Kapal, schip, 
Kipas, waaier, 
Penjakit, ziekte, 
Koenting, schaar, 
Poetri, prinses, 
Pakoe, spyker, 
Tifa, trom, 


Meti, strand, 
Rebo, Woensdag, 
Boewah, vrucht, 
Kertas, papier, 
Karang, koraal, 
Girgadji, zaag, 



,78 


* 

l 


Asal, afkomst, wordt as a. I' 

Kapal, schip, „ kaba. 

Toeloeng, helpen, „ toeoeng. 

Timbang, oordeelen, „ tib a n g- < 

Tamba, bijvoegen, „ taba. 

Ad jar, leeren, „ a d i r. 

e) Ook door letterwisseling worden vele woorden van ’t Maleiseh 
afgeleid. Men zal echter merken, dat de Keiees zich daarbjj niet streng 
aan de algemeen geldende linguistische regels gehouden heeft. Zeer dik- 
wijls wisselen de algemeen als zoodanig erkende wisselletters, doch vaak 
is de verwisseling alleen het gevolg van een onbeholpen poging om de uit- 
spraak van het vreemde woord na te bootsen. We zullen volstaan met het 
geven van enkele voorbeelden. 

Dat scherpe klinkers afwisselen met de daaraan beantwoordende 
zachte hebben we reeds aange&tipt. 

B wordt w of v: babi, varken, wav. Bajar, betalen, wer. 

D „ r, daoen, blad, ron. Dalam, in, raan. Dahi, voorhoofd, 
ren. Depa, ref. ' ' " 

D wordt 1, idarah, bloed, lar. 

H „ n, hidoeng, neus, n i r o e n. 

H vervalt, hoeloe, koofd, o e o e n. 

K wordt t, tasik, meer, taheit, zee. 

K vervalt, koetoe, Inis, oet Koelit, huid, oelin. 

M wordt b, meritja, peper, abrissan. Majin, spelen, beln. t 

Toemboek, stompen, t o e m o e k. ' , 1 

N vervalt gewoonlijk als ze voor een t staat. Rante. keWng, rat. 

Oentoeng, voordeel, oetoeng. i 

N wordt n g, saboen, zeep, saboeng. 

Ng wordt n, telinga, oor, fatlin, hooren. 

G wopdt k, gali, graven, ker. 

L „ r, gali, graven, ker. Leher, hals, Ford. re Ian, K- 
lelan. • ; , 

P wordt f, api, vuur, j a f . Apa, iets, a f a. Loepa, vergeten, 3 

loefang- 1 r ! i ! 

K wordt ng, poekoel, slaan, bang id. 

R wordt 1, raja, groot, 1 a i. . 

R wordt t, peraboengan, nok, t a 1 w o e n e n. 

K wordt t, mabok, dronken, n a wi o e t. 

S wordt h, si (apa), iemand, hir(a). Basah, nat, k a b o h a n. Isi, 
vleesch, ihin. Roesoek, zijde, roehoen. 

T wordt s, toesoek, insteken, s o e n g. 

T wordt n, koelit, huid, oelin. 


79 


" T j, wordt uitgespfoken : ts, vandaar dat in sommige afleidingen 
de s, imandere de t, bewaard bleef; Tjatjar, pokken, s a s a r. Tjintjin, vin- 
gerring, ten tan. Tjita, sits, sit. 

T j wordt b, tjoeri, stelen, boer. 

f) Veie Maleiseha woorden Worden bij hun overgang in ’t Keieesch 

afgeknot na de lettergreep, waarop de klemtoon valt. Ter vergoeding 
wordt dan de klinker der laatste lettergreep verlengd. Dit gebeurt trou- 
wens ook veelvuldig ter vergoeding van andere wieggevallen medeklinkers. 
Ajer, water, wordt wer. 

Hari, dag, . . „ a r, Gr. K. air. 

Bajar, betalen, „ en-wer. 

Lajar, zeil, : „ lar, Gr, K. lair. 

Dengar, liooren, „ en-deinar. 

Periksa, onderzoeken, „ e n -pares- 

g) Ten slotte zijn er in ’t Keieesch nog een zeker aantal woorden 
(life meestal ook door bemiddeling van het Maleisch van het Nederlandseh 
in het Keieesch ziijn overgegaan. De fraaie letterwisselingen die men 
daarbrj aantreft berusten hier zeer zeker op mislukte pogingen om de 
uitspraak na te bootsen. 

Balk, wordt ballak. 

Belasting,- „ " b e 1 a s t e n g a. 

jMatroos,- ,, manteros. 

Dierist, 1 „ dis. 

Rekenen, ■ wordt -en-r iking. 

Domme kracht, ■ - „ domkrak- 

Beste kamer, • „ kakoes. 

Vrjj, 1 » ftfe. ... 

Vrijheid, „ f r e n, (waar onverwachts de betrekkings- 

vorm nog eens voor den dag komt). 

Vracht (prigs), 1 „ frak. 

Waarnemend, ’ „ wernemin. 

Gezaghebber, „ skebber- 

En'tvel teekenend is het, dat de Keiees de uitdrukking: een uit- 
brander krijgen, vertaalt door enjoot verdom. 

ZINSBETONING. 

De betoning cjerispraak is over- ’t algemeen'.zeer gering. In de. ge- 
sprekkeri, behoudens onder den indruk van mih of meer hevige' gemoeds- 
beweging, rollen de' zinnen vrij eeritonig voort. De spraak der vrouweh is 
iets’ peer .bewogen, en ,o.p'het' 'slotwoord van een zin zingen ze soms heele 
neumismas af. Gewiestelijk is de betoning echter sterker. 


so 


Muzikalen klemtoon hebben de woorden afzonderlijk niet. De geluids- 
betoning en de tij dsbetoning vallen zeer geprononceerd samen op de 
laatste lettergreep. We hebben dus de stijgende woordbetoning. 

Opmerkelijk is het, dat we daarnaast de dalende zinsbetoning hebben, 
welke vooral op sommige plaatsen, als de noord-oostkust van Gr. Kei 
zeer sterk uitgesproken is. Op Kei-Tanimbar, waar de woordbetoning de 
dalende is, blijft de zinsbetoning toch dalend. 

AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN. 

We willen dit werkje besluiten met een enkel woord over het taal- 
gebied der Keieesche spraak. 

Het Keieesch wordt gesproken over de geheele eilandengroep, welke 
gewoonlijk door den naam van Kei-eilanden wiordt aangeduid. Daartoe 
behoort ook het eiland Koer, ofschoon het wegens den verren afstand weinig 
betrekkingen met de andere eilanden onderhoudt. 

De inboorling noemt zijn land niet Kei, maar Eiwav of Ewav. Dit 
beteekent waarschijnlijk noordland ook weer in verband met de overlevering, 
dat een volksverhuizing heeft plaats gehad langs de Soenda-eilanden naar 
deze gewesten. Van die richting komende ligt Kei ten noorden. Deze 
veronderstelling zal minder willekeurig schijnen, wanneer men weet, dat, 
de Keiees; de Tanimbar-eilanden Timoer noemt, ofschoon ze te zijnen 
opzichte zuid-westelijk gelegen zijn. Zelfs de Fordater noemt het eiland 
Lamdessar, Jamdena of Jamrena, (= moederland), en het eiland dat wjj 
onder den naam van Jamdena aanduiden, noemt hij Jamdena timoer, 
ofschoon het te zijnen opzichte eveneens zuid-westelijk gelegen is. 

Ook de Keiees verdeelt de geheele eilandengroep in twee groote 
onderafdeelingen, n.l. Joet, 0) of Groot Kei en Noehoe roa, 
(= zeeland), of Klein Kei. 

Joet bestaat uit een enkel groot en bergachtig eiland, met een paar 
ldeine onbeduidende eiland jes langs de kust, vooral in de baai van Elat. 
Het groot, ste heet Noehoe j an, (= oudste land), en het kleinste 
I f a t (v, s i f a t, wan, wijl het zijn ontstaan te danken heeft aan het 
feit, dat de legendarische held Towi daar een wan van zyn dochter 
in zee gooide). 


(i) Voor het woord Joet ken ik geen zekere verklaring, waarschpnluk echter 
beteekent het land of eiland. Zeer zeker is het verwant met den naam Adant op de 
Tanimbar-eilanden, die daar gewestelpk ook adjoet gelezen wordt. Men kan er nog op 
wijzen, dat Joet of Groot Kei een moederland was, wljl men daar thans nog veruit 
de meeste oorspronkelijke bewoners of ren-ren aantreft: ook van Adant uit hadden 
volgens de legenden volksverhuizingen plaats naar het naburige Jamdena. 



SI 


Elat is de hoofdplaats van Joet, d.w.z., de zetel van 't Bestuur 
en de aanlegplaats der stoombooten. Het, heet ook Wadan of meer 
bepaaldelijk Wadan Elat, wegens de oud-Bandaneezen, die daar een 
nederzetting hebben, (Wadan, = Banda). Wat de iiaam Elat, 
beteekent, is ons met duidelijk, doch in ’t Fordaatsch wil e n - e 1 a t 
zeggen: aanleggen, ankeren. (Vgl. vender Toeal). 

Op de officieele kaai't van H. 0. W. Planten zijn vele plaatsnamen 
foutief aangegeven, deels, omdat men, de taal niet kennende, verkeerd 
verstond, deels omdat men distriktsnamen soms voor kampongnamen 
aanzag. Met verloop van tijd zijn ook sommige dorpen verplaatst, sommige 
verdwenen, andere bijgekomen; de kaart dagteekent van 1890. 

We zullen deze kaart volgen. 

Op Joet vinden we dan van noord tot zuid: 

Langs de westkust: 

Wair. 

Hor. 

Lar. 

Ngoer woel, = rood strand. 

Ad. 

M o e n. Dit is een distriktsnaam. De onder dit distrikr ressorteerende 
dorpen heeten niet zooals op de kaart vermeld, maar: ffe r fan, (w e r, 
= water), Ngoer dit, (ngoer, = zandstrand, dit, — maagd, ons), 
Ngoer jew, (haaienstrand), Ohoi ir. (ohoi, = dorp). 

N g o er w a n, wordt meer algemeen Renjan genoemd. 

O e w a t. 

Ngoer soin, bestaat niet meer. 

Ngoerwalet, moet zijn Ngoerwalek. 

Langoer, moet zijn Hangoer, dit is een boomsoort en vele 
plaatsen worden daarnaar genoemd. 

Danar, moet zijn Dangar. 

Woknawoen, onbekend. 

Weir, moet zijn Wir en is een distriktsnaam: .de samenstellende 
dorpen zijn : W e r b o e t, (gevlekt, water) , of Fra wav, (noordelijke 
ijzerhoutboom) , Ohoi k i r, en Nam, (reede) . 

. M o e r b l.o a t, is bedoeld ngoer ablot, (lang zandstrand) doeh 
bestaat niet meer als kampongnaam. 

E 1 r a 1 a n, moet zijn E 1 r a n, en is wieer een distriktsnaam, waar- 
van de dorpen zijn: Ngad, (v. ganti, vervangdorp) Ohoi watsin, 
(ankerdorp) ,Hor affroean, (midden bij de rivier, die daar stroomt) , 
Ohoi waeit, (nieuw doip), of Bombai, Ngoer soilm, (zandr 
strand van ’t uiteinde) , Ngoer doe en Ohoi ko, klein doip. 

Band an Eilat,, moet zijn: Wadan Elat. 

R e h a r i e n, moet zijn: R a h a r i n g, (met snijwerk versierd huis) . 

V 6 



Wat oe tar an, moet waarsehijnlijk zijn Toet ratan, (op de 
knap). In deze baai ligt een groep dorpjes vlak bij elkaar, die heeten 
Lair ohoi lim, kaap met de vijf dorpen. De naam Rehooholin 
moet, daar zeker aan herinneren. 

Warka. 

Watoewar. 

Mata holla t, moet, zijn: Mat hot, (riviermond). Hoe men 
aan Hollat komt begrijp ik niet wijl dit noch het, Maleische, noch 
het Keieesche, maar het Fordaatsche woord is voor kreek of rivier. 

Niroen, (neus). ; 

L a r a t. 

Tamangil, moet zijn: Tamngil. 

Tamangil Noejanat, moet zijn: Tamngil Noehoe 
janat (Tamngil = bij ’t eilandje). 

Soengi en Ngavan, moet zijn: Hot Ngafan. 

Feer, moet zijn: Fer. ; 

Langiar, moet zijn Rah ngier, (wit huis). 

Wedoear. • •' 

Aan de oostkust vinden we: 

Ohoi rat,, (koningsdorp). 

Har. 

Harrell, moet zijn Wassar. 

Holoeb. 

Renfan. 

Bandan Eli, moet zijn: Wadan II; dir is de tweede nederzet- 
ting der oud-Bandaneezen ; men zou het kunnen vertalen door: nieuw 
Banda; il = weer, opnieuw, 

Effroean, (middendorp) . 

So in, (— uiteinde), moet zijn Kaba loes. 

W a t, 1 a r. 

Hollat, moet zijn : H 6 t, (rivier) . 

O h o i d e e r, moet zijn Loetoer der. (1 o e t o e r, = mum% 
der, = een boomsoort). 

Kilwat, moet zijn: Kilwair. 

Jamtimoer, (oostelijk dorp) . ^ 

Rienroe, moet zijn: Riemroe. ' - ' 

Wako. 

J a m t i 1. 

Woar, moet zijn: Wowr en wel Wowr taheit, (Wow r, aan 
zee gelegen, wijl het grootste deel van dit dorp in het -binnenland ligt en 
Wowr nangan heet. 

Ohoi il, (waarsehijnlijk: opnieuw gesticht dorp). 

Ohoi waeit (nieuw dorp). 



83 


W e d o e a r. 

Totrean, moet zijn: Toetreen. 

S a t h e r. ; ; 

K i 1 w a t. 

Watnoeran, moet zijn : Wat Ngoran, (Ngoramsche vrouw) . 

De voornaamsce eilanden waaruit Klein Kei of Noehoe roa is 
samengesteld, zijn : Hiwoer, waarvan de voomaamste dorpen zijn : 
Letman, 

Vat, ek, moet zijn: Wat dek, (dubbele steen). 

Langoer, moet zijn : Hangoer, (boomsoort) . 

Vaan, moet zijn: Fan. 

Satean, moet zijn: Satheen. 

I b r a, (i = o h o i, b r a = f r a, ijzerhoutdorp) . 

Wawoelwahan, bestaat niet meer,, ia een weinig noordelijker 
verplaatst en heet thans Iso. 

W afn7 — 

Irwaff, moet zijn: Re wav, (v. rah an wav, noordel. huis). 
R oemat. 

R a a 1 of Rat, (zuidelijk) . 

A b e a n. 

Ohoiaf oeoen, gewoonlijk zegt men: Wakat wahan, (eind 
rier rizophoren) . 

Mastoer. 

LamagorongofElar. 

D a n a r. 

Oef. 

Ohoider toetoe, (der, = boomsoort, toetoe, = zuidelijk). 
Dit is weer een distriktsnaam; de dorpen zijn; Hangoer en Ohoi 
toem (vestingdorp) . 

M a d w a i r. 

Somlain. 

Ohoira. 

Wab. 

Totoad, moet zijn: Totoot. 

Diboet, moet zijn: Deboeoet. 

Ngilngof is weer een distriktsnaam, waarvan de doipen zijn: 
N a m a r, in plaats van Ngamar, Ngoeraffroean, (middenzand- 
strand) , waarvoor Ngilngof staat aangegeven, Ngoei abldt, 
(lang zandstrand). 

Ohoi lilir, (dorp van de nautilussehelp) , 



84 


Het eiland dat in grootte op H i w o e v volgt, is D o e = Kei Doelah. 
De voornaamste plaatsen zijn: 

Tamdan. 

Doe. 

N gad. 

T o e a 1, moet zijn: T o e a. Het is ue zetei van ’t isesuiur en aanleg- 
plaats der stoombooten. De naam beteekent ook: aanlegplaats, van en- 
toe a, aanleggen. Het w'erd zoo genoemd door de eerste bewoners, toen 
ze uit den vreemde komende daar aanlandden. 

Tar. 

W a t r a n. 

0 h o i t x 1, (drie dorpen) . 

Ohoi taheit, (zeedorp). 

Verder zijn de belangrjjkste eilanden: Doe roa, (zee Doe), 
Warbal, Menir, Oer, Oetir, en Atnebar of Kei Tanimbar. 
Verder westelijk hebben we nog: Taj an do, moet zijn: Tahjad, 
Walir en Tan, 


BLADWIJZER, 


Biz. 

Inleiding , > 3 

Spelling. \ ... 5 

Klemtoon> . 7 

Lidzvoord , 8 

Zelfstanclig Naamiaoord, 8 

1°. Verkleinwoorden, 8 

2°. Geslacht, 8 

3o. Getal, 9 

4°. Verbuiging, 10 

Bijvoeglijlc Naamwoord , 11 

Trappen van vergelijking, 11 

Telwoorden, 14 

Voornaamwoorden, 17 

lo. . Persoonlijke Voornaamwoorden, 17 

2°. Bezittelijke „ 18 

Betrekkelijkheidswoorden, 20 

. .3°.. • Vragende Voornaamwoorden, * 22 

4°. Aanwijzende „ 23 

5°. Wederkeerende en 

wederkeerige „ 24 

6°. Betrekkelijke „ * 25 

7°. Onbepaalde „ 26 

Werkwoorden, 27 

De Praefixen, 28 

Verbinding der persoonlijke praefixen met den Stam, 30 

Grammaticale Wendingen, * 34 

I* Genera, 34 

II. Modi, 35 

1°, Infinitivus, 35 

2°. Indieativus, 35 

3°. Conditionalis, 35 

. 4°. Imperatives, 36 

5°. Adliortativns, 37 

6°. . Frohibitivus, 38 

7°. Negatives, 38 

8°. Optatives, 39 

9°. Potentials, « 39 

10°. Concessivas, 40 

11°. Conjunctivas, 40 

12°. Participium, 42 

13°. Gerundivum, 43 

14°. Interrogativus, - 43 

III. Actiones, - 44 

Imperfectio, 44 

Perfectio, * 44 

IV. Tempora, 44 

A. Praesens, 44 

B. Praeteritum, 45 

C. Futurum, 45 

Klassen van werkwoorden, 46 



86 


Biz. 

1°. Transitiva en intransitiva, 46 

2°. Eeduplicativa, 47 

3°. Elativa, 47 

5°. Hulpwerkwoorden, 48 

4°. Eeflexiva, 48 

Bijwoorden 53 

1°. Adverbia modi, 50 

2°. „ qualitatis, 51 

3°. „ loci, 51 

4°. „ temporis, 52 

5°. „ quantitatis, 54 

6°. „ affirmationis, 56 

7°. ■„ negationis, 56 

8°. Locutiones adverbiales, 57 

Connective 57 

1°. Connectiva loci, 57 

2°. „ temporis, 59 

3°. „ comitatis, 59 

4°. „ commodi et incommodi, g0 

5°. „ separationis, g0 

6°. „ instrument^ gg 

7°. „ modi, 61 

Voegivoorden g^ 

1°. Contrapositio, g2 

2°. Conditio, . 62 

3°. Causa, g2 

4°. Finis, gg 

5°. Concessio, gg 

6°. Modus, gg 

7°. Tempus, 63 

Tusschenwerpsels , g^ 

1°. Gewone tusschenwerpsels, g4 

2°. Andere rededeelen, die als tusschenwerpsels dienen, 64 

3°. Enclitica ornantia, 64 

Woordvorming , 64 

1°. Door samenstelling, 65 

2°. „ voorvoegsels, gg 

3°. „ achtervoegsels, gg 

4°. „ verdubbeling, Yl 

5°. „ . letterverandering en metathesis, 73 

Vreemde elementen in de Taal, rrg 

Zinsbetoning , ^g 

Aardrijkskitndige namen, gg 

Blqdwijzer, * 



Voorbericht. 


De woordenlijst der Keieesche taal, welke wij hier aanbieden, is met 
volledig. Nochtans hebben wij gemeend, het uitgeven daarvan niet langer 
te moeten uitstellen ter wille der ons nog onbekende woorden, die wij voor 
en na nog zullen opvangen en er aan zouden kunnen toevoegen. En dit 
wel ora drie redenen: 

1°. Wij zijn er van overtuigd, dat hetgeen wij thans kunnen aan- 
bieden reeds niet onaanzienlijk is- De omvang welke de woordenlijst thans 
reeds bezit, bewijst dit voldoende, vooral wanneer men in ’t oog houdt, 
dat zij den woordenschat moet bevatten van een onbeschaafd volk, dat 
slechts zijn zeer weinige en beperkte begrippen daannee tot uitdrukking 
te brengen heeft. Daarom vertrouwen wij, idat deze arbeid zoowel voor 
den taalkundige als voor dengene, die deze taal wil aanleeren, een welkom 
en nuttig hulpmiddel zijn zal. 

2°. Een taal in haar geheel uit den mond van een volk opvangen en 
in schrift vastleggen, is voor den eenling een onbegonnen werk. Wil men 
met gegronde hoop op goed gevolg naar volmaaktheid streven, dan moet 
er samenwerking zijn van verschillenden, die in deze studie belang .stellen 
en op verschillende plaatsen van het taalgebied hunne waarnemingen 
verzajnelen. Aan deze belangstellenden ontbreekt het op Kei niet: wij 
behoeven slechts de Missionarissen te noemen- Van verschillenden hunner 
hob ik dan ook bij dezen arbeid gewaardeerde hulp ondervonden. Zoo- 
lang er echter weinig of niets gedaan is in deze richting, zien velen tegen 
..'den omvangrijken stoffelijken arbeid op, welke zoo’n studie meebrengt en 
"die heel wat van den reeds weinigen vrijen tijd in beslag neemt. Heeft 
men echter deze woordenlijst te zijner beschikking, dan zal ’t een geringe 
moeite zijn, te gelegener tijd zijn aanteekeningen daaraan toe te voegen, 
en nieuw gevonden woorden, bijbeteekenissen en spreekwijzen in te las- 
schen. De omvangrijke stoffelijke arbeid is dan nagenoeg uitgeschakeld. 

3°. „Les idees marchent vite”, zelcer ook bij een primitief volk, dat 
onder den beschavenden invloed komt van intens werkend Bestuur en 
Zending. Eerlang zullen dan ook vele oorspronkelijke Keieesche gewoon- 
ten, gebruiken en opvattingen, en bijgevolg ook de woorden, die ze aan- 
duiden, geheel verloren zijn gegaan- Nu reeds treft men in de oude 
gezangen en ritueele formulen niet zelden woorden aan, welker beteekenis 
niet meer met zekerheid is vast te stellen. Het opkomende geslacht van 
heden weet reeds van vele gewoonten en instellingen, welke in onbiuik 
geraakten, weinig of niets meer te vertellen. Na verloop van een paar 



4 


geslachten, zullen de lui, die nog op de lioogte zijn van de oude adat en 
al zijn eigenaardige benamingen en spreekwijzen, met een lantaarn te 
zoeken zijn. 

Deze onrwenteling is in gcen enkel opzicht te betreuren, dan juist 
voor de studie van de taal- en volkenkunde. En wijl men van een volk nu 
eenmaal geen natuur-historlsch museum kan maken, zooals sommige 
dienaren der Wetenschap wel sehijnen te wensehen, beoogt deze woorden- 
lijst dit verlies voor de Kei-eilanden onder dit opzicht zooveel mogelijk 
te beperken. 

Nog door een andere omstandigheid dreigen veel Keieesche woorden 
verloren te gaan. De kennis van het Maleisch, de lingua franca ook in 
deze gewesten, dringt meer en meer door onder de bevolking- Het 
natuurlijk gevolg hiervan is, dat de eigen taal daardoor verarmd en 
verminkt wordt. Zijne moedertaal sprekend, gooit de inlander, ook al om 
een beetje geleerdheid te luchten, daar allei'lei Maleische woorden door- 
heen: deze verkrijgen langzamerhand burgerrecht en verdringen de eigen, 
echt Keieesche woorden. Nu reeds zijn vele woorden aan te wijzen, welke 
vergeten worden voor een Maleischen bastaard. 

Daarom hebben wij gemeend, niet langer te moeten talmen met de 
uitgave van dit werk, hetgeen een middel zal zijn om een juist beeld dezer 
taal te behouden. 

Een woord van oprechten dank aan den Weledelgestrengen Heer 
K. Heyne, Hoofd van het Museum, tevens Informatiebureau voor Econo- 
mische Botanie te Buitenzorg, door wiens welwillende bemoeiing deze 
uitgave tot stand kwam, is hier zeer zeker op zijn plaats. 

Bij ’t gebruik dezer woordenlijst houde men de volgende punten in 
't oog: 

1°. Wij hebben, alleen afgaande op het gehoor, eenigermate gehol- 
peh nochtans door de regels der woordafleiding, getracht de spelling 
phonetisch vast te stellen, zonder dit echter tot in de uiterste fijnheden 
door te drijven. Men zal nrettemin in deze lijst wel eens een woord anders 
gespeld vinden, dan men het uit den mond der inboorlingen hoort of 
meent te hooren (want om een taal af te luisteren, wordt groote ge- 
oefendheid gevergd, welke men slechts door lange, ingespannen pi’aktijk 
verwerft). Dit is in hoofdzaak te wij ten aan gewestelijke verschillen in 
de uitspraak, die overigens opvallend gering zijn, als men Noordelijk Gr. 
Kei uitzondert, Behoudens fijnere schakeeringen in den klank of de modu- 
latie der klinkers, verwisselen het meest : o e en o ; a en e ; v en w ; 
b en p; v en f; en enkele omzettingen als b.v. : t a en a t ; n a k en k a, 
enz.; op Gr. Kei wordt a vaak ai of aw, b.v.: sav, akst, = saiv; 
e n m a m, verloren gaan, = enmawm; a wordt vaak i e, b.v. : liman, 
hand, = 1 i m i e n ; o e soms o e i ; o soms o i ; i soms a i. Vaste regels 


5 


voor deze verwisselingen heb ik niet kunnen ontdekken, ook nict door 
vergelijking met verwante talen. 

Ook sommige achtervoegsels worden gewestelijk al of niet weggelatcn. 
Dergelijke achtervoegsels zijn: an, ar, it, in, ik, oen, oek, oet. Doch 
ook dit is van ondergeschikt belang, en hem, die het Keieesch als spreek- 
taal wil bezigen, zal het gebruik spoedig met de gewestelijke afwijkingen 
vertrouwd maken. 

2°. Zooals men in de spraakleer kan nazien, worden vaak woorden 
verdubbeld, doch enkel de eerste lettergreep van den stam wordt herhaald. 
Slechts bij uitzondering hebben wij deze verdubbelingen in de woorden- 
iijsti opgenomen, n.l. wanneer de wijziging in de beteekenis daardoor te 
weeg gebracht, afweek van die, welke men uit de regels in de spraak- 
leer aangegeven zou afleiden. Men zoeke dus voor verdubbelingen den 
enkelvoudigen vorm, b.v. : voor b o k b 6 k, zoeke men b o k. 

Hetzelfde geldt voor verdubbeling met apophonie, welke, in onze Euro- 
peesche talen slechts sporadiseh optredend, in ’t Keieesch zeer algemeen 
is, b.v. : voor en-kikai, zoek e n - k a i, voor en-liwlawoer, zoek 
en-lawoer, enz. 

3°. Wat de werkwoorden betreft, hebben wij deze ingedeeld volgens 
den stam en niet volgens het veranderlijk voorvoegsel. De verandeiiijke 
vooiwoegsels der werkwoorden zijn : e n, n a, nab, n a d, n a f, n a k, 
n a n g, n a m, n a s, n a r, n a t, neb, nef, nek, ner, n i, en voor 
een paar n. 

Van de verschillende vormen der werkwoorden, door verbinding met 
deze praefixen ontstaan, vermelden wij alleen diegene, welke ons gebleken 
zijn in gebruik te zijn. Zeer zeker zullen er andere bestaan, waarvan echter 
in den regel de beteekenis gemakkelijk zal zijn vast te stellen volgens 
de verklaring dier voorvoegsels in de spraakleer gegeven. 

4°. Wat de spelling betreft, bezigen wij het gewone Latijnsche 
alphabet, ons daarbij voor juister weergave bedienende van enkele hulp- 
of diacritische teekens. 
a = a, als in pad. 

a = aa, „ „ haar. 

a = a, „ „ ’t Engelsche black (gebroken a), 
e = e, „ „ bed. 

e = e, „ „ heet, bede. 

e = e, „ „ ’t Fransche etre. 
e = e, „ „ de (gebroken e) . 

i = ie, „ „ Piet. 

I = ie, „ „ pier. 

I = i, „ „ pit (gebroken i). 

o o, ,, „ pot, 

6 = 0 , „ „ boot, loten. 



6 


6 = a, als in ’t Engelsche walk (gebroken o). 
u — o, „ „ ’t Duitsche horen. 
oe = oe, „ „ boek. 

aa = a-a (twee lettergrepen met hiaat ertusschen). 

N.B. 1°. De 6 vertegenwoordigt een tusschenklank tusschen 

0 en a, met overgang van o op a, en nooit omgekeerd. Dit blijkt: 1°. 
uit verdubbelingen, waarbij niet de 6, maar steeds de zuivere o-klank ge- 
bezigd wordt, b.v. : for, wordt f o f 6 r. Wanneer dus bij verdubbelingen 
deze o-klank ontleed wordt, komt steeds de o voorop ; 2°. uit verge- 
lijking met het Fordaatseh, waar in overeenkomende woorden deze twee 
klanken niet zijn samengesmolten en de o-klank steeds vooraan komt, 
b.v.: Keieesch entot, nuchter zijn, Fordaatseh entolat; Keieesch 
f 6 r, booze geest, Fordaatseh f o w a r. 

2°. De u-klank als boven omschreven komt slechts in twee woorden 
voor, n.l. dum, (van ’t Hoik: duim) duim als lengtemaat, waarin het 
een mislukte nabootsing is van onzen ui-klank, en in r u k, reeds. Volgens 
de afleiding zou men dit woord nog beter r 6 k sehrijven, wijl het in ’t 
Fordaatseh roak luidt, en men hier dus ook een gewone samensmelting 
heeft van o en a, doch in dit eene woord alleen wordt die saamge- 
smolten klank kort uitgesproken, zoodat men daarvoor dan toeh weer een 
ander teeken zou dienen te bezigen. 

3°. Wijl, ofschoon onoordeelkundig, in de officieele Maleische 
spelling onze oe-klank ook door oe wordt weergegeven, hebben wij om 
redenen van praktischen aard deze schrijfwijze gevolgd. 

De tweeklanken sehrijven wij : 
ai = ai, als in ’t Fransch in paille. 

ai — aai, „ „ fraai. 

aw = aw, „ ,, lawaai. 

d = ei, „ „ leiden, doch in open lettergrepen korter uitgesproken. 

ew = eeu, „ „ leeuw. 

oei = oei, „ „ loeien. 

6i = ooi, „ „ kooi. 

01 — oy, „ „ ’t Engelsch in boy. 

ow — ou, „ „ kous. 

Wat de medeklinkers betreft, kunnen we zeggen, dat ze dezelfde 
waarde hebben als in ’t Nederlandsch. Alleen merke men op, dat de s de 
waarde heeft van de Fransche g als in gare. De v en w zijn dikwijls 
niet scherp uitgesproken en zweven tusschen deze twee in, en gewestelijk 
komt in vele woorden de een of andere meer uit. De ng, die ook veel 
in ’t, begin van woorden voorkomt, wordt steeds uitgesproken als ng 
in dingen. 



7 


De ldemtoon valt steeds op de laatste lettergreep, ook wanneer deze 
raaar een toevallig achtervoegsel is. 

Het Keieesche taalgebied strekt zieh uit over de eilanden, welke 
gewoonlijk onder den naam van Kei-eilanden worden aangeduid. 

H. GEURTJENS. 

m.s.c. 


Langgoer, 5 Augustus 1919. 


AFKORTINGEN: 


H. — Hollandsch. 

M. == Maleisch, duidend in de meeste gevallen op woorden, die van 
’t Maleisch of door bemiddeling van ’t Maleisch in ’t Keieesch zijn 
overgaan; Jav. = Javaansch. 
v. = afgeleid van. 

Bet. = beteekent. 



9 


A — Abloeb 


A 

A, telwoord: een. In verbincl ng met liet 
algemeen stukswoord e i n, dus ae in, 
doet het ook dienst als onbep. lidwoord. 
P a a, eenmaal. H i r a, iemand. 

A, armband of enkehing van metaal, 
gedragen door vrouwen of kinderen. 
A f 5 f o e a t, spiraalvormig gedraaide 
armband. A mas m ay, soort armband, 
welks opening te groot is om gedragen 
te worden en die enkel dient als betaal- 
middel. A kasleban of iebleban, 
armband van rond metaal. A ngala- 
w a r of n g a 1 a 1 a w a r, armband van 
plat metaal. A nef kof a k, armband 
van vierkant metaal. A dekdek, arm- 
band van twee door elkaar gedraaide 
stnkken metaal. Een a-soort boort dik- 
wijls bij de rijkssievaden van een radja 
* tanda tangan bij aanstelling tot deze 
vaardigheid ; a j a n g w o e t of a 
n g e 1 a k. 

A, e n-, omvademcn. Ena k a k a h a i, 
een klein kind oppassen. 

A, n-, geven, nemen, ontvangen, be- 
vangen. I enboeoek atbak, ma 
atbak na i, hij heeft g’erookt, maar 
de tabak heeft hem bevangen. A vertaalt 
ook ons hulp-werkwoord: laten, b. v. 
ma ensoe, laat zakken, gooi neer; 
m a o e 1 e i k, laat zien ; m a e n t i, 
T aat in, steek in; ma endo, laat 
komen = geef hier. 

Aawng, e n-, afsmetten, b. v. van klon- 
ren, die afgeven; besmetten door ziekte. 
Dos a a w n g, vreemde zonde. 

Aawt, een visehsoort. 

Ab, soort papagaaiviseh (M. ikan 
boeloet), die vergiftige deelen heeft; 
wanneer deze emit verwijderd zijn, geldt 
hij voor zeer smakelijk. Het vergif is 
doodelijk. Ab lanoeran, een grootere 
soort. A b kaloesoer, een kleinere 
soort. A b Jar, een niet eetbare soort. 
Moean ab te a i minat, wioem 
w a e i d i? heb je a b of a i minat 
gegeten, dat je daar zoo versuft zit te 
kijken? (A i m i n a t is een plant welker 
vrachten ook slechts na doelmatige toe- 
bereiding eetbaar zijn). De uitdrukking 
wil dus zeggen: wat zit je daar zoo be- 
teuterd te kijken als iemand die een ge- 
vaarlijken kost gegeten geeft en bang 
is, dat het hem slecht bokomen zal? 

Abarin, e n-, zuur zijn. 


Abean, naam van een dorp op Kl. 
Kei. Als men bij ontmoeting tot iemand 
de gebruikelijke vraag richt: oemtal 
b e? waar kom je vandaan? en tot 
antwoord krijgt: ental abean o x 
a b e a t of f e I b e a t o, dan beteekent 
dit zooveel als: dat gaat je niet aan, 
en geldt als een beleediging. In dit 
antwoord toch ziet men een woordspeling 
op b I e n of b I e t, lijkenvocht. 

Abil, en-, vijanden verzoenen. 

Abil, een diep litteeken hebben of 
nalaten. 

Abjaawt, zie b e j a a w. 

Abkan, bakan of ka n, ini. benaming 
voor wandelende takken en wandelende 
bladen en ook voor de mantis reli- 
giosa of juffertje in *t groen. Deze 
laatste, kan fcoem genaamd, vormi 
de Mnderen in den schoot der moeder. 
Indien een vrouw ze doodt, krijgt ze 
misvormde kinderen, wier ledematen zul- 
len staan als die van dit insect. Indien 
men ze in de tuinen ontmoet, is dit een 
gunstig voorteeken. 

Abled, angled of avled, ■ veel, 
talrijk. Angled odan, vrij veel ; 
a n g 1 e d wo h o, tamelijk veel ; a n g- 
1 e d 1 a i, of op Gr. Kei ook 1 a i 
angled, zeer veel, dikwijls. 

Ablet, e n-, of n eerbiedig vree- 
zen (timer reverential is), schroomen, 
dienen als schoonzoon. Zoolang n.l. de 
huwelij ksprij s niet betaald is, moet de 
schoonzoon bij zijn schoonvader inwo- 
nen en hem dienstbaar zijn. Enhor- 
mat ablet, enbobar ablet, eer- 
biedig vreezen. 

Ablioer, spint van liout ; sclmttzn, 
goud, kleeren, enz. welke men na een 
lange reis mee thuis brengt: wellicht 
zoo genaamd, omdat bjj ’t afscheidsmaal, 
k a i f a k, de vertvekkenden voor 1 e 1 a\s 
goudsieraden, enz. uit spint, zacht hout 
of gaba-gaba gesneden, de spijzen van 
de vrouwen koopen. Deze aldus voor- 
gestelde schatten verbeelden de werke- 
lijke kostbaarheden, we ike de reizigers 
zullen meebrengen. 

Ablis, e n- praatjes rondvertellen. 
Nanggrehi-ablis, kwaad spreken. 
(Mai. Arab, iblis?). 

Abioeb, zie b e 1 o e b. 



AMoeoer — Ad 


JO 


Abloeoer, struiksoort, welks bladeren 
in tijd van nood als sirihbladeren ge- 
kauwd worden. 

Ablot, lang, uitgestrekt, ver. N a n g- 
grehi ablot, langdradig of breed- 
voerig spreken. Nanggrehi k e t, 
bondig spreken. Enkai Mala joe 
a b 1 6 1 1 i, zeer goed Maleisch kennen. 
Enwassil ablot, hard liegen. Ket 
ablot, ongelijk in lengte. D e ablot 
r u k, al laat in den avond of nacht. 
T o e m ablot, een lang verhaal. Bed 
ablot, een lange, verre weg. 

Abnan, korf van gevlochten bamboe. 

Abnew, kiekendief, sperwersoort. 

Abnoean, G. K. = j e r. 

Abnohan, nek. 

Aboet, e n-, tintelen of slapen van 
ledematen. 

Abran, of bar a n, man, mannelijk. 
Baranran, mansvolk. Wat-abran 
of w a t baran h 1 r r o e, man en 
vrouw, echtgenooten. Tomat abran, 
manskerel. Sit abran, kater. (Mai 
berani, dapper, mannelijk). 

Abran of bra n, pijl met punt van 
Mapper- of betelhout, meestal van in- 
ker vin gen of weerhaken voorzien. Hij 
dient bij voorkeur als oorlogspijl. En- 
f a n abran, zoo’n pijl met een 
k a w o e 1 aan de punt, afschieten, om 
vijanden te verzoenen. Hower n a t- 
w i a k, b r a n n csoe r, de sasi is 
gespleten, de pijl is gevlogen, = de 
vijandschap is uit. Om twee vijanden te 
verzoenen, houden deze samen een bij 
den stengel ingescheurd klapperblad elk 
bij een stuk vast. Het blad is als een 
hower gevlochten. Samen, elk van 
zijn kant trekkende, scheuren ze dit blad 
doormidden : hower n a t w i a k, en 
tegelijkertijd wordt de pijl onder ’t op- 
zeggen eener formuul weggeschoten: 
bran nesoer. De verzoenden hangen 
het doorgescheurde stuk klapperblad aan 
him woning op. 

Abrenan, tijdsverloop van een maan. 
M i e t abrenan, opkomende ebbe, 
zoodat het weer bijna vloed is, dood tij. 
Dit gebeurt op 't zelfde tijdstip van den 
dag eenmaal bij elke maan: vandaar de 
eerste beteekenis. 


Abrin, of b r i n, bode, bes teller, bood- 
schap, mare, tijding. Wan abrin, 
zaakbezorger, tusschenpersoon, koppe- 
laar. Ne,sno abrin h i r a, aan 
iemand een opdracht geven. E n t a h a 

abrin we , een boodschap bren- 

gen * aan Nit abrin, zie bij 

k a b i n. 

Abris, zie abrissan, 

Abrissan, peper, piper nigrum L; de 
bladeren worden als trekpleister op 
zweren en puisten gelegd. Abris- of 
abrissan koeboer of kaboe- 
o e r, kleine soort piper longum L., de 
lombok setan ;• dezs fijngewreven, wordt 
als verzachtend middel gebezigd op 
steken of beten van giftige dieren. 
Abrissan leading, andere soort 
met ronde vmchten, capsicum annuum. 
Abrissan 1 a i, de groote soort 
spaansche peper. 

Abroek of kanar a b r o e k, rood 
en blauwe papagaai, eclectus polychlorus. 

Abrowan, barowan of n g a r o- 
w a n, verwilderd, dichtgegroeid van 
tuin of weg. 

Absek, kegel, al wat kegelvormig is 
opgestapeld, voornam. spijzen, b. v. rijst 
in een kom aangedrukt en claarna om- 
gestulpt. Bij ’t afscheidsmaal voor een 
reis, kaif ak, staat te midden der ge- 
rechten een groote absek als hoofd- 
schotel. Eerst tast do priester of de. 
aanvoerder toe: voelt de rijst, die den 
vorigen dag reeds gekookt is, lauw aan, 
dan is dit een gunstig teeken; voelt hij 
kil aan, dan is dit een slecht voortee- 
ken. Daaraa moeten alle vertrekkenden 
dien schotel samen verorberen; vinden 
zij er onder ’t eten een hard voorwerp 
h.v. een vingerring of steentje in, dan 
is dit weer een gunstig voorteeken, 
maar omgekeerd, wanneer zij er zachte 
of losse voorwerpen b.v. zancl in vinden. 
Ook bij het feestmaal ter gelegenheid 
van het dekken van een nieuw huis 
worden reusachtige absek’s opge- 
diend. 

Abtoeoen, vischsoort. 

Ad, en-, droog zijn, droog staan, uit- 
gedroogd zijn van dingen, die van 
nature of gewoonlijk nat zijn. Lei an 
e n a d, een droge keel hebben, dorst 
hebben. Habo enad, de boot raakt 
grond, zit vast, ligt droog. W e r enad, 
de put is uitgedroogd. 



II 


Adaat — Afa 


Adaat, melaatschheid; verbodsteeken, 
bestaande uit een elriehoekig saamge- 
voegd ,stuk gaba-gaba met uitstekende 
punten: de overtreder zal met me- 
laatschlieid geslagen worden. 

. Adadir (v. e nadir), onderricht, les. 

Adan, verstorven van hout, dor van 
bladeren, loof of vruchtbolsters. Noe- 
oer adan, rijpe kJappernoot, waarvan 
n.l. de bolster reeds dor is. 

Adan, buitenkant van een balk. 

Adat, (M. Arab, adat) gewoonte, 
gebruik, gewoontereclit, beleefdlieid, 
goede manieren. A m a m adat 
w a a w n i, dat ■ zijn wij zoo gewoon, 
dat is zoo ons gebruik. Enoet adat 
E i w a v, over en weer geschenlcen aan- 
bieden tusschen bevriende dorpen of 
familiegroepen ; den huwelijksprijs be- 
ta! en waarbij de familie van den bruide- 
gom .schatten aanbiedt en die der bruid 
borden, sarongs en eten. Enkai adat 
w a e i d, geen manieren kennen. Adat 
endir sir of adat enlarang, 
het gewoontereclit verbiedt het, het is 
ongeoorloofd. Nilawan of e n f a- 
r a h a adat, het gewoontereclit schen- 
den. Adat ngelan, de schatten die 
voor een bruid betaald worden: adat 
zijn de groote waardevolle stukken, 
n g e 1 a n de kleinero stukken. 0 e 
adat, plicht, taak. 

Adfofar, wang, kieuw. 

Adil, (M. adil), siechte manieren, 
streken, list, sluwheid. Ini adil 1 a i, 
hij steekt vol sluwe streken. Enoet 
n i adil, door list willen misleiden, te 
slim af willen zijn. 

Adir, (M. adjar), en-, leeren, aanlee- 
ren, onderwijzen, straffen. N e f a d i r, 
onderrichten. 

Adjad, (M. djadi), worden. kunnen, 
gereed komen, gebeuren. Adjad of 
adjad, w o e k, dat kan, dat mag. 
Adjad w a e i d, dat kan niet, dat 
gebeurt niet. F e 1 i adjad wo e k, zoo 
kan het ook. Adjad! of cl j a d i! top! 
aangenomen ! mooi zoo ! Adjad r u k, 
het is al klaar. Adjad h o e b, nog 
niet gereed. 

Adjam, (M. djam), uur. 

Adjang, (M. djaga), taak, plicht op- 
dracht. E n-, tot taak hebben, zorgen 
voor, bewaken. 


Adjang, e n-, G.K. = e n s a d j a n g. 

Adjoed, oproeper tot het gebed hij de 
Mohammedanen. 

Ado! uitroep van verwondering of 
medelijden. 

Adoeng, e 11 -, of n e f-, uitzoeken, sor- 
teeren, uitkiezen. N e f a d o e n g t o- 
mat, mensehen uitzoeken, = ze als 
slaven beschouwen; vandaar: minachten, 
verachten. 

Adranan, reigersoort (wit). 

Aeil, slot ; a e i 1 janan, sleutel ; 
a e i 1 m a t a n, sleutelgat. E n- 5 of e n- 
toewan met een sleutel sluiten; 
enaeil j a r a t, met een sleutel ope- 
nen, ontsluiten. 

Aein, een, een zekere, b.v. tomat 
a e i n, zeker iemand jleran a e i n, op 
zekeren dag. A is het eigenlijke telwoord 
een, ein is het algemeene stukswoord. 
Aein te aein, of verkort: aein te, 
een of 5 t ander naar verkiezen. 
H i r a aein, zeker iemand. Aein 
t a 1 i k aein, de een na den ander. 
Jatat aein. ora ’t ander, b.v. noe- 
t o c a leran jatat a p l n, om den 
anderen dag. Aein.... aein, elkan- 
der; deze zegswijze maakt de werk- 
woorden wederkeerig, b.v. aein en- 
b a n g i 1 aein, ze .si nan elkander. 

Ael, (M. kail) lang dun touw, inzon- 
derheid lang’ vischsnoer. Aan den angel, 
ael ihin, wordt als aas een lapje of 
een stuk van J t binnenste van een pi- 
sangstam gebonclen. Men sleept dit 
vischsnoer achter een snel zeilencle boot 
om groote visschen te vangen, ento d 
ael. 

Aet, groote giftige duizendpoot, scolo- 
pandra morsitans. 

Af, en-, wuiven, wenken, steken, zie 
af a t. 

Afa, (M. apa), ding, zaak. iets. 
Deni i 1 1 e i k afa bokbok, hier 
heeft men een fraai uitzicht. 0 e m- 
lei'k afa i j a! kijk cons hier! zie eens 
aan! Afa i, dinges, gebezigcl wanneer 
men niet op den eigemijken naam van 
iets kan komen. Afa aein, zeker iets. 
Afa bok aein, iets moois. Afa 
w a e i d, niets, ? t is niets. 



Afafa— -Ahaik 


12 


De zuiver overgankelijke wrkw. ei- 
schen, sommige altijd, andere gewoonlijk, 
ecu voorwerp achter zich; is er geen 
bepaald voorwerp uitgedrukt, dan dient 
a f a als loos voorwerp, b.v. endoek 
naan a f a, zitten te eten. E n k a i 
e n f i k i r a f a, bij kennis zijn, de 
jaren van verstand hebben. A f a 
roehoen onkmid, rommel. 

Afafa, (verdubb. v. a fa), waren, 
zaken, goederen. 

Afaran, (v. a fa), allerlei dingen. 

Afat, e n-, (soms, vooral in samenstel- 
lingen verkort tot enaf), afkappen, 
afsteken, afsnijden, verwonden door 
steken of hakken. Enafat lelan 
kelen. Enaf lawoer, vernielen. 
Enaf w i a k, splijten. \ 

Afdas, e n-, een ritueele was selling 
doen. 

A fin, G.K. = a e i n. • 

Afloer, tiental voor dieren, b.v. wav 
afloerroe, twintig varkens. 

Afloeroen, e n-, slap zijn (Jav. p e- 
1 o e h, impotent). 

Afngelak, duidelijk, helder. 

Afngoeng, in de nitclr. : afngoeng 
s a l* w a t, een die zicli als een vrouw 
gedraagt. En-sar wat, zich als een 
vrouw aanstellen of gedragen, vrouwen- 
werk doen, wanneer n.l. van een man 
sprake is. 

Afnoet, in de uitdr. : 1 e r a f n o e t, 
middag. 

Afroean, (v. a f a en roe), midden, 
middelpunt, tusschenhelft. Ler af- 
roean, middag. De afroean of 
de froean, of dedan afroean, 
middernacht. Endoek, of e n b a fo 
le en afroean Bad hi r roe 
Sad, optreden als bemiddelaar of tus- 
schenpersoon tusschen Bad en Sad. 

Aftetat, (v. afat en t e t a t), beitel. 
Aftetat sal er, kleine steekbeitel. 
Aftetat lelan g, gutsbeitel. E n-, 
fceitelen. (Jav. tatah, Mai. pahat). 

Agam, (M. Sanskr. agama), gods- 
dienst. Entarim agam, den gods- 
dienst omhelzen. E n t a li a agam, 
den godsdienst belijden. Enfaraha 
agam, den godsdienst sehenden. 


Enwatoek a g a m, den godsdienst 
verzaken. Berkar agam, een gods- 
dienstzaak. S k o 1 a g a m, godsdienst- 
cndcrricht. T o e a a g a m, ouderling. 

Ah ! uitroep van veiwondering. 

Aha, claklat waarop de atap wordt 
vastgebonden. Aha ten. dakstoel, 
lcappoot. Entev aha, daklatten op- 
spijkeren, of opbinden. 

Aha, klein kangoeroesoort op Gr. Kei 
voorkomend. Opmerkenswaardig is, dat 
Gr. Kei het meest westelijk gelegen 
eiland is j waar nog kangoeroes voor- 
komen. 

Aha, e n-, afplukken. 

Ahad, (M. Arab, ahnd), week. 

Ahad, buidelrat. 

Ahahat, (v. ahat) f smeersel, verf, 
borstel, kwast. 

Ahai, e n-, stekend of stekend wer- 
pen. Enahai woeoet, visch 
steken. Enahai bel, tatoeeeren. 
Enahai web, polcken inenten. Ena- 
hai noeoer, klappernoten afdoen. 
Enahai doeoen, haaksch zijn, 
haaksch gebogen zijn. S i t j a w ena- 
hai d o o t hoeman, de regenboog 
verdrijft den regen. N e s-, onbewust 
steken of stooten, b.v. e s b i n g a r 
n e s a h a i, het geweer stoot; bonzen, 
woean nesaliai; stekende pijn ver- 
oorzaken. 

Ahaik, en-, passen, toepasselijk zijn 
op, goed staan, gunstig zijn, bezingen. 
Enahai k loit, twee deelen van een 
gehalveerde pas gezette klappervrucht 
onder J t prevelen van formulen laten 
vallen of neerwerpen cm ’t noodlot te 
raadplegen. Vallen de twee deelen ver- 
schillend, d.i. een bol en een hoi, dan 
is *t een gunstig teeken. Op deze wijze 
beproeft men o.a. of de te geven naam 
voor een klein kind gunstig zal zijn, 
vandaar: enahaik meman, een 
naam geven. Bij sommige spelen. die 
gespeeld worden met schelpen of klap- 
perdoppen, doet men ? t zelfde om te 
zien wie beginnen moet. Enahaik 
h i r a a e i n, iemand in een lied bezin- 
gen, b.v. in treurzangen. Enahaik 
s l k s i k a r, een lied dichten of impro- 
viseeren. Enahaik mat, sehulden 
invorderen. 



Ahang — Akloel 


13 


Ahang, e n-, zwellen, doen zwellen, 
doen kooken of zieden. E n a li a n g 
j a f, het vuur bijstoken. 

Ahangjaw, gording, balk waarop de 
daklatten met bet ondereind rusten. 

Ahar, zie efar, boomsoort; afkook- 
sel der bladeren dient als bloedzuive- 
rend middel na bevalling. 

Ahat, borstel, kwast, penseel of wat 
daarvoor dient. E n-, bestrijken, be- 
smeeren, verven. 

Aher, bamboegeleding. Van daar ge- 
deelte in ’t algemeen, b.v. e n k a i 
aher wat, slechts ten deele kennen. 
Rosarioem (E u r.) aher, tien- 
tje van een rozenkrans. E n-, bamboe 
of rotan bij de geledingen doorhakken. 

Ai, (M. kajoe), hout, b.:om, stiTiik, 
A i h a n g a, tak, mik. A i h o n g~ 
h o n g, brandhout. A i s i s i t, be- 
werkt hout. A i woean, boomvrucht, 
vruchtboom. A i f o e o e n, bloemliout. 
Ai mafoen, zaehte houtsoorten. A i 
woessin, harde houtsoorten. E n t a 1 
a i, kegelen. E n o e t a i, het groote 
hout in een nieuwe planting omhakken. 
Toekan ai, timmerman. A i w a r a t, 
alle hout- en struikgewas. A i i n g 
Jar, wat Lavlav, de twee legenda- 
rische grenspalen aan ’t einde der wereld 
tusschen ’t rijk der Ievenden en dat der 
dooden. A i d o e a n, houtworm. A i 
ten, zaagsel. 

Ain, n e f-, hard of taai zijn bij happen, 
snijden, enz. 

Air, n a k-, janken van honden, huilen 
van kinderen. 

Ait, (M. ajah), vader, oom, ook als 
aanspreking gebruikt tegen oudere en 
eerbiedwaardige personen. Ait b i e b. 
persoon dien men uit eerbied of gene- 
genheid ook met ait toespreekt. Ait 
koet, vadertje, wordt ook tegen kleine 
jongetjes gezegd. 

Aitnil, boomsoort, trommelstokboom, 
cassia fistula L. Het vocht verkregen 
door de gestampte schors met water uit 
te persen, dient als snieersel tegen 
waterpokken en inwendige verhitting. 
Het sap der gekneusde jonge blaren, 
met klapperolie vermengd, levert een 
verzachtend smeersel tegen s e n g j a- 
b a r. 

Ajai, een boom van de manggasoort, 
de vrucht ervan. Manggifera spec. 


Aje, zie akee, (waarschijnlijk v. a, 
spang, en j e, de in onbxuik geraakte 
onbepaalde vorm van j en, voet) . 

Ajo! uitroep van aansporing of aan- 
moediging. 

Ak, w a k, stopwoordje, zie r u k. 

Ak, e n-, afklimmen uit een boom, paal, 
enz. Enak il ensoe, weer afklim- 
men. (Mai. nai’k). 

Aka? (M. apakah?), wat? welk? wat 
voor een? 0 emkai 11 a aka? wat 
west jij daarvan? Oho n’aka? of oho 
w a e i d aka? wel ja, wel zeker. 
Aka la of akahe? wablief? wat is 
er? 0 m o e aka n a jaw? wat heb 
je tegen mij ? wat is er tusschen ons ? 
A f a aka? wat voor iets? Aka 
wordt ook gebruikt om 5 t gezegde 
van een ander tegen te spreken met 
hetzelfcle eindwoord, b.v. e n i s i e n, dit 
is slecht. Sien aka? wat slecht? 
hoezoo slecht? Nijoh! och wat! 
Nijoh aka? hoezoo och wat ? o e m- 
b o d! je bent dom. Oebod aka? wat 
doe ik clan voor doms? 

Aka, (M. Arab, akal), verst and, wijs- 
heid. Aka boecl (M. aka! boedi) 
wij sheid, schranderheid. 

Akav, (v. ai en kav, M. kapas, 
kaboe-) katoenplant, gossypium her- 
baceum, katoenvlok, ruwe katoen. 

Akbilin of k a b i 1 i n, (M. toetoemboe) 
fijn gevlochten mand met deksel ; kistje 
van gaba-gaba met gekleurde panda- 
nusbladeren overtrokken en dikwijls 
nog met kleine schelpjes versierd, in- 
gevoerd door handelaren van Ceram of 
Ceram-laut. 

Akee, (v. al en keel), krukje waar- 
mee de uitleggers of vlerken eener 
prauw bevestigd zijn aan de dwarshou- 
ten die over de prauw liggen. M ft s 
akee of aje, het eerste stuk goud 
dat gegeven wordt, om de aanstaande 
bruid alvast te bespreken, enkeet. 
Het meisje mag daarna niet meer aan 
een ander verkocht worden op straf van 
boete, tenzij de kooper, met verbeuring 
van zijn m as akee, er van afziet. 

Aklil, een soort ronde ben. 

Akloel, staal (metaal). 



Alma — An 


*4 


Alena, of ken a, (v. nat), pruim 
tabak of betel, mondvol eten. 

Almas, rat a k n a s, betiteling van 
groote lconingen, vooral in gebeden en 
bezweringen. 

Aknawoen, k anawoc n of n a k- 
nawoen, (v. a w o e n), ascii. Entoe- 
o e aknawoen, zie ho. Leran 
aknawoen, aschwoensdag. 

Aknikir, (M. kikir), vijl. 

Akrad, fosforesseering in zee. 

Akran, in de uitdr. :binbinakran 
for fangloban, slechte menschen 
of spoken, die de goeden belagen en 
tot kwaad verleiden. 

Akraw, klapperbladeren op een rij in 
zee gelegd en met steenen bevestigd, zoo- 
dat daardoor een stuk zee wordt afgezet, 
Bij afgaand tij worden de visschen daar- 
achter tegengehouden. Achter die af- 
rastering de visschen steken of vangen 
heet: entai of ensang akraw. 
Akraw is ook het sterrenbeeld Orion 
wegens zijn gelijlcenis met de akraw. 

Akrid, zaag. 

Akrit, of karit, inktvisch, poliep. 
De kleinere soorten worden gegeten, 
doch ze zijn pomali voor de mi toe 
doean’s en op Gr. Kei voor alle ade- 
lijken. De grootere soorten (de verbeel- 
ding der lui bevolkt de zee met reus- 
achtige exemplaren), zijn zeer gevreesd 
door de zeevaarclers, wijl ze met hun 
lange vangarmen de boot met man en 
muis in de diepte trekken. Vooral ge- 
durende de naehten van Dondei’dag op 
Vrijdag en van Vrijdag op Zaterdag zijn 
ze te duchten. 

Akrod of k a r 5 d ) houtskool. 

Aksel, soort fijn geruit katoen. 

Akwal, (M. koewali), ijzeren, bolle 
braadpan. 

Al, en-, nitgraven, weggraven, rooien 
van aardvrueliten. 

Alai, of halai, en*, of en-, (M. 
lajoe)/ schroeien in de zon of boven ’t 
vuur, om iets slap en lenig te malcen, 
zie neb-la i. 

Aloer, groote waterkruik. 

Altan, s 6 r a 1 1 a n, vloedgolf. 


Am, (M. kami), pers. voornw. eerste 
pers. meerv. wij, ons, den toegespro- 
kene uitsluitend. 

Amak, of hamak, e n-, of e n-, 
beslechten, oordeelen. Enhamak 
b erka r, een zaak beslechten, over 
een zaak beraadslagen, Enhamak 
t o m a t, lui met elkaar verzoenen. 
Hamak o, dat gaat u aan, dat moet 
gij weten; zooals g*e wilt, naar believen. 

Amam, bezt. voornw. eerste persoon 
meerv., ons, onze, den toegesprokene 
uitsluitend. 

Aman, e n-, niet willen. N I n g a m a n 
a f a i, dat wil ik niet. 

Aman, spruw, wit beslag op de tong. 
Aron aman, braakmiddel. 

Amarar, ( v. n e s-m a r a r) , maan- 
maand ongeveer overeenkomend met 
December of Januari. 

Amna, G.K. = liavna. 

Amin, (M. damei), oud Keieesch, 
vrede. Ensak a min, den vrede aan- 
bieden. 

Amnanat, (v. ma en nan an), lang- 
dnrig, over langen tijd, oud. A m n a- 
nat-ak enclat over langen tijd zal 
hij komen. Arananat r u k, reeds 
lang geleden. Habo i amnanat 
r u k, die boot is al oud. Amnanat 
h o e b, onlangs. Hoeb amnanat, 
over langen tijd. Amnanat waeid, 
eerlang. 

Amnelat, jonge doch ter , ongehuwde 
vrouw. 

Amnga, of n g a, tiental voor boomen. 

Amnlng, = amam. 

Amoed, e n-, het grootere hout in een 
aan te leggen planting omhakken. 

Ampoen, (M. ampon), vergiffenis, 
kwijtschelding, En-, of en - am- 
poen g, vergeven, kwijtschelden. 

Ampoeng, zie ampoen. 

An, na*, (M. niakan), eten, bijten van 
visch in ’t aas; verdienen, winst maken, 
naan koebang a vied, veel geld 
verdienen. Naan rereeng, voor loon 



*5 


An — Arlelan 


dienen. Naan k o m k o in, met den 
mond vol tanden staan. Verteren van 
vuur, jaf naan sien, het vuur pakt 
sleclit, verbrandt sleclit lietgeen men wil 
opstoken. Weng naan a t m a n, de 
roest verteert het ijzer. Snijden van 
snijgereedschap: akrid naan bok, 
de zaag snijdt goed. Winnen, als winst tot 
zich nemen :I enhaawk naan ang- 
le d 1 i, hij wil er te veel op verdienen; 
i naan mam t a n a t, hij ontvreenidt 
onzen grond. Opbrengen: o m o e h ab o 
naan aka? wat heeft uw boot opge- 
bracht ? Itaan afa i bokli, dat is 
zeer lekker. Itaan i w a e i d, dat is 
oneetbaar. 

An, oudere broer van een jongen, 
oudere zuster van een meisje. J a - w a r 
of jan-war gebroeders. An warin, 
makker, kameraad. An warin s a, 
medeplichtige. 

Anan, en-, (Jav. anam) vlechten van 
mand- en matwerk. 

Anga, zie amnga. 

An g goer, (M. anggoer), wijn. 

Angjaw, rijen brandhout in af te 
stoken planting. 

Angled, zie a b 1 e d. 

Angmaan, geest, animus, schim, 
schaduw- of spiegelbeelcl, voorstelling 
n.I. wanneer ik mij iemand Ievendig 
voorstel of van hem droom, zie ik zijn 
angmaan. Oolc levenlooze voorwerpen 
hebben een angmaan (animismus) 
en de geesten en schimmen gebruiken 
van de hun gebrachte offers ook alleen 
de angmaan, de stoffelijlce ge- 
daante blijft. 

Angmasar, of M a n g a s a r, Makas- 
sar, Makassaar. 

Angoer, of angoer 1 o e 1 i n, (M. 
Jav. angoer), J t is goed, *t is dienstig, 
J t is beter, laat liever. 

Anoer, groot etter- of kliergezwel. 

Aoek, e n-, veelvuldig doen of zijn. 

Aon, of jaf a on, vuurkool. 

Appel, (Eur. appel), beroep, appel. 
En-, in hooger beroep gaan. 


Ar, of e r lange hooge grondzeegolf , 
roller. Em, het zich vornien en aan- 
rollen van zulke golven. 

Ar, nes-, afschuimen, het zachte 
vruchtenvleesch van een onrijpe klap- 
pernoot, uit den dop scheppen. 

Ar, e n-, het vuur temperen, door er 
brandstof van weg te nemen of deze te 
verstrooien. 

Ar, en-, uitdagen, tarten. Enar 
wowar of e n h i 1 i r w o w a r, tarten. 

Ar, n e f-, of enka f-, (v. ari k), 
veelvuldig zijn, gem een zijn en daarom 
minder gewild. E n m e 1 nefar, over- 
vloedig in 7 t wild groeien. 

Ar, of h a r, (M. hari) dag, tijdstip. 
Har oe, of ded oe, (Mal.-hoeloe) 
oudtijds, vroeger, van vroeger tijden, 
verouderd. Bingan har o e, oud bord, 
(tot de familieschatten behoorend). 
Woean ar, of ar ] a i, of w o e a n 
ar 1 a i, feestdag. Ar 1 o e 1 i n, gun- 
stige dag voor een onderneming. In *t 
algemeen is de Vrijdag de gunstige dag, 
voor bizondere gevallen wordt hij door 
't noodlot vastgesteld. 

Araan, zolder, vliering. 

Araban, of tar a ban, (M. rabana), 
tamboerijn. 

Arak, (M. arak), jenever uit sagoeer 
gestookt. 

Arak, en-, verduren, uithouden, vol- 
houden, uitstaan. 

Arat, bruinvisch. 

Aral, paalworm. 

Arat, n e f-, slecht bloecl uitzuigen. 
Men legt op de zieke plek eerst een 
gekauwde sirihpruim, daarna een heel- 
krachtig blad, dat het bloed naar de 
pijnlijke plek moet trekken; dit wegge- 
nomcn zijnde, zuigt men t bloed uit. 

Arik, hoeveelheid, aantal, veel, talrijk. 
Arik b e? hoeveel? A r i k baeil i! 
wat een menigte! Arik i! wat een 
massa. 

Ar-lelan, smetkoord om hout af te 
smetten. Taaw koed ar-lelan, 
klapperdop met zwartsel en smetkoord. 
Zie koed. 



Arloed — Atar 


l6 


Arloed, (M. arloclji), uurwerk. Ar- 
loed enwaeit, hot uurwerk loopt. 
Arloed emnat, het uurwerk staat 
stil. Arloed enba 1 i, of enba 
21 e s n a 1 i k 1 i, het uurwerk loopt voor. 
Arloed enba t o e k, of enba 
mangmangl i, het uurwerk blijft 
achter. 

Armaw, (M. harimau), draak, meestal 
gestileerde honden voorstellende: lion- 
denkop, vischlijf en slangenstaart. 
Nang armaw, draak. 

Arngai, bamboebusje dienst doende als 
kalkkokertje of als kruitbusje; elk busje 
bevat kruit voor een schot, ze worden in 
den patroongordel, s i t, meegedragen. 

Arngoel, gouden oorlianger, gevormd 
door zes knopjes, door kleine staafjes 
ringvormig verbonden. 

Aroeboen, groei van mensehen, dieran 
en planten. 3ST o e o e r aroeboen, 
uitgeschoten kokosnoot. Koet i aroe- 
boen loelin, die kleine groeit vlug. 
Afa roeboen, iets dat in ’t wild 
groeit. 

Aroemoen, roemoen of toe- 
in o e n, (M. toeboh), gestalte, lijf, 
lichaam, vooral bovenlijf, romp. Eoe- 
m o e n 1 a i, zwaarlijvig. 

Aroen, oor. E n 1 a r aroen, cor 
neigen om te luisteren. Aroen nat- 
k o e o e n, doof zijn. Aroen ten, 
oorvuil, oorsmeersel. Aroen ten te? 
ben je doof ? hoor je niet ? Aroen 
nebloeoeng*, hangend oor, b.v. van 
een honcl. A r o e n,i algemeene bijnaam 
voor een hardhoorige. Loev aroen, 
hanclvat van een kist. Mas loev 
aroe n, gouclstulc van dien vorm. 

Aroet, hamerschelp, malleus vulgaris, 
Aroet bar ana n, andere soort. 
Aroet sarat, zeer groote soort. 

Aroet, een kruidsoort. 

Aromatmat, of r omatmat, (v. a i, 
ron, en mat) groen. 

Aron, (v. ai en ron), geneesmidclel, 
voorbehoedmiddel, al wat als genees- of 
tooverkraehtig beschouwd wordt, ter 
verdrijving of voorkoniing van kwalen, 
ziektes en andere onheilen. Hetgeen 
noodig is om iets in werkrng te stellen, 


b.v. de olie in een lamp. A r 6 n s i e n, 
G. K. moes van verschillende soorten 
fijngesneden en door elkaar gekookte 
bladeren. 

Aroo, regenboog. 

Arop, Europa. Bak Arop, lange, 
dikke spijker, groote, vierkante nagel. 
E s b o Arop, goedkoope sarongsoort. 

Asa, (M. asal), stand, kastc, A s a 
1 a i, voorname stand, adel. Asa 
koet of a s a sien, lage stand. Op 
Kei onderscheidt men voornamelijk drie 
standen: adel, melmel; middenstand, 
renren; slaven, i i ; in elk dezer 
hoofdstanden heeft men nog weer ver- 
schillende graden. Asa bangs a, ver- 
wanten, stamgenooten, inzonderheid 
diegenen, met wie men over en weer 
huwt. 

Asam djaw, (M. asam Djawa), tama- 
rinde, (niet inheemsch op Kei). Tama- 
rindus indica L. 

Asbar, rond koperen potje. 

Asjaeit, trechtervo radge steekmand 
om te visschen. 

Askakar, twistziek. Ni askakar 
twistziek zijn. 

Asmangat, G. K. = a b n e w. 

Asngoengoen, vingerlengte. 

Assimat;, (M. azimat), amulet,' too- 
vermicldel, zoowel als genees-, dan 
wel als voorbehoedmiddel gedragen en 
zoowel van Slammen als van heidenen 
afkomstig. 

Asta, arm van vingertop tot elleboog. 

Astaga, of astagena! of astaga 
feroela! (M. Arab, astaga perlah of 
astaghfiroe ’llah), uitroep van drift 
of verwondering, bij Slammen ook als 
bezwering. 

Astakar, zie askakar. 

At, e n-, de honden bijeenroepen door 
een eigenaardig hoog keelgeluid uit te 
stooten, zooiets als: nmo! nmo! 

At, n e s-, of e n m e 1 n e s a t, slecht 
groeien. 

Atar, groote s a k, zie sak. 



*7 


Atar — Av 


Atar, e n-, zich herinneren, onthouden 
geheugen. ’ 

Atbak, of tabak, (H. tabak), tabak. 
Nicotiana tabacum L. Atbak nga- 
rehen, aware tabak. Enboeoek 
atbak, tabak rooken of tabak prui- 
men, door de pruim tnsschen de lippen 
vast te houden en uit te zuigen. N a k- 
n a t atbak, tabak kauwend pruimen. 
Atbak s e k, alle tabak die op shag- 
tabak gelijkt. Atbak D j a w, alle 
tabak die in turf jes of limpings 
verkocht wordt. Atbaktsoepi, pijp- 
tabak. Atbak haloes, fijngekorven 
tabak. Atbak kasar of bar lai, 
grof gesneden tabak. Atbak oeoer 
of atbak watan kruidsoort, ele- 
phantopus scaber, (M. tapak lima). 
Afkooksel der in de zon gedroogde bla- 
deren wordt gedronken tegen bloed- 
vloeiing en in ’t algemeen als bloed- 
zuiverend middel. 

Atban, ledikant, bedstede. 

Atbob, of t a b o b, reuzenschildpad 
met zaeht schild, dermatchelys coriacea, 
die krachtens de legende sleehts door 
de lui van enkele dorpen mag gestoken 
worden, met welke de atbob een ■ 
verdrag gesloten heeft. Deze hebben bij 
de vangst en slachting bizondere plicht- 
plegingen in acht te nemen en dan laat 
het dier zich door hen gemakkelijk 
do o den en komt zelfs op liun geroep 
aanzwemmen om zich te laten vangen. 

Atir, merg van boomen. 

Atmahil, (v. at man en hil) f band- 
ijzer. 

Atmahoean, (v. a t m a n enhoean), 
breekijzer, koevoet. 

Atman, ijzer. 

Atmaran, koperen blaker. 

Atmoerat, tin. 

Atnaein, G. K. = t a n a e i n. 

Atnan, woede, gramschap, wraak- 
zucht. 

Atnebar, Tanimbar. Atnebar E i- 
w a v, Kei Tanimbar, Atnebar m a v, 
de eigenl. Tanimbar-eilanden. 

Atneen, ingewanden. J a t a n a t- 
n e e n, ingewanden. 

. Atneman of t a n e in a n, (M. teman), 
verwant, vriend. 


Atnemawj (v. n a m - ,a w n), maan- 
maand ongeveer overeenkomende met 
Mei of Juni, wijl dan de zee gewoonlijk 
kalm is. 

Atnerar, vischsoort, dezelfde als b a b. 

Atnel, (M. niat), doel. At net 
waha waein, bereikt doel dat men 
zich bij een onderneming voorstelde. 

Atngir, vischsoort. 

Atngoeng of n go eng of a t- 
ngoengoen, vuist 

Atnir, vischsoort. Jew atnir, haai 
met zwarte staartpunt. 

Atoemoen, zie aroe m o e n. 

Atoeran, (M. atoeran), instelling, 
verordening, gebruik, gewoonte, gedrag. 
A g* a m n i atoeran, de voorschriften 
van den godsdienst. Atoeran Koe m- 
p a n i, wetten en bepalingen der Ee~ 
geering. Enkai atoeran waeid, 
g’een manieren kennen, onbeschoft zijn. 
Enoet atoeran of a dat Ei- 
w a v, zie bij a d a t. Atoeran lai, 
veel plichtplegingen, plechtig. Atoe- 
ran k o e t, zonder veel omslag of 
plichtplegingen. Nanggrehi a t o e- 
r a ii, iemand terechtwijzen, zijn on- 
gelijk onder de oogen brengen, berispen. 
Wanneer iemand voor den eersten keer 
en voor een licht vergrijp veroordeeld 
wordt, is dit de gewone straf. Een der 
ouderlingen houdt de boetpredikatie. 

Atoeroen, of j a t atoeroen, oer- 
woud. 

Atoeroen, (v. nat-oeroen), maan- 
maand ongeveer overeenkomend met 
Februari of Maart, wijl ’t dan gewoon- 
lijk stormachtig weer is. 

Atoewoen, alle boomen en struikgewas 
met eetbare vruchten. W e w a n atoe- 
w o e n, zelfde bet. 

Atsir, (M. tjerat), trekpot, koffiekan, 
theepot. 

Atsol, lucifer. 

Atwan, middel van het lichaam. 

Awk, >e n-, veelvuldig zijn of doen zijn. 

Awn, n a m-, slap, verlept, verfleast, 
overrijp, beurs, verstikt, verweerd zijn; 
kalm zijn van de zee. 

Av, (v. a w a n, Jav. oewa, oom of 
tante), tante, vooral als aanspreking. 


W 2 



Avlad — Bab 


iS 


Avlad, (M. Blanda), Holland, Hol- 
lander, Hollandsch. 

Avler, mast. Enkir avler, den 
mast krabben, hetgeen men doet bij 
windstilte ora den wind te roepen. 
Ngo'es avler, liooge pul of vaas van 
poreelein of platteel. 

Avnal, plaats waar eertijds een huis 
of dorp gestaan heeft, 

Avrangan, (Jav. warangan), vergif, 
clat vergiftige dieren bij steken of beten 
afgeven. 

Awai, zie toe a } en e n. 

A wan, (Jav. oewa, oom of tante onder 
dan vader en moeder) tante, moei, doch 
vooral tante van vader s zijde; voor 
tante van moeders zijde zegt men meer 
reinan jan voor oudere zusters van 
moeder en reinan warin voor haar 
jongere zusters. 


Ba, e n-, (Jav. ngambah, betreden), 
gaan, weggaan, heengaan, loopen. 
Koet i enba n a a, of enba naa 
r u k, die kleine kan al loopen. Enba 
is ook aan de beurt zijn bij zekere 
spelen, b.v. oembwa w e 1, 9 t is weer 
aan u te spelen; je moet nog door- 
spelen; enba il, naar de meet terug- 
gaan om nogmaals te spelen. Enba is 
nog: worden, in de beteek. van: een 
betrekking krijgen, b.v. enba da- 
gam, handelaar worden. Doorstaan van 
den wind, war at enba ni koewat 
rule, de westmoesson staat al flink 
door. Hor enba 1 a i, er staat een 
sterke stroom. Enba 1 i, voorbij gaan. 
Erba r a f t o d, achter elkaar gaan. 
Enba t i m a, r o r a of s o e rat, 
been en weer gaan. Oembwa bok, 
goede reis; loop voorzichtig. Enba 
sang, tegemoet gaan. Enba w e v, 
kronkelen, omgaan. Enba bang a, 
tegen iets in g'aan. Enba f e a, reeht- 
door gaan, bij ’t loopen een omweg 
afsnijden; enba f ea h i r a, voor 
iemancl door gaan; enba f ea we 
b i r a, reebt op iemand afgaan. Enba 
e s, langzaam gaan, trekkebeenen. 
Enba tabeit, beleefde uitdr. voor: 
zijn gevoeg gaan doen, dat overal waar 
’t mogelijk is in zee geschiedt. 0 e b a 
r u k i a, afscheidsgroet van een ver- 
trekkende; het antwoord luidt: o e m- 
b w a wel of oembwa bok. En- 
ba koetkoet, zachtjens, geruisch- 


Awat, gordel, buikriem. Awat o e- 
oen, gordelplaat. E n-, omgorden. N e f-, 
een gordel dragen. 

Awaw, zeer lang geleden. E n t a 1 
a w a w, van lang her. 

Awaw, kanar awaw, groote, 
groene papagaai. 

Awei*, = makfoel, 

Awin, stuksnaam voor bamboelatten. 
Een stuk aaneengeregen bamboelatten 
gebrnikt voor visebfuik (sero) of vloer- 
bedekking. 

Awoen, en- (M. aboe, asch), ver- 
branden, verteren door vuur, afstoken, 
uitbijten van roest, scherpe voehten, enz.> 
prikkeling veroorzaakt door brandnetels, 
kwallen, enz. Enewoen wee, een 
stuk land, waarop men bet houtgewas 
heeft omgekapt, afstoken om er een 
planting aan te leggen N e f-, ver- 
branden, afstoken. 

B 

loos loopen. Hi lar enba r o r o 1 i, 
zijn bloedverwantschap strekt zich zeer 
ver nit. N a f d o e d, for erba, als 9 1 
onweert dwalen de booze geesten rond. 
Enba enmam, ver dwalen, er van 
door gaan zonder dat men weet waar- 
been. 

Baa, leem, klei. Baa taranan, 
slijkwespennest, wordfc met andere too- 
verniiddelen in de visebfuik gedaan om 
viscb te lokken. N a k-, G. K. kleverig 
zijn, zuigen, zooals natte leem. 

Baai, bouten kruk, die gebezigd wordt 
bij ’t opbalen der vischkorven. 

Baan, voorouder in den vijfden graad 
der opgaande linie. 

Bab, (Jav. babab(an), opening, 
licbaamsopening) f vrouwelijk schaam- 
deel. Bab woeoen, baar om het 
vrouwelijk schaamdeel, ook als scbeld- 
wijze tegen vrouwen gezegd. 

Bab, (M. bapa), aanspreking tegen 
oom of vader. 

Bab, soort viscb. 

Bab, i s o e b a b, vrucht van de 
n g a f a. Bab m a n g’ k r a, betelnoot 
in de offertaal. 


19 


Baba — Bakbak 


Baba, (v. enba), gang, manier van 
gaan, het g’aan. Enwehe baba, een 
wijze van roeien. 

Babaeil, visehsoort. 

Babiloen, omslag, omwindsel, overtrek. 

Babit j rawit b a b i t, keurslijf je, 
vest, buis. 

Baboer, etter. 

Bada, (M. bedak),zetmeel van rijst, 
rijstpoeder ook, doch zelden, als blan- 
ketsel gebruikt. 

Badan, =r atban. 

Bader, (M. Portug. bandera), vlag, 
vaandel, Bader enbein, de vlag 
wappert. E n f a i r b a d 6 r t de vlag 
hijschen. Entoefoe bader de vlag 
strijken. Bader ngaein, vlaggestok. 

Bading, e n-, bedriegen, misleiden. 

Badmg (Mai. pending, nietalen buik- 
riem), buikriem, gordelriem. 

BaeiJ, en-, op zich nemen, zich aan- 
trekken, wreken, goed rnaken, in eer 
herstehen. Enbaeil tomat wat n i 
m e e t, de schande eene vrouw aange- 
daan wreken. Enbaeil Ngabal, 
eerherstel doen aan Ngabal. Wan- 
neer iemand grootelijks tegen Ngabal 
misdreven heeft, nioeten alle Loerlima’s 
hem eerherstel doen. Hetzelfde geldt 
voor de Oersiwa’s met betrekking tot 
Larwoel. 

Baeil, behalve, uitgezonderd, alleen- 
lijk, edoch. 

Baeil, gelijk, zooals, evenals, zoo. 
B a e i 1 n k i, zie zoo, zoo is ’t genoeg. 
B a e i 1 b e ? hoeveel ? hoezeer ? hoe- 
zoo ? hoe groot ? hoe duur ? 0 e m o e t 
aka baeil i? wat doe je dan toch! 
Enwoo baeil, hard roepen. 

In vergelijkingen duidt baeil meest- 
al aan, dat de gelijkheid of overeen- 
komst met het vergeleken voorwerp iets 
buitengewoons is. 

Baein, (M. bajam), indische spinazie, 
amaranthus, wordt als groente gegeten. 
Baein w o e 1 w o)e 1, kattestaart, ama- 
ranthus caudatus L. 


Baek, (v. en-^k), touw, al wat dient 
om te binden, band, verband. 

Baeng, (M. pajong), regen- of zonne- 
scherm. Enveilar baeng, de regen- 
scherm opsteken. Entoefoe baeng, 
de regenscherm dicht doen. 

Baes, e n-, (vgl. e n- e s), trekken. 

Bafan, ongepelde rijst. Kokat 
mete, bafan w a e i d, zuivere waar, 
echt spul. 

Bafof, (v. en-fof), drijfhout, wrak- 
hout; meestal: afa bafof, al wat 
waardeloos in zee drijft; iets zonder 
waarde. 

Bahan, groote, houten schotel, dienend 
als eettafel. 

Bahan, zekere m i t o e, in een grooten 
steen wonend. Bahan enngatoen 
o, Bahan bedekke u, (met zijn steen )=: 
doode u. 

Babel, n a k-, wonderig zijn, scrophu- 
leuse wonde, inzonderheid framboesia; 
murw, beurs, onrijp zijn van vruchten ; 
zacht, gaar, tot brij gekookt zijn. 

Bahev, (v. en-hev), lus, knoop, 
strik. 

Bai kor, muskaatnoot, myristica fra- 
gans. Van een wilde soort, cinnamomum 
iners, wordt door de Keieezen de sehors 
ingezameld en aan Chineesche hande- 
laren verkocht, die er een welriekende 
olie uit stoken, die als geneesmiddel voor 
versehillende ziekten in den handel ge- 
bracht wordt. 

Bajoen, soort schelpdiertje; touwtje 
om pols of enkel als beschermmiddel 
tegen ziekte. 

Bajoi, term alleen in gebruik by be- 
spreking der cn beduidt 

al het goud en "v : ■' die voor 
een vrouw betaald worden,— w a t n i 
oelin rain. Bajoi w r ordt meestal 
in vei'binding gebracht met k a r t o e t, 
dus : feartoet bajoi. 

Bajoing, vreugde, genoegen. 

Bak (M. pakoe), spijker, nagel. P e- 
n i t bak, spelcl. Bak A r 5 p, zie 
A r 5 p. E n t e v bak, spijkers inslaan. 
En-, spijkeren. 

Bakan, zelfkant. 

Bakbak, gezwollen, zuchtig van ’t li- 
chaam, bof. Bakbak kalbar, op- 
gezet. 



Bakean — Bangsa 


20 


Bakean, of bakbakean, (M. pake- 
an), kleeren, pak. Enkoi, enkoi 
lawk of enkoi watoek bakean, 
kleeren uittrekken. Enlalin bake- 
a n, van kleeren verwisselen. 

Baklof, of b a k w i 1 b a lc 1 o f, (v, en- 
wil en en- lof), kleeren en cloeken, 
die een doode in de kist kleeden en be- 
dekken. 

Baknil, boomsoort, averrhoa bilimbi, 
L. de eetbare vrucht daarvan. Baknil 
w a t a n, zelfde soort zure vrucht, aver- 
rhoa carambola, 

Baknilwoean, ook man s 1 k t e, of 
man sil for genoemd, kleine soort 
geitenmelker, aldus genaamd, wijl hij 
op de vleugels een witte vlek vertoont 
in den vorm van de vrucht van den b a k- 
n i 1, eurystomus pacificus. 

Baknor, naaisteek, naad. E n 1 i r i t 
b a k n 6 r, een naad lostornen. B i s 
baknor, naaikorf je, naaiwerk. 

Bakoe, n e f-, dik geswollen zijn. 

Bakoe, of koeva, (M. bakoel), plat 
rond of zeshoekig bennetje van pan- 
danusbladeren gevlochten. 

Bakreet, (v. e n- reet), tooi, versier- 
selen, tuig. Rah an bakreet, huis- 
raad. 

Baksalin, (M. persalin), toegift. N i 
b a k s a 1 i n, overschot, dat bij ’t deelen 
de verdeeler zich toeeigent voor de 
nioeite. 

Bakwil, zie baklof, 

Bal, Bali, ,En- b a 1, katella pohon. Ma- 
nihot utilissima L.Nas- bal, ananas- 
soort. A i- bal, crotonplant. 

& 

Bala, of bela, (M. bela), zorg, kom- 
mer, verdriet. 

Balar, (v. en- lar), bindliaan. 

Balaha, mierenleeuw, myrmeleon for- 
micarius. 

Balafan, scheede. 

Balasteng, (H. belasting), belasting. 

Balawoer, plantsoort. Het blad legt 
men bij steken in de zij op de pijnlijke 
plek. 

Balbal, metaaldraad. Balbal bis, 
koperdraad. 


Balen, of werbalen, verwantschap, 
vriendschap, venvant, vriend. 

Balimor, zie belmoer. 

Balit, links, linker. 

Ballak, (H. balk), balk. Entodbal- 
lak, balken van de plaats waar ze ge- 
kapt zijn, naar zee sleepen. 

Baloeoen, (v. en- 1 o e o e k) vouw. 

Ban, schilfer. A i b a n, spaander, krul. 

Banak, en- to m a t, menschen met 
elkaar verzoenen. 

Banaran, vischsoort. 

Bandoek, dun afgeschrapt jong blad 
van den arenpalm ofwel het dekblad van 
den maiskolf, die als sigarettenpapier 
dienst doen. 

Ban gan, degene die de viertouwen van 
een Ceramsch zeil bestuurt. 

Bangbangil, (v. en- bangil), stole 
om te slaan. 

Bangil, en-, slaan met een of ander 
voorwerp. Enbangil lar, ten bloede 
slaan. Enbangil foekat, achter 
een sleepnet, foekat, met stokken op 
het water slaan, om de visschen in ’t net 
te drijven. N es-, onbewust slaan of 
stampen, zwiepen. N e f-, voortdurend 
slaan. 

Bangir, (M. pagar), omheining van 
bamboe. 

Bangkal, = k a s b i, zekere aard- 
vrucht, manihot utilissima. 

Bangkoek, zie n g i v. 

Bangloe, kogel. Bangloe warwa- 
roet, hagel, schroot. 

Bangoer, (verbastering v. M. boeah 
anggoer) een klimplant, vitis indica L. 

Bangoet, krom gebogen, hakmes met 
omhoog gebogen punt. 

Bangoetoen, deksel, steen in een 
vingerring. 

Bangsa, (M. bangsa), stain, stand, 
kaste; zie as a. 



Bantfea — Bas 


21 


Rantab, en«, iets geven om te paaien 
of te verzoenen. 

Bantoeang, en-, (M. bantoe) helpen, 
bijstaan, clienen. 

Baown, lijkkist. Enroedrai bo- 
ban b a o w n, alles voor een begrafenis 
in gereedheid brengen. 

Rapa, (Lat. papa), Paus. 

Bar, snede, schijf, moot. 

Bar, e n-, zwellen, opzetten, zuchtig 
zijn. N a s- of nes-, bedorven zijn 'van 
eetwaren. 

Bararan, zie a r o e t, schelpdier. 

Barat, (M. barat), zie warat, westen. 

Baraw, en-, ontucht bedrijven. 

Barawng, onderkant, grondslag, on- 
derligger. 

Barbar, (v. en- bar), gezwollen, 
ontstoken, opgezet. 

Barbaran, (v. en- bar), G. K. = 
k a 1 b i s o e. 

Barboeboe, (v. en- boeboe), slij- 
kerig, moerassig, drassig, drabbig. 

Bardilc, (M. mardika), vrij, eigen- 
machtig. I r i b a r cl i k,i iemand, die 
tot den si aven stand behoort, doch 
aan niemand slavendiensten verschnldigd 
is. E n-, zich onafhankelijk verklaren, de 
gehoorzaamheid opzeggen. 

Bardin ga, hanebint. 

Rardingil, (v. en- dingil), slag- 
boom, sluitboom, schuifgrendel. 

Bare, bindmiddel, knoopsgat. E n-, 
bizonder sterk naaien, b.v. zoom of 
knoopsgat. 

Barehmg, (en - reliing), bekleed- 
sel, dekkleed, alle Meed dat client om 
iets te bedekken, tafelkleed, sprei, enz. 

Barek, en- h a b o, een boot te water 
slepen. 

Bariboes, (M. riboe), menigte, talrijk, 
zeer veel. 

Bariet, spie, wig, kegge. 


Bar in, (v. nes-bar, Mai. tawar), 
garstig, duf, zuur, verschaald van spij- 
zen en dranken. 

Barit, soort zwam, gebruikt als kal- 
faatmiddel om booten te kalfaten, en- 
k o e k, en eertijds ook lijkkisten, wijl 
die so ms lan gen tijd in ’ t sterfhuis 
moesten blijven staan, totdat n.L een 
groot doodenfeest kon gegeven worden. 
Boe oetbarit, laken, dat onder het 
deksel over de lijkkist gespannen wordt, 
zoodat de randen rondom uitsteken. 
Boven ’t gelaat van den doode maakt 
men in dit laken een insnijding of 
schenr. Kas-barit, miersoort. 

Bans, (M. baris), rij, reeks, streep, 
liniaal, regel, gelid, En-, in ’t gelid 
gaan, exerceeren. 

Baritin, kleine steentjes in een vin- 
gerring. 

Barkat, of berk at, (M. barkat), 
zegen, bo venn atuu rl i j ke kracht,^ too- 
verkracht. Ini barkat. 1 a i, 
is zeer machtig door bovennatuurlijke 
hnlp. E n-, zegenen, inzegenen, inw T ij- 
den. 

Barngaan, overstrooming. 

Barngoeoen, e n-, de vrdst ballen. 

Barngoer, e n-, (v. g o e r of g o e r o e 
M. goeroe, leeraar), school gaan, 
studeeren, in de leer gaan. E n bar- 
ngoer n a h i r a, bij iemand in de leer 
gaan. Nef-, onderwijsen. 

Baroe, (M. baroe), nieuw, alleen ge- 
brnikelijk in sommige gezegden nit het 
Maleisch overgenomen, als: Sevan 
baroe, katecliumeen, doopleerling; 
town baroe, nienwjaar; kontro- 
leur baroe, een nieuwe control eur. 

Baroelian, (M. perobahan), ringetje 
of lipje om een verstelbaren knoop vast 
te hechten. Kading baroehan, 
verstelbare knoop. 

Barowan, = abvowan. 

Barwat, of h a b a r w a t, e n-, of e n-, 
ijlen, onzin praten. 

Bas, vischsoort; manggasoort. 

Bas en-, (Mai. balas), vergelden, 
beloonen, hetzelfde terug doen; en- 
b a n g i 1 bas, terugslaan. E n b a s 
soerat, een brief beantwoorden. Bas 
w i o e n, echo. ,E n b a s b 5 k, beloonen. 
Enbas sien, straffen. In samenstel- 



Bas — Be 


22 


lingen beteekent bas, op, in, b.v. e n- 
t a i bas, ergens op- of intrappen ; e n- 
(I o e k bas, ergens op zitten. 

Bas, nak- } murw, gaar. 

Basev, gordel, singel, touwtje om de 
lendenen gebonden, waaraan al of niet 
amuletten of tooverkruiden bevestigd 
zijn, ter voorkoming van ziekten of 
invloeden van booze geesten ; vooral 
door vrouwen gedragen. 

Basnawat, bamboelat voor maatlat 
dienend. 

Basoeng, raadsel. E n-, bedekken, 
verbergen, bedekt spreken, raadsels op- 
geven. 

Bastoeoel, (H. pistool), pistool, revol- 
ver* 

Bat, (oud K.), goed, tbans alleen nog 
als eigeimaam. 

Bat, n a Ic-, G.K. = nak-hoerit. 

Bata, (M. bintoel), bot, onscherp. 
E n f a-, bot maken. 

Bata, (M. bata), tichel, baksteen. 

Batan, en-, de liarde scliors van een 
bamboestok afsplijten. E n b a t a n 
woeoet, visch aan stokjes spietsen, 
om te verhinderen, dat hij by ’t roo- 
ster en krom trekke. 

Batan, en-, met groote, rawe steken 
naaien. Enba batan, uitwijken, van 
den weg afwijken. 

Batang, e n-, beschermen, bewaken, 
oppassen, zich in acht nemen, bewaren, 
zorg dragen voor, behoeden, hoeden. 
Batang vertaalt ook ons: pas op dat 
niet, (M. djangan). 

Batar, en-, opstaan, zich oprichten, 
ontwaken, wakker zijn, gaan staan, acht 
geven, wedden. 

Batbatan, pin, pen, bout. 

Batev, (v. en-t£v), kapstok, pen of 
spijker om lets op te Iiangen; bamboe- 
pen om bij 't bewanden met gaba-gaba 
de stokken op elkaar vast te slaan. 

Batir, een slingerplant, war een of 
w o b a n, wanneer ze dient om atap op 
de daklatten vast te binden. 


Batlaa, e n-, rondslenteren, lanter- 
fanten. 

Batoe, (M. batoe), drop, druppeh 

Batoeran, vlam of jaarring in hout; 
sti'eep, figuur in katoen of andere 
stoffen. 

Batscnik, (M. batja nikah), de hiuve- 
lij ksplechtigheden voltrekken. 

Ba w, leem, vorm van gebakken leem 
of zandsteen om sago- of enbalkoekjes 
te bakken. De b a w is een lahgwerpige 
kubus waarin platte vierkante vakjes 
zijn uitgestoken; de baw wordt boven 
5 t vuur heet gestookt en dan het meel 
in de vakjes geschud om te bakken. 
Hij werkt dus als een oven. Baw 
ring, vorm, waarin een of andere 
figuur is uitgestoken in plaats van ^ de 
vakjes. En-, bakken in deze oventjes. 

Bawalin, (v. en-walin), G.K. = 
batir. 

Bawiloen, (v. en-wil), omhulsel, 
overtrek. 

Bawk (H. bark), overdekte boot, 
kotter. 

Bawk, lor bawk, = lor belok. 

Bawm, metalen doos, trommel. 

Bawn, G. K. = b a w; e n-, = e n- 
baw. 

Bawng, e n-, opplakken, doen kleven, 
vast aandrukken. N e s-, kleverig zijn.. 

Bawt, eigenaardig gezang, dat onder 
trombegeleiding wordt uitgevoerd, om 
voor vertrokken familieleden een voor- 
spoedige reis te bekomen. Enher 
bawt, het uitvoei’en dezer gezangen. 
Ook de opvarenden zingen bawt bij 
hijschen der zeilen. E n-, oyer stag 
gaan van een zeiler. Bawt! is de uxt- 
roep om de matrozen bij het wenden 
der boot te verwittigen. 

Be, vragend partite! f dat achter 
sommige woorden gevoegd wordt en er 
een vragende beteek. aan geeft: ibe? 
waar? nanan he? wanneer? to mat 
be? wie? Wanneer b e alleen voorkomt, 
is er een bijwoord bij verzwegen: 
oembwa b e? = h o b e? waar gaat ge 
heen. Te be, of te bebe, geeft aan 
5 t voorafgaande een twijfelachtige be- 
teek.: oho te be, misschien wel. 



Bea, en«, scheef gaan, zich verwrin- 
gen, kromtrekken. 


Bebak, (M. bebek), eencl, (niet in- 
heemsch op Kei). 


Bebein, (M. main), spel, dans, 
scherts, speelgoed. Afa bebein, 
bagatel, lets van weinig belang. Dan 
bebein, zie dan. Jaw omoe koko 
bebein w a e i d, ge moogt niet ge- 
meenzaam met mij zijn, niet met mij 
gekscheren. 

Beek, en- } gereed zijn, meestal in de 
uitdr. : enbeek hoeb, ’t is nog* lang 
niet af, er seheelt nog veel aan. 

Beet, vrachtboomsoort, moringa pteri- 
gosperma, de eetbare vrucht ervan. 

Bern, en-, (M. main) spelen, dansen, 
schertsen, mallen. 0 ebein w a e i d, ik 
Iaeh er niet mee, ’t is mij ernst. 
E n b e l n h i r a, iemand voor den gek 
houden. Enbein sien of afa 
s i s i e n, kwade streken uithalen, on- 
tuchtige handelingen verrichten. E n- 
s o i b e 1 n, dansen. Vender is enbein, 
wapperen van een vlag, draaien of loopen 
van speelgoed, in werking zijn van 
machine of mekaniek. 

Versehillende dansen zijn: Enbein 
s i 1 a t, een krijgsdans nitvoeren. Vele 
dansen bootsen de bewegingen van 
dieren na of een bedrijf of werkzaam- 
heid en vormen dan een soort panto- 
mine : enbein roebai, slangen- 
dans; enbein kilwar, boschkip- 
dans; enbein taroeoet, boschduif- 
dans ; enbein neswaroet, hengel- 
dans; enbein enfoei wee, poot- 
dans ; enz. Enbein hatoei, dans 
waarbij de dansers beurtelings staande 
en hurkende dansen. Enbein belan, 
op de voorplecht van een feestprauw 
dansen. Enbein tatai sosoin, of 
ensoi, vrouwendans waarbij de dan- 
seressen in elke hand een j a r i k hou- 
den. Deze dans wordt vooral uitgevoerd 
om voor afwezige reizigers gunstig weer 
te krijgen : entai fedan nioet, =r 
den wind doodtrappen, doen luwen. 
Deze dans wordt zonder trombegelei- 
ding uitgevoerd. Enbein is, wilden- 
dans, waarbij men zich met het haar 
van den arenpalm vermomt. Enbein 
setan, dans waarbij men zich geheel 
met arenpalmhaar bekleedt, om er als 
een duivel uit te zien. Enbein sin- 
gat a r, zie singatar. 


De dansmaat wordt door de trom 
aangegeven en de dansen ook wel vol- 
gens de versehillende wijzen van trom- 
men aangeduid, b.v. tiwa hatoei, = 
enbein hatoei. 

Bejaaw, b e j a a w t, of a b j a a w t, 
de nog groene bladscheede van een palm- 
boom. Zakje daarvan gemaakt, waarin 
sago gepoft wordt. 

Bek, en-, vernoemen. 

Bek, framboesia, wonderige uitslag 
welke bijna alle kinderen krijgen en er 
dan ziekelijk cr — , — rr -.i uitzien; 
vandaar ook: '! ’t alge- 

meen. S 1 a r b e k } of b e k b e k, witte 
of gele maisklos, waarin enkele bruine 
of - roode korrels voorkomen. 

Bekbek, klein schelpdiertje, dat zich 
bij menigte vastzet op wrakliout of 
tegen bootwanden. 

Bel, verbond, vredesverdrag, vriend. 
Bel jan, vriend. Tee b e 1, verbond 
tusschen versehillende dorpen. Indien de 
verbondenen in elkaars dorpen komen, 
mogen ze daar vrijelijk losloopende kip- 
pen en varkens dooden en uit de plan- 
tingen halen wat ze noodig hebben 
tijdens hun verblijf of ter aanvulling 
van hun lijftocht. (De naam komt waar- 
schijnlijk van en-tee, bloedprikken, 
en b e 1, tot vriendsehap). 

Bel, of b e 1 b e 1, tatoeeering, geta- 
toeeerd. B o e t b e 1, gevlekt. 

Bel, en-, woean enbel, onder- 
gaan der maan. 

Bel, G.K. = r a e i t, booze woud- 
geest. Bel for, booze geesten. Bel 
ertoeno! Bel eroemoen o! Bel 
e r t o d o ! verwenschingen. 

Bel, (M. belah), leant, zijde. Bel 
ken, rechts. Bel s a, links. 

Bela, zie balm 

Belalan, (v. ne-blan), zware 
verkoudheid; G.K. ook: een slinger- 
plantsoort. 

Belan, groote feestprauw, lang en 
laag, met hooge, meestal met snijwerk 
versierde stevens. Elk dorp heeft zijn 
eigen en eigenaardige vlaggen ter op- 
siering. E n t a h a belan oe, of e n- 
t a h a r a w h a b o o e, pruirngerij waar- 



Be Jan dihoer — Ben at 


24 


bij eenig zilver of geld als welkomst- 
geschenk gaan aanbieden aan een pas 
binnengeloopen b e 1 a n ; vooraleer dit ge- 
schied is mag niemand de b e 1 a n ver- 
laten. Op G.K. niet overal in gebruik. 
B e 1 a n a b 1 6 t, de groote landweg. 

B e 1 a n is nog: afdeeling, gekenmerkt 
door eenig rang vers chil in clenzelf den 
stand, b.v. onder de adelijken van Ngil- 
ngof heeft men twee b e 1 a n J s, die van 
Namar staat hooger dan die van Ngoe- 
oer affroean. Voor gemeenschappelijke 
aangelegenlieden moeten daarom voor 
de beraadslagingen de lui van Ngoeoer 
affroean naar Namar komen. 

Belan dihoer, of doehoer G.K. = 
liwoer, of ngaliwoer. 

Belang, en-, lieen en weer bewegen, 
wiegelen. 

Belanoen, (v. ne-blan), vergif , 
zoowel plantaardig als dierlijk, dat door 
eten of drinken in ’t lichaam wordt op- 
genomen. Vergif in ’t lichaam geko- 
men door beet of steek, heet: 
a v r a n g a n. 

Belat, e n-, zacht zijn, zacht aanvoelen. 

Belat, of benat, staak. 

Belbel, getatoeeerd, zie b e 1. Bel 
b 0 c t, gevlekt, gespikkeld, getatoeeerd. 

Belingan, met hollen kant naar boven 
gekeerd. 

Belleba, jong klapperblad tot kubusje 
gevlochten, dat als speelbal dient. 

Belief an , bamboestruik. 

Belmoer, of belmoemoer, G.K. 
n a n g g r e h i belmoer, ijlen, raas- 
kallen. 

Belngot, (v. bel en ngoon), spo- • 
kengeluid, duivelsstem; boog van dikke 
bamboe aan de niteinden gehalveerd, 
doch in ’t midden heel. Tegen het heele 
gedeelte slaat, door den wind bewogen 
een stok, die aan de pees bevestigd is, 
en waardoor een sterk geiuicl ontstaat. 
Het toestel dient als vogelverschrikker. 
lets dergelijks wordt 00 k van een flesch 
of stuk blik gemaakt waartegen een 
steen slaat en 00 k belngot genoemd. 

Beloeb, struiksoort, ebermarera sub- 
paniculata; een nevensoort is de b e- 
loeb namar; een afkooksel der 


blaren, te samen met die van de 
r i k r i k i t, wordt gedronken tegen 
dysenterie. 

Beloed, (M. beloedra), fluweel, fulp. 

Beloer, (H. vloer), fijn bamboelat- 
werk, dat op den vloer over grover 
latwerk wordt uitgespreid. 

Belok, of 1 5 r b e 1 0 k, groote soort 
zeekoe. 

Belok, (H. blok), blok, katrol. 

Belong, e n-, G.K. dansen, spelen. 
Enoelang belong, dansen. 

Belong, en-, of nef~, grijpen naar, 
opvangen. 

Belrin, jonge boom of mei, die voor 
*t vertrek van dorpsgenooten zoo ver 
als men bij laag tij waden kan, in zee 
wordt geplant, ten teeken, dat lui op 
reis zijn. Een stuk rotan wordt aan den 
top bevestigd. Een ouderling moet bij 
*t vertrek die rotan doorhakken. Doet 
hij dit in een .slag, clan is het een 
gunstig voorteeken. ’ t Afgekapte stuk 
wordt in de boot meegenomen als talis- 
man. Moet hij meermalen hakken, dan 
is ’t een ongunstig voorteeken. Hij gooit 
clan het stuk in zee, de kapitein springt 
het na, duikt er mee onder de boot 
door en geeft er alle opvarenden een 
slag mee. Daarna wordt het eveneens 
bij 't anker bewaard. Verschillende 
dorpen hebben een verschillende boom- 
soort voor belrin. 

Belwirm, balwarin, gevlochten 
klapperblad, dat als _ verbodsteeken, 
howe r, wordt gebruikt. Dit is het 
voornaamste en meest algemeene ver- 
bodsteeken, waarvan ch rrc~* 

cl o e a d H 0 e k o e m ('. ^ _ : \ ■ 

heid), als wreker optreedt. Dikwijls vmdt 
men 00 k den b e 1 w i r i n met andere 
verbodsteekens verbonden. 

Benanoer, vaargeul, bergpas. 

Benar, gereedschap, werktuig. Ini 
benar e inf it fo noetoen ruk, 
hij heeft alles al geprobeerd, hij heeft 
al zijn kruit verschoten. 

Ben at, zie belat. 

Ben at, bezending, iets wat men toe- 
gezonden krijgt, het gezonclene. En-, 
zenden, sturen. Enbenat we h i r a, 
naar iemand sturen. Enbenat te- 
oek h i r a, voor iemand sturen. 


2 5 


Benaw — Betoeran 


Benaw, aardvruehten, n.l. de verschil- 
lende e n- soorten; spijs, voedsel. Be- 
naw n a w, allerlei spijzen. W 6 r be- 
n a w, eten en drinken. E n o e t h i r a 
n i wer benaw, rawit esbo, 
iemand kleeden en voeden. 

Benawr, G.K. = kalbisoe. 

Bendik, G.K. = tanwoev. 

Benitin, kaalhoofdig. 

Benoean, (v. en- toe an), deksel, al 
wat afsluit. 

Ben or, vaargeul, bergpas. 

Benran, zie abran. 

Ber, G.K. = wer of we. 

Ber, spuw, speeksel. Ber woel, rood 
speeksel van ’t betel pruimen. Ber nit, 
koekoekspog. 

Ber, e n-, of en-beran, met den kop 
of top ergens bovenuit steken, b.v. een 
klip boven den zeespiegel, lets dat dob- 
bert op zee, een bergtop boven de bos- 
schen, enz. Noeboe enber, een land 
doemt in de verte op. 

Beram, G.K. de kenteringsmaanden 
tusschen de moessons. 

Beram, rood katoen. 

Beran, spuw, speeksel, kwijl, zever. 
Ini beran ensar, hij kwijlt, hij ze- 
vert. E n-, kwijlen, watertanden naar. 
N e f-, lc a-, vocht afgeven, druipen. 

Beran, en-, = en- ber. 

Berbe, goud aan iemand gegeven om 
hem te eeren. 

Berber, beri-beri. 

Berbiroen, (Vgl. tawirwir, For- 
daatseh weroe, nieuw) jong, jeugdig 
van menschen en dieren. 

Berdos, (M. berdosa), zondig. 

Bere, windsel, band, bindsel. 

Bering, (v. en- ring), met snij- of 
schilderwerk versierd. 

Berkar, (M. perkara), zaak, process, 
geding, aangelegenlieid. J awnin g 
berkar, dat is mijn zaak^ dat 
gaat mij aan. Enoet fo berkar, er 


een rechtzaak van maken. Berkar n i- 
g o e n w a e i d, geding, dat geen gevolg 
heeft. Berkar i enfok waeid, die 
zaak wordt met op de lange baan ge- 
schoven. Entalia of e n m e n g a k h i- 
r a n i berkar, iemands zaak behar- 
tigen, bepleiten. Berkar entoeb 
sien ruk, de zaak staat slecht. B e r- 
k a r 1 a i, of toentoenan, of e 1 1 e- 
m a n, een zaak van gewicht, van groot 
belang. Berkar w i t i n w a t a n, of 
wit watan, een snertzaak, een zaak 
van geen belang. Berkar a d j a d 
r u k, de zaak is al in orde. E n li o e- 
k o e m, of enhamak berka r, een 
zaak besleehten. E n w a t o e k ber- 
k a r, een zaak afwijzen, verwerpen. 
Ning oetoeng berkar i, ik heb 
die zaak gewonnen. King sa berkar 
i, ik lieb die zaak verloren. Enappel 
berka r, in hooger beroep gaan. 
Enf oetar berkar, een zaak ver- 
draaien, Enhoer li i r a n i berkar, 
partij trekken voor iemand. Berkar 
hoeb e n w a e i t, de zaak is nog 
aanhangig. Berkar e n m a t r ujc, 
de zaak is uit. Enoet berkar 
fo enwaeit il wel, een zaak weer 
oprakelen, 

•Bernan, tweede plank van af de kiel 
aan een boot. 

Bero, waeid bero, stopwoord, en 
toen, edoch. 

Bero wan, zie a b r o w a n. 

Bes, klein kanon, kleine lela. 

Besloi, (H. besluit), regeeringsbesluit, 
inzondh. waardoor een Hoofd zijn of- 
ficieele aanstelling krijgt. 

Bet, indien, als, in geval dat, maar. 
Betne, vermits, maar. B e t f e 1, als t 
is dat, indien, wanneer. Bet kai, weet 
ik het. B e t k a i o, dat dient gij te we- 
ten, dat hangt van u af. B e t i, of b e t i 
w a k, aanstonds, straks. 

Betan, en-, stinken, rot zijn, in ont- 
binding verkeeren. Hoeman enbe- 
t a n, stank. Nang-, of n g a-, gierig 
zijn, weigeren. 

Betoean, (M. toea) ,of betotoean, 
oud van jaren, alleen van levende we- 
zens. Teranbetoean, een oude, cen 
grijsaard. T e betoean, oude viouw , 
besje. 

Betoeang, (M. bantoo), hulp, bij stand 
in arbeid. En-, helpen, mede arbeiden. 

Betoeran, (v. n a f- toera k) , zie 
batoeran. 


Betotoean — Bingan 


Betotoean, zie b e t o e a n. 

Bian, lijkenvocht, geer, bedorven bloed. 
Nefnit bian, bont en blauw van ge- 
stold bloed. 

Biar, — bian. 

Bias, (M. biasa), gewoonte, gebruik, 
bedrevenheid. N i b i a s, bedreven, erva- 
ren, gewoon, geaard, tam, gewend zijn. 
N i bias ruk J o e t, hij gevoelt zich 
al thuis op Gr. Kei. 

Biat, verlangen, begeerte. N i b i a t, 
graag hebben, verlangen naar. 

Bib, geit, ton, vat. 

Bib oewoer, klimmende heester, vi- 
tas- of cissussoort. De rauwe blaren 
dienen als trekpleister bij zweren. 

Bibia, soort Idem vischje, dat zich aan 
groote visschen vasthecht. 

Bibib, huisraad, huisgerief, spullen. 
Enloen ni bibib, zijn biezen pak- 
ken. 

Bibib, viscbsoort, zoo genaamd, omdat 
zijn vleesch smaakt naar geitenvleesch. 

Bibik, e 11 -, tegen elkander slaan, klap- 
pen. E n b i b i k liman, in de handen 
Idappen. E n b i b i k saverngil, de 
fluit bespelen. N e s-, vanzelf tegen el- 
kaar slaan, klapperen. Nesbibik t i- 
wa, tronnnelen met vluggen slag. 

Biboen, of b i e b, afva], leege schaul 
van scbelpdieren, afgepelde maisklos, 
leege peul, scliillen, enz. 

Bidar, boomsoort, de vruclitjes er van. 
En-, plakken, doen kleven met het kle- 
verig sap van deze vruclitjes; kleven in 
’ t algemeen. 

Bidar, e n-, verzwakken, uitteren. 

Bieb, baarmoeder, nageboorte. De na- 
geboorte wordt als een broer of zuster 
(van ander geslacht dan het kind) 
oeran, beschouwd, dus als een bezield 
wezen, en in een steenen pot, oera n, 
bewaard. Deze pot wordt aan den voet 
of in de takken van een daartoe bestem- 
den boom gezet. Is het kind huilerig of 
ziekelijk, dan brengt men daar offertjes 
aan de nageboorte. B i e b-1 a r, bloedver- 
wanten. Hi r bieb einmehe, bloed- 
eigen broer of zuster. Ait of m a m 
bieb, oom, broer van vacler of moeder. 


N e n bieb, tante, zuster van vader of 
moeder; beide uitdr. worden in vertrou- 
welijken omgang- ook gezegd tegen oude- 
re personen in ’t algemeen. Bieb of 
b i b o e n is verder : leege schelp, schaal, 
bolster, peul, schil en alle keukenafval. 
Enwok bieb, afval wegbrengen. 
Oef angwok o f o b i e b, ik verstoot 
of veraeht je . als oud vuil. Bieb 
m i e t, zeeschelp. 

Bien, murw, zacht, beursch. B i e n en- 
s o, murw. Bien lanoen, stof, gruis. 
E n-,G.K. — en- b i e t. 

Biet, vischsoort. 

Biet, a i biet, boomsoort (M. kelor), 
moringa pterigosperma, welks bladeren 
als groente gegeten worden. 

Biet,' en-, (v. bien), murw, zaclit, 
beursch zijn. 

Bik, e n-, of e n- b e k, verzwakken, af- 
nemen van krachten, wegsterven. B i k 
b e k, zwakte, tering. - 

Bil, en-, wijken, toegeven onder druk 
of gewicht. 

Bilang, en-, zacht, lenig, gedwee zijn; 
zie e n- b e 1 a n g. 

Bilbilan, (v. eh- bilang), minzaain, 
vleiend, koozend. 

Bilin, nak-, mokken, mopperen. 

Biloek, en-, (M. belok), oploeven, 
loefwaarts aansturen. Habo enbi- 
loek b5k, de boot laveert goed, zeilt 
scherp tegen wind op. Nak-, of n a t-, 
achterover liggen of gebogen zijn, b.v. 
der vingers bij ’t dansen, op zij liggen 
van een boot. 

Binakit, (M. penjakit), besmettelijke 
ziekte. 

Binbin, zie a k r a w. 

Bmgan, (M. pinggan), bord, schotel, 
kop, alle porcelein- en platteelwerk. 
Bingan ngalawar, of tavei- 
1 a r, plat bord. Bingan ngala- 
m a n, diep bord. Bingan koet, 
schoteltje. Bingan koebkoeb, of 
taaw, of t a t a a w, kopje. Bingan 
bering, gebloemd bord. Bingan 
bar o e, of d e d o e, of teten, oud 
bord, vaak als erf goed bewaard en soms 
van kostbaar oud Japansch of Chineescb 
porcelein. Bingan doehoen waw, 


Binong — Boban 


2 7 


achthoekig bord. Bingan 1 a m t e- 
ter, bont gekleurd Japansch bord. 
Bingan tar of tar waawn, 
blauw gebloemd Chineesch bord. 
Bingan stambirik, bord van 
platteel. Bingan koed aeil, bord 
met kleine blauwe streep jes als ver- 
siering. Bingan biet ron, bord met 
fijn ringvormig versiersel. Bingan 
kawar i i n, bord met schubvormige 
versiering. Bingan ngalawar, 
giv otc schotol. Bingan mandar, 
gebloemd porceleinen bord. Bingan 
e s b o, borden en sarongs, het gewone 
J —T-- 1 -— ■*- voor ontvangen kost- 
. ■ ■ ■: V a d a t E i w a v of betalen 
der huwelijksgift. 

Binong, Binongoreescb. 

Bioer, tabaks- of betelpruim. 

Bir, n a k-, of n e k-, oprispen, boeren. 

Biran, nak-, pruilen. 

Birbir, (M. biroe), groen, blauw. 

Biroek, e n-, kadul spreken, stotteren. 

Bis, (M. besi), koper. Mas bis, 
goud van sleclit gelialte. Bis w o w o, 
klatergoud, spinsbek. Bis toebal, 
of woelwoel, brons. 

Bis, zak van pandanblaren gevlochten. 
Bis janan, schuifkokertje van fijn- 
gereepte pandanusbladeren gevlochten, 
dienend ter bewaring van tabak of sirih. 

Bis, mollig deel tusschen oksel en 
borst bij kleine kinderen. 

Bis an, schuiflint, snoertomv. 

Bisar, en-, stooten op eene wond of 
pijnlijke plek. 

Bis bas, verward, op en door elkaar; 
vgl. en-bas. 

Bisbisoek of b i s b i s o e 1, vischsoort. 

Bissa, als bijv. naamw.: lo. staande 
achter het bepaalde woord: alle, alle- 
niaal ; tomat bissa, alle mensehen ; 
2o. voor ’t bepaalde woord: heel, geheel; 
n a bissa ohoi, in *’t lieele dorp. 

Als bijw.: lo. achter het bepaalde 
woord: heelemaal, volkomen, na afloop 
van; enoet bissa ruk, reeds heele- 
maal gedaan hebben ; s k o 1 b i s s a, na 
schooltijd; 2o. voor ’t bepaalde woord: 


daarna, vervolgens, en toen ,* bissa 
enil fo ni ohoi, daarna keerde hij 
naar zijn dorp terug. 

Bit, en-, tegenhouden, in den weg 
komen, weerhouden, stooten tegen, 
haken aan; fig.: verhinderen. Enbit 
w a r a t, in een liaan haken. Berkar 
enbit, een zaak verhinaert. Enbit 
of entai bit, soort sport; een der 
spelers zet een been zoo stevig moge- 
lijk een weinig vooniit, enfo ei^ de 
tegenstander neemt een flinken zwaai en 
tracht, door met de scheen tegen de 
kuit van den and even te schoppen, 
enbit, dezen den voet te lichten. 
Enbit tarai, voetballen met een bal 
van gevlochten rotan, tarai. 

Bitil, e n-, opspringen van kleine 
vischjes boven water. 

Bitil, e n-, of n e s-, beterende zijn, op 
verhaal komen. 

Biting, en-, met het smetkoord bout 
afsmetten, met veerkrachtige beweging 
wegwerpen. Oetet biting o, ik zal 
je uit de voeten helpen, bedreiging. 
Doead enahai biting o, verwen- 
sching. Nes-, wippen, springen, veer- 
krachtig zijn, terug veeren, zie e n - b i t. 

Bitis, (M. petis), geld, nrant. 

Bitoer, en-, gloeien, laaien van vuur, 
flakkeren van de vlam. N e s-, sparkelem 
sprankelen, gensteren, vonken spatten 
van knetterend bout, spetteren. 

Blan, ne-, vergiftigd zijn. Neblan 
ab, door ab vergiftigd zijn; zwaar 
hoesten, braken bij vergiftiging. 

Blek, (H. blik), blik, blikken bus. 

Bo, stop woord je, i b o, ja maar, en 
toen. W a e id bo, en toen, edoch, 
anders, zoo niet. 

Bob, wesp. Bob harangoen, 
slijkwesp. 

Bob, of b o b o, e n-, of e n-, vermolmd 
zijn. 

Boban, doodkist, lijkkist. Als een 
1 i p p a - 1 i p p a uit een boomstam m een 
stuk uitgehouwen, met voor en achter 
een handvat en op den deksel een slang 
uitgesneden, zijn de iijkldsten ook de 
booten der schimmex Voor minderen 
maakt men ook lijkkisten uit oude 
lippa-lippa } s. Kisten van planken ko- 
men meer en meer in zwang. 



Boban — Bockmam 


28 


Boban, of k i 1 b 0 b a n, vischsoort, die 
in vorm eenige gelijkerds met een lijk- 
kist vertoont. 

Bobar, e n-, vreezen, bang zijn voor, 
niet durven. N e s-, opschrikken. M a t a n 
nesbobar, met de 00 gen knippen bij 
versclirikking. 

Bober at, of lebenma n, een kinder- 
spel. 

Bobo, wesp. 

Bobo, kliergezwel. 

Bobobar, (v. en-bobar) vrees, 
angst, schrik. 

Boboor, (y.. en-boor), slenterend 
luierend, nietswaardig, Tomat b 0- 
bo or, luilak. Afa boboor, pml. 

Bobowat, (y. bowat), hooge zee, 
golven, branding. 

_ Bod, (Mai. bodo), dom, lomp, krank- 
zinnig, doofstom. T o m at bo d, clomoor, 
krankzinnige, doofstomme. ,E n 0 e t b 5 d 
c n h o e v hi r a, een loopje met iemand 
nemen, iemand in 't ootje nemen. Naan 
b 0 d, voor stommeling uitgemaakt wor- 
den; beschaamd gemaakt worden. E n-, 
dom, lomp, krankzinnig, doofstom zijn. 
E n b 6 d afa, in lets onbeclreven zijn. 
N e s-, verkeerd zijn. Jen nesbbd, 
kromme, verkeerd staande beenen. 

Bodlilwow, aehthoekig mandje. 

Boean, nang-, puistjes, pukkels 
hebben. 

Boean, wimpel. 

Boeb, e n- ? bops zijn, wrokken. 
kijven. E n b 0 e b n e r, zelfde beteek. 

Boeb, nak-, opborrelen, opwellen. 

Boeboe, zilveren of gouden oorh an- 
ger, in den vorm van een hoefijzer met 
toenaderende punten, die door linn 
zwaarte naar beneden hangen. Sommige 
zijn massief, and ere van filigraanwerk. 

Boeboe, e n - 9 opzetten, opzwellen, 
opborrelen, overvloeien. Roewat en- 
boeboe, de vloed is op het hoogst. 
Nat-, of n a k-, gezwollen zijn, over- 
vloeien. , 

Boeboen, (M. boeboengan), toren, 
torenspits. 


Boeboeoek, rookgerei, pruimgerei, 
kleefstof. Boeboeoek heiraan 
t a v i t t kliskruid met lange kleverige 
vruchtpeultjes, die zich aan de kleeren 
hechten. Met de blaren, vermengd met 
laboe-bloemen, wry ft men zich in te- 
gen sproeten, w e e t. 

Boeboeoet, kleine vleermuis, daas. 

Boeboer, borst, borstkas. Boeboer 
s 0 e s, vrouwenborst, Boeboer j a- 
ran, borst. 

Boeboer, (M. boeboer), pap. 

Boecl, en-, (M. boedi), spijs, drank of 
pruimgerei betooveren, teneinde de ver- 
bruikers ziek te maken. De bctoovering 
geschiedt door krniden, a r 0 11, of eenvou- 
dig door preveien of blazen. E n b 0 e cl 
bad of e n b i cl b 0 e cl, allerlei too very 
uithalen. 

Boed watan, een kruid, ocimum basi- 
licum. 

Boedboed, (v. en- boed), op betoo- 
vering betrekking hebbend, tooverij. 
Aron boedboed, tooverkruid. 

Boeding, e n-, of n e s-, bedriegen, op 
slinksche of geheime wijze benadeelen. 

Boedoe, (M. botol), allerlei soorten 
flesschen, behalve de vierkante jenever- 
flesch, die f 1 e s heet. 

Boedoe, (M. botol), allerlei soorten 
colorata. 

Boehoet, langwerpig vierkante vorm 
om sagokoeken te bakken; potstuk, 
scherf. 

Boei, e n-, oprollen ; e n b 0 e i 1 a r, 
zeil (Ceramsch) oprollen, strijken. 

Boei, (H. boei), gevangenis. 

Boek, k a s s i 1 b o e k, hagedissoort. 

Boek, (H. boek), boek. Boek woes, 
schrijfboek. Boek toeltoelis, 
schrijfboek. Boek s i k s i k a r, zang- 
boek. Boek gambar, prentenboek. 
Boek E i w a v, Keieesche overlevering. 
Mam boek felenhe, zoo zegt onze 
overlevering. E n 1 e I k boek, lezen. 

Boekan, G. K. = s a f s i w. 

Boekboekit, water pokken. 

Boekmam, (v. e n- b 0 e 0 e k en en- 
m a m), pruimgerei. 


2 9 


Boekoen — Boes 


Boekoen, aar, maisklos, twee aaneen- 
gebonden maisklossen (n.L met de om- 
laaggestroopte schufbladeren) . E n-, 
maisklossen aldus binden, om ze daarna 
oyer stokken te drogen te hangen. 
Boekboekoen, gescliakeld, aaneen- 
gebonden. 

Boekoer, (M. bokor), koperen vaatje, 
metalen nap. 

Boekoet, roef, boottent. 

Boelik, en-, of en- b o e b o e 1 i k, lo~ 
ven, prijzen. 

Boelin, naald, wijzer van uurwerk, enz. 
B o e 1 i n matan, oog der naald. 

Boeljang, gesmolten. 

Boem, (M. boemi), de aarde, aardbol. 
De Keiees stelt zich de aarde voor als 
een vlak, door den hemel, 1 a n i t, als 
door een stulp bedekt. Door een stroom 
wordt ze omgeven en gesclieiden van de 
andere wereld, n o e li o e on, waar de 
schimmen wonen. Wegens de zeemonsters 
is ’t voor de levenden niet mogelijk dien 
stroom over te steken. Een boom, i n g 
J a r, en een steen, wat lavlav, vor- 
men de grenspalen. Een duidelijk begrip 
heeft men er echter niet van. 

Boen, grootouder. B o e n teran, 
grootvader. Boen t e, grootmoeder. 
Als aanspreking zoowel gebruikt tegen 
grootouders als tegen kleinkinderen en 
in ’t algemeen tegen oudere lieden en 
kinderen. 

Boen at, massief stuk hout ter verster- 
king van voor- en achtersteven in een 
boot. 

Boeng, (M. boenga), of boeng- 
b o e n g, bloem- en loofwerk vooral in 
schilder-, snij- en drijfwerk. Versiersel in 
*t algemeen, tooi, opschik, pronk. 0 h o i 
n i boeng, de trots van J t dorp ; bet 
dorp ziet er fraai nit. 

Boeng, vischsoort. 

Boenga, blad- of bloemstengel. 

Boengan, rond af- of bijgeslepen. En-, 
rond aan- of bij.slijpen. 

Boengboengar, strottenhoofd, strot. 

Boenoeas, legendarische held in de 
Keieescbe sagen, die vele schnrken- 
streken nithaalde, maar door list en 
sluwheid beet nam wie liem tracbtte te 


straffen : vandaar benoeas, of boe- 
noeas, = sluwe bedrieger, schavuit. 

Boeoek, en-, de lippen drukken op, 
zuigen met de lippen, zoenen, pruimen 
door de pruim, tnsschen de lippen vast- 
gebouden, uit te zuigen. Enboeoek 
a t b a k, rooken. 

Boeoek, e n-, plalcken, doen kleven. 
N e s-, kleverig zijn, blijven plakken. 

Boeoen, zeescbelp, een soort lima. 
N e s-, een kinderspel, waarbij de 
boeoen als speelgoed dient. 

Boeoet, (v. en-boeoek), soort lijm, 
ook als vogellijm gebruikt, bestaande 
uit bet sap van den broodboom, h o e- 
k o e n. Gebrand dient deze lijm ook om 
gebarsten potten en kruiken te stoppen, 
booten te kalfaten, enz. Boeoet 
b a r i t, zie b a r i t. 

Boeoet, maanmaand ongeveer over- 
eenkomend met April of Mei ; enboe- 
oek en toea tawoen fo enmat, 
doet het loof der aardappelen verdor- 
ren, en dan is ’ t x’ooitijd, majaawn. 

Boer, e n-, stelen. Enboer wat, een 
vrouw schaken. N e f-, diefaclitig zijn. 

Boer, n e s-, gezamenlijk bidden, een 
bidstond liouden. 

Boerboer, (v. en-boer), wat op 
diefstal betrekking heeft, gestolen. 
A f a boerboer, gestolen goed. 
Boerboer me 1, groote diefstal. 
Boerboer ren i r i, kleine diefstal. 

Boerboeroen, doornig, puntig, steke- 
lig. Wat boerboeroen, puntige 
steenen, A i boerboeroen, doom. 

Boeroek, en-, uitslijten, wegvreten. 

Boeroen, G.K. = roemat. 

Boeroen, G.K. = foenoen. 

Boeroen, n e s-, spits zijn. Walian 
n e s b o e r o e n, er schrepel en zieke- 
lijk uitzien. 

Boeroet, G.K. = w e n g. 

Boeroet, en-, stinken, gierig, vrekkig 
zijn. 

Boes, e n-, bedekken. E n b o e s ma- 
tan, blinddoeken; met de band de 
oogen bedekken zooals kleine kinderen 


Boes — Bosa 


30 


doen als ze iets zien waarvoor ze bang 
zijn } entaha boes matan. Ne ,s-, 
blind zijn met de .oogen door de oogle- 
den bedekt. 

Boes, e n-, raden, gissen. 

Boessil, en-, uitgaan verlaten, weg- 
gaan nit een Imis of vertrek. N a k-, 
ontglippen, losgescboten, ergens uitge- 
schoten zijn. 

Boet, boetboet of bel boet, 
vlek, gevlekt, gespikkeld. 

Boetan of botan, trosgierst, setaria 
italica, Beauv., wordt tot brij gekookt 
en gegeten. 

Boetar, heiman b 0 e t a r, zeer 
lange fijne soort schaamgordel. 

Boetir, nak-, proesten, met de lip- 
pen klakken, pruttelen. 

Boetjarat, of of a, viscbsoort. 

Boetoeng, e n-, of n a m-, weer op- 
komen, weer uitkiemen. 

Boetri, (M. poeteri), princes, konat 
alleen voor in leg*enden en als vrouwe- 
lijken eigennaam. 

Boewas, n a k-, G.K. = veelvuldig 
zijn. 

Boewat, hout ter versterking van den 
steven in groote booten. 

Boewat, en-, (M. boewat), maken, 
doen. Enboewat to mat wat, met 
een vrouw ontucht bedrijven. Enboe- 
wat mal enlioev liira aein, 
iemand besehaamd maken, schande 
aandoen. 

Boewat, e n- of en-moewat, (M. 
moewat), laden, opladen, inladen, tot 
lading liebben. 

Bofan, gulp in broelc. Serwow 
b 0 f a n, broek met gulp, in tegenstelling 
met broek met schuiflint. 

Bohan, n a k-, of k a-, nat, vochtig 
zijn. 

Boi, of b 0 b 5 i, (vgl. b 0 k), goed, 
jonge dochter; niet meer in gebruik 
bebalve als vrouwel. eigennaam. 


Boinon, (M. boewab nona), vrucht- 
struik, paradijsappel, anona reticulata. 

Boi’r, afgedeelde betelpruim, pruim 
tabak. Boir nebtaban, (M. sirih 
masak of bersoeloer), betelpruim in een 
vijzel, wat, of daarvoor bestemd 
kokertje, loeloel, of tevtev, fijn- 
gestampt voor oude lui, die geen tanden 
meer bebben. 

Bok, (M. baik), goed, schoon, lekker. 
B 6 k mk, weer hersteld. 

Bok, aardappeisoort, zie boo. 

Boksowil, slangsoort, kleine 1 a b 0 e- 
r an. 

Boli bola, soort baarspel. 

Bon, G. K., heelemaal, volkomen. 
E a a n bon, gebeel vol. 

Bonan, of b o n a t, zeeslib, zeeldei. 

Bong, vischsoort. 

Boo, een slingerplant, vitex trifolia 
L., de wortelknol wordt gegeten, de bla- 
deren aangewend tot rijping van steen- 
puisten. 

Bood, a i b o 0 d, boomsoort, bout onge- 
veer als vurenhout. 

Booe, leguaan. E r b 0 o e, dubbele 
tong, leugenachtig. Als een vrouw een 
leguaan doodt, krijgt ze misvormde kin- 
deren, zie r 0 e b a i. 

Booe, war booe, G. K., een slinger- 
plant. 

Boong, (M. bawang), ui, juin. 

Boor, ingewandsworm. A r 6 n bodr, 
wormkruid. 

Boor, e n-, slenteren, lanterfanten, 
luieren. 

Bor, (H. boor), boor. Bor dadoe, 
boorslag. E 11-, boren. 

Boras, n a k-, G. IL = n a k- b a s. 

Borbor, wormpje dat aan de e n m a v 
knaagt. 

Borbor ak, modder, slijk, slijkerig. 

Bosa, e n-, leppen, drinken van bonden. 



3 * 


Bot — llamar 


B5t, (H. boot), overdekt zeilschip. 

Botan, zie boetan. 

Rotbotan, (y. b o t a n), spikkelige uit- 
slag op botan- zaadjes gelijkend. 

Bowar, groote sagokoek. 

Bowat, golf, baar. 

Bran, zie abran, 

Bran, of ni bran (M. brani), moe- 
dig zijn, durven, aandurven, zich be- 
kwaam of in staat aehten tot. 


Brat, n e-, bezweet, vermoeid zijn, door- 
zweeten van een pot of kniik. 

Breeng, n e-, schrikken. E n- f a-, doen 
schrikken. F a-, plotseling, onverwachts. 

Brin, zie ab rin. 

Brinin, e n-, of n e-, het koud hebben. 

Brissi, (M. bersih), zuiver, helder, 
rein, zindelijk; ook fig. onbesmet, rein 
van leven; ritueele reinheid bij de Slam- 
men. I m e li e w a k brissi e n li a- 
r a n g tomat fit, spottend gezegcl 
van Slammen, die anderen als onrein 
beschouwen. 


D 


Da, e n- d a, G. K. = e n- d a t. 

Daa, pandanussoort, waarvan de bla- 
deren ook gebruikt worden om matten te 
vlechten, pandanus. 

Daang, G. K. = karkaran. 

Dab, zie h a d a b. 

Dab, pandanussoort met zeer lange en 
breede bladeren; regenkap van die bla- 
deren gemaakt. 

Dad, e n-, maken, vervaardigen. N e s~, 
gereed, klaar. E n- f a-, in orde brengen. 

Dada, bronzen bekken, gong, D ada 
k a m a n, bol der gong. Enhewan 
dada, de gong slaan. Dada oeran, 
gong met Imogen rand. Dada s e r- 
m i n, gong met lagen rand. 

Dadan, e n-, afpellen, afscbrappen. 
Nak-, afblotten, af schilf eren ; dun plat 
zijn. 

Dadir, of loerin dadir, ribbe. 

Dadoe, bordadoe, boorslag. 

Daf, zie d a f i n. 

Dafin, lage, oplaag, vlak, voud, 

vouw, daf roe, dubbel, tweevoudig 
van platte dunne voorwerpen. D a f d a- 
f in, laagsgewijs, bij lagen. 

Daftar, (M. daftar), Hist, register. 

Dagam, (M. dagang), liandel, koop- 
manschap. Tomat dagam, hande- 
laar. E n b a dagam, bandelaar wor- 
den, gaan handel drijven. 


Daha, e n-, of n a t~, onbenullig gapen, 
apegapen, op sterven liggen. Endaha 
k a k e e n, de lip laten hangen. 

Dahel, palmsoort met zeer gladden 
stam, zoodat men er niet in kan klimmen. 
Jaw dahel wat, ik bereik mijn doel 
niet. Tomat dahel kafin, een 
nietswaardig mensch. 

Dai, zie hij tiwa. 

Daile, en-, beweenen, treuren om. 

Dak, een slingerplant. Enohok dak 
of d a k d a k, touwtje springen, waarbij 
een liaan als touw dient. 

Dak, n e f-, of n i-,gierig, vrekkig zijn. 

Dakan, n e f-,n af-, of naf- d i k d a- 
k a n, hobbelig, oneffen zijn. N a k-, grof, 
stijf, hard zijn. 

Dakdak, zie dak. 

Daloeng, blikken doos, trommel. 

Dam, (M. damei), vrede. 

Daman, boomsoort, sosbania grandi- 
flora, welks bladeren en blauwe bloemen 
als moes gegeten worden. De fijngewre- 
ven stengels worden op de tong gelegd als 
middel tegen am an. De schors, beursch 
geklopt, dient tot het tanen van viseh- 
lijnen. Aidamanmav, andere soort 
met roode bloemen. 

Damar, boomsoort; de olieachtige noot- 
jes daarvan; de soort kaars van deze 
fijngestampte nootjes gemaakt; blaker 
of lampje in ’t algemeen; de tijd dat 
een damarkaars brandt. Damar e i n- 



Damdamoeiv- Basing 


3 * 


til r ti k, zoo laat in den avond, cl at 
al clrie kaarsjes zijn opgebi'ancb D a- 
mar n a rahan r u k, reeds donker, 
zooclat de kaays in huis al brandt. 
Damar enwoet, de kaars is opge- 
brancl. Enkokar d a ni a r, de kaars 
snuiten. Enwer da m a r j a f , een 
boete betalen aan den man, wanneer 
men wederreclitelijk diens vrouw eeni- 
gen tijcl van hem verwijclerd heeft 
gehouden en zij dus voor hem het huis- 
werk niet heeft kunnen doen, waar- 
onder op cle eerste plaats hoort, voo.r 
licht en vuur te zorgen. 

Damdamoer, houten rooster in huis 
boven de stookplaats. Dorpsversiering 
van bamboebogen waarvan uitgerafelde 
jonge klapperbladeren afhangen. 

Dan, milt. Enoet dan, het noodlot 
raadplegen nit een varkensmilt ; nood- 
lot raadplegen in algemeen. De milt 
wordt overlangs doorgekliefd. Zijn bij 
f t openleggen der twee deelen de acle- 
ren ongeschonden en loopen deze syme- 
trisch, zoodat de figuur welke zij ver- 
toonen gelijkt op het blad van den a i 
nar of ai kaba, clan is het noodlot 
gunstig. Vercler worden allerlei bijoni- 
standigheden uit cle teekening geora- 
kekl, doorclat de priester in de bloede- 
rige lijnen allerlei figuren ontdekt, die 
hij in hetrekking brengt tot het ge- 
vraagde. Waarschijnlijk wegens de 
schaarschte der varkens, gebruikt men 
de varkensmilt alleen voor zeer gewich- 
tige aangelegenheden. Gewoonlijk ge- 
bruikt men de klappernoot. De rijpe 
noot wordt overdwars opengeslagen: 
loopen de riggels in ’t doorgebroken 
vruchtvleesch tegenover de donkere 
naden op den bast in rechtsche rich- 
ting, clan is ’t noodlot gunstig. 

Wijl het noodlot raadplegen eigenlijk 
niets anders is dan een soort godsoor- 
deel, wordt dit ook dan genoemd, en dit 
toepassen, enoet dan. Men heeft er 
veel verschillende, voor de verschillen- 
de aangelegenheden. Dan t o n g a t, of 
t o n g k a t, of G.K. cl a n toemoek 
of t o e m t o e m o e k, dient om een 
schuldige te ontdekken. Een stokje 
losjes vastgehouden begint te slaan 
wanneer men bij den schuldige komt, 
of slaat in cle richting, waar men 
zoeken moet. Dan bebei n, of G.K. 
dan t o e 1 a n, zelfde handeling, doch 
in plaats van een stokje dient de rech- 
terhand, bij den elleboog ondersteund 
door cle linkerhand. D an cl a m a r, het 
noodlot raadplegen door midclel van een 
kaarsvlam: het is gunstig als de vlam 
rustig brandt en niet flakkert. 


Dan, langwerpig koekje van sago- 
meel en kanarinootjes; in de bladeren 
der cl a b gewikkeld, worden ze gebak- 
ken of geroostercl. Dan roror, zulke 
koekjes geroosterd. Dan w a w a e i k, 
G.K. == cl e n g n g o e. 

Dan, juist, stipt, precies. Enha- 
rang dan, juist toereikend zijn. 
Affroean cl a n, juist in *t midden. 

Danar, of d a n a r dab, hoogwoud, 
oerbosch. 

Dang, aandeel clat men krijgt. 0 e 
w a n g cl a n g, zelfde bet. 

Dang, e n-, insluiten, omsingelen. 
Entaha dang, omsloten houden, 
omarmen, goed vasthouden. N e f 1 a 
cl a n g, door omtrekkende beweging 
insluiten. Enher dan g, met aan- 
drang vragen. N a n g g r e h i of n a- 
nar dang of ding dang, aan ? t 
praten blijven om een ander ’t spreken 
te beletten, bepraten, ompraten. 

Dang, latwerk van fijngespleten 
bamboe, als vloerbetlekking. 

Dangan, hard, a i cl a n g a n, hard 
hout. 

Dangas, overlangsche helft van een 
clikke hamboegeleding, waarin een smalle 
gleuf is uitgesneden. Dit keukengerief 
client, om bij } t bakken bet meel in de 
b a w te storten. 

Dangil, buitengewoon groot. 

Dapoer, (M. dapoer), keuken, stook- 
plaats; fig. huis vrouw. 

Dar, mat, slaapmat, zitmat. Par 
h a d a n, slaapmat. Dar 1 i 1 a n, mat- 
hanger. Dar wain, grof gevlochten 
mat. Dar d a f r o e, fijne dubbele mat. 
Dar 1 o b 1 o b, mat met ingevlochten 
figuren. 

Daran, a i daran, Kl. K. licht hout; 
G.K. zwaar hout. 

Das, e n-, of n e f-, tot gruis slaan. 
N a m-, vergruisd. D a s d a s, vergruisd, 
b.v. s 1 a r d a s d a s, gebroken mais. 

Dasing, (M. datjing), en-, wegen. 

D a s i n g of d a s d a s i n g, unster, 
weegschaal en alle weeginstrumenten. 
Tim dasing, gewicht. 


33 


Dal — Dei 


m 


Oat, en-, (M. datang), komen, na- 
deren uit noordelijke of oostelijke rick- 
ting; uitkomen van tanden, opkomen 
van zaden, opkomen van hemellichainen. 
E n d a t 1 a i r u k, al groot ge worden 
zijn. 

Dawa, e n- } toevoegen, bijvoegen. 
E n t a h a dawa, erbij nemen. 

Dawoer, afbraak. E n-, afbreken. 
N a m-, afgebroken. 

Be, of d e d a n, reeds donkere 
avond, nacht. In saw mstellingen wordt 
altijd d e gebruikt. D e - f r o e a n, of 
d e d a n affroean, niiddernacht. D e- 
m e r a n, monger, avond. D e - i, dezen 
avond. D e- in, gisteren avond. Deen, 
gisteren. D e a b 1 o t ruk, al laat in 
den avond. De foeoet, reeds donker. 

De tijd wordt niet bij dagen dock bij 
nackten gerekend, zoodat wij vaak d e 
door dag vertalen, b. v. d e fir? over 
hoeveel dagen ? De w o e t r e li e n, 
ruim tien dagen. 

Ook beteekent de de plank, of balk, 
waarop de dagen worden aangeteekend, 
enring de, als f amilieleden op reis 
zijn, om te weten koe lang ze weg zijn; 
of na de bevalling om te weten, wanneer 
de zuivering plaats moet hebben. De ge- 
wone dagen worden met loodlijnstreep- 
jes, de Vrij dagen met St. Andries- 
kruisjes aangegeven. 

De, vragend partikel acliter zinnen 
waarop men een bevestigend antwoord 
verwackt, = zeg, he, niet waar? Iti b a 
d e, laat ons gaan zeg. Bokde? mooi 
he? 

Ded, of d e n, pad, weg. Ded enmat 
ruk, de weg is verwilderd, vergroeid. 
Ded enwaeit, de weg is begaanbaar. 
Ded matan, ingang van een pad. 
Ded h a n g a, zijweg. Ded enko of 
e n b a be? waar loopt de weg naar toe? 
Ded entoeboer taheit, de weg 
komt aan zee uit. Ded raan, op den 
weg. De d e d raan n.l. de openbare 
weg is\ heilig. Een misdrijf daar ge~ 
pleegd, ontleent daar aan een zeer ver- 
zwarende omstandigkeid; daarom heeft 
men daar ook minder diefstal te duchten, 
en als men zich van den weg verwjjdert, 
zal men pakjes of mandjes niet langs 
den weg zoolang verstoppen, maar veeleer 
midden op den weg leggen. Ded ratan 
of ded roehoen, naast den weg. 
Ded noetang, halfweg. Ded 1 e e n, 
onderweg. Janan ded leen, een 
onwettig kind. Oemho ded leen, 
gij slaat een anderen weg in, gij ver- 


vreemdt u van ons. Ded o e, of h a r 
o e, oudtijds, vroeger. Ded moerin 
raan, uitdr. in gebruik bij de vasts tel- 
ling van de huwelijksgift: ded raan 
zijn de kostbare kleeren, ded moe- 
r i n de gewone kleeren, welke de bruicl 
meekrijgt; ded moerin raan is 
de heele opschik der bruid. N a ded 
c i n f i r ? op' hoeveel manieren ? 

Dedan, zie d e. R a k a n ded an, ge- 
vangenis. 

Dedar, (Mai. doeri), doom, stekel 
prikkel. 

Dede, (v. d e), ’s naelits. D e d e ha- 
mar b i s s a, dag en nacht. 

Dedeew, tweeling. Janar dedeew, 
tweelingkinderen. Zijn de tweelingen 
van ’t zelfde geslacht, dan is ket een goe- 
de tweeling, dedeew ken, en zullen 
ze blijven leven; zijn ze van versckillend 
geslacht, dan is ket een ongelukkige 
tweeling, dedeew s a, en ze zullen 
sterven, wijl ze besehouwd worden als 
reeds in den schoot der moeder samen 
gehuwd te zijn, welke bloedschande als 
aware zonde wordt aangeraerkt. Blijven 
ze echter leven, en huwt het meisje later, 
dan moet aan den jongen de boete, h o e- 
t a n, betaald worden, even alsof men zijn 
wettige vrouw sckaakte. 

Dedeen, (v. de), eergisteren. 

Dedein, G. K. — m o e k. 

Dedein, (v. de), eergisteravond. 

Deen, (v. de) gisteren. 

Deen, e n-, omknellen, eng maken, 
N a f-, eng of te eng zijn, knellen, wrin- 
gen, te nauw zijn, verjagen, verdringen. 

Deeng, e n-, spreken, zeggen, vermel- 
den; ongunstig bespreken, lasteren. En- 
deeng k i r a, van iemand kwaad 
spreken. 

Deew, zie dedeew. 

Defoean, of defoeoen, G. K. = 
k a tl e en. 

Defoeoen, (v. de), of defoeoet, 
donker, duisternis. 

Defoeoet, zie defoeoen. 

Dei, (v. d e) , dezen avond. 


W 3 



Dek— Bidik 


34 


DeiV G. K. ~ hi d o 

Dem, (v. de), gisteravond. 

Deinan, ten behoeve van, ter wille van. 

Beinar, e n-, (M. dengar), hooren, 
luistcren, verstaan. Oemdeinar a f a 
i a, ho or eens hier. 

Dek of d e k d e k, clubbel. M o o e 
d ekde k, dubbele pisan g; vrouwen, 
vooral wanneer ze zwanger zijn, mogen 
geen dubbele vruchten eten, anders 
krij gen ze tweelingen. J a nan dek- 
d e k, tweeling. Dek kafwar, vrien- 
den, goede maatjes. 

Dek (II. dek) vlcer, vooral planken- 
vlcer. Dek, van een boot. 

Bekar, n a k-, stijf, onbuigzaam zijn, 
ook van lijken en kiengen, die pas 
korte lings gestorven zijn. 

Dekar, en-, in schijven of mootjes 
snijden. 

Dekdekoet, zie dek. 

Del, e n-, of enhorak del, onder- 
vragen, navragen. 

Dem, G. K. = w a e i d. 

Demo, vuil van schaamdeelen of aars 
wegens verzwering, ui twerp selen of 
anderszins. 

Demoeoet, zie d e f o e o e t. 

Den, zie d e d. 

Denda, (M. denda), boete, geldboete. 
En-, ofenpoetoes denda, beboeten. 
E n j o 6 t dend a, beboet worden. 

Deng, stop, prop, E n-, stoppen. 

Denga, vogelsoort, sphecotera flavi- 
ventris. 

Dengan, en-, den grond vaststampen, 
aanstampen. N e s-, G.K. == naf- 
cl e e n. 

Dengar, en-, G. K. = en-deinar. 

Dengoe, (v. dan en ngoe), koekje 
van sago en kanarinootjes in olie ge- 
bakken. 

Dengroe, G.K. — sil. 


Benkoet, (v, o d a h en k o e t), wemig, 
een beetje. Denkoet waeid woek, 
heelemaal niets. Denkoet enlek, het 
scheelde weinig of hij viel. Denkoet 
enhoev, een beetje meer. Denkoet 
r u k, bijna op. Denkoet w e 1, 
nog een beetje. Denkoet hoeb, 
bijna, op een weinig na. Denkoetse 
of denkoet sin of denkoet- 
senin, een heel Mein beetje. 

Der, a i der, boomsoort met zeer 
hard hout, (M. loeria). 

Der, naf-, vereelt, eeltig zijn. 

Deran, nes-, of n e s - d i d e r a n, 
bibberen, sidderen, beven, denderen. 

Deran, dorre bladeren en twijgen. 

Derbat, (M. djoeroe batang), degene 
die bij ’t zeilen de zorg heeft over den 
ondersten stok van een Ceramsch zeil, 
welke stok bij den voet van den mast 
is vastgebonden. 

Derman, Duitsch. 

Derm an, n a f-, mager, uitgeteerd zijn. 

Des, (M. dedes), en-, in schijven of 
spaanders snijden of hakken. Nak-, in 
relief zijn, in relief uitsnijden. 

Desderan, (v. en-des) snede, schijf. 

Dew, of dedew, vrucht van den 
e s n o b a, die ook als drijftol gebruikt 
wordt; vandaar: tol, drijftol. Enfar 
dew, een tol driven. N a s-, duizelen, 
zwijmelen. I r (v. n a s - h i r i t) , n a s- 
d e w, of n a s li i r de w, duizelen, in 
zwijm vallen. 

Dew, n a k-, G.K. ~ en-kafif. 

Dewa, of d i w a, n a f-, of n a f-, 
weerkaatsen van de stem, echoen. 
Wioen nafdewa, echo. 

Dewan, e n-,' kenteren van ’t tij. 
M i e t e n d e w a n, de ebbe is op haar 
keerpunt, dood tij. 

Di, G.K. = diw. 

Diban, bil. Wav d i b a n, ham. 

Did, ons, onze. 

Dididil, vliegend eekhoomtje. 

Didik, e n-, sehuin ^fkappen. 



Didin — Dir 


33 


Didm, e ft-, snel op eil nesr bewegen, 
wipperen. Nas-, of n a r-, beven, rillen 
koud hebben, koorts liebben. Boem 
n a s d i d i n, aardbeving. 

Didin, n a t~, (vgl. e n - d i n i k), G.K., 
spits, puntig zijn. 

Diding, G.K. = nes-nalik. 

Didin g, e n~, dreigend uitstrekken, 
dreigend gebaar maken met. 

Didiw, e n 1 5 i n i d i d i w, dobberen, 
zoodat een puntje telkens even boven 
water komt 

Didnohang, visclisoort. 

Didoer, trechter. E n-, door een 
trechter gieten, doorsijpelen, spuiten, 
stralen van vloeistof . N ef-didoer, 
lekken, doorsijpelen. 

Dier, e n-, zie en-taroek. 

Dier, n a m-, zich liaasten, reppen, 
wedijveren, iets of iemand trachten voor 
te komen. Namdier d o o t, den regen 
trachten te ontloopen. 

Dije! of dlijo! uitroep van spot. 

Dikin, e n-, wegjagen, verdrijven. 
N e s-, elkaar verdringen, volgepropt 
zijn. 

Dikir, en-, (M. dzikir), slamsche 
godsdienstige gezangen uitvoeren. 

Dikit, n a m-, zie nam-likit. 

Dilda, vlug, rap, gezwind, heen en 
weer, op en neer. 

Diloed, een soort eekhoorntje. 

Dim, (M. djin), booze geest, duivel. 
De toovenaars en medicijnmeesters, (bei- 
de kunsten gaan gewoonlijk samen), 
hebben een d i m, die hen voorlicht en 
helpt. Door eigenaardige plichtplegin- 
gen, zang en dans wordt de dim op- 
geroepen. Is hij in zijn medium gevaren, 
endoek ni walian, dan verkeert dit 
in een toestand van zenuwover spanning 
en geeft zijn orakels. 

Dimoer, zie doemoer. 

Din, zie did. 

Dinan, wer d i n a n, clrinkwater, 
zoet water. 


Dinar, en-, de tanden laten zien, de 
tanden opeen klemmen, als een grom- 
mende hond. N i f a n n a k d i n a r, de 
tanden staan uit het gelid. 

Dingdlnga, een verbodsteeken, dat 
men bij boomen of in plantingen zet, 
waar gestolen is, om den dief uit te 
schelden (voor beschaming is de Keiees 
zeer gevoelig), en te bedreigen. ’t Is 
een ruwe voorstelling van de vleesche- 
lijke gemeenschap en de uitbeelding der 
beschimping: wav e n w e d reinam 
horn; meestal is het een oksel van een 
palmblad, dat met een puntig hout door- 
stoken is. 

Dmgdingil, (v. en-dingil), sluit- 
boom, schuifgrendel. 

Bmgil, e n-, met een schuifgrendal of 
slagboom sluiten. Fig.: beletten, tegen- 
houden. Endingil m o e r, het stuur 
houden van een boot. Endingil 
m a t, schuld niet willen betalen. 

Dinik, e n~, aanpunten, aanspitsen. 
N a m-, puntig zijn. 

_ Dir, en-, (M. berdiri), staan, opstaan, 
zich oprichten. Endir toerik, met 
de beenen gekruist staan. Endir 
j a e i k t zich oprichten, overeind staan. 
Endir non, stil, onbewegelijk staan. 
Endir ratan o, hij is zoo groot als 
gij. Endir ho w e r, als wreker van 
een verbodsteeken optreden, hetgesn de 
taak is, behalve van den m i t o e, van 
het opperhoofd en den mitoedoean. 
Mas endir h6ng, het goud dat be- 
waard blijft om mijn vrouw te koopen. 
Oemdix lawk! voort! uit den weg! 

E n d i r d i r, staan. Dir o e ham 
w a n g, een waardigheidsbekleeder, 
wiens taak het is, voor op de feest- 
prauw, b e 1 a n, te staan en die van wal 
te duwen, d i r o e, en groote visschen, 
varkens, enz. die voor ’t heele dorp be- 
stemd zijn, te verdeelen, ham wang. 
Tit e n d i v, het bevel blijft van kraeht. 
Atoeran endir, de adat blijft ge- 
eerbiedigd. N a m-, staan, in de bet 
van steil zijn. 

Schijnen, uitkomen, afsteken tegen, 
vertaalt men ook door endir, staan, 
endoek, zitten, e n t o e b, liggen, e n- 
1 o i, hangen, enz., al naar gelang de hou- 
ding of stand der dingen en voegt daar- 
achter, beoe ze uitkomen of toe schijnen, 
b. v. rahan seng endir woleen 
w a t w o e v, het huis met zinken dak 
komt daarginds holder uit. Kamoeoen 
endoek ningnigier a i w i 1, de 
duif steekt wit af tegen dien boom. 



Birlolo — Boean 


36 


Dirlolo, n a m-, rommelingen in r t lijf 
hebben. 

< Bis, (EL dienst), diensttijd, heeren- 
dienst. Entaha d 1 s, heerendienst ver- 
richten. 

Dis-an, plankje om sago te kneden. 

Dit, vronw, oud K. alleen nog in ge~ 
bruik als vrouwel. eigennaam en in 
spreekwijzen als : ini w e m a n dit 
a n g 1 e d, hij heeft veel booten en 
vrouwen (n. I. om uit te huwen) = hij 
is rijk. 

Diw, aars, achterste. D i w wing, vlak 
achterste. Enbelang diw, met zijn 
achterste schudden. Diw belbelang, 
schudciiegat. Diw k 0 e b, uitpuilend 
achterste. Diw n g a r i t'i n, ve ester. 
Fig.: ondereind dat als steunpnnt dient, 
b.v. a i n i diw, de voet van een boom; 
oorsprojngi, begin, b.v. berkaar n i 
diw of o e t i n, de aanleidende oor- 
zaak of begin eener zaak. 

Diwin, (v. en- diwit), moot, snee, 
schijf, stnk, vakje van sommige vruchten, 
b. v. Citroen. 

Diwit, en-, doorsnijden, deelen, ver- 
brokkelen. 

Djang, een heester, cassia alata, L. 
(M. ketapang tjina en ketapang kerbo), 
de bladeren worden gebruikt als genees- 
middel tegen ringworm en k a s k a d 0. 

Djaw, (M. Djawa), Java, Javaansch. 

Djaring, (M. djaring), sleepnet. 

Djems, zie bij en-, aardvrucht. 

Djiloewang, (M. kertas djilit), bord- 
papier. 

Djoemafc, (M. Djoemahat), Vrijdag, 
week. 

Djoemlat, (M. djoemlah), de som 
eener berekening. 

# Do, e n-, komen uit zuidelijke of westel. 
richting. In verbinding met andere 
werkw. beduidt het, dat die handeling ge- 
schiedt in de richting naar den spreker 
toe. M a e n d o, geef hier, oemtai do, 
kom hier, kom naderbij ; oemtev do, 
gooi hier heen. 

Doa, (M. doa), gebed. Doa ensoeb- 
h e e n, gebedsformulier. N a f r e 1 k 
d o a, blazen als ritueele plechtigheid 
bij offers, bezweringen, enz. 


Dob, Dobo. 

Dod, e n-, n a f-, of e 11- f a-, bedriegen, 
bedotten, bang maken. 

Dodang, en-, op en neer bewegen, 
wiegelen. 

Dodoor, zie door. 

Doe, n a f~, of n e f-, bij den schoon- 
vader introuwen en tevens in dienst blij- 
ven wegens het trouwen der dochter, 
waarvoor men den huwelijksprijs nog 
niet betaald heeft; wijl dit gewoonlijk 
het geval is bij schaking, beteekent n a f- 
doe 00k: schaken, ontvoeren; en 00k 
dienstbaar zijn in ’t algemeen. 

Doead, (letterl. lo pers. meerv. van 
d 0 e a n in verbinding met de grondlet- 
ter van ’t bezittel. voornw. did — ons 
aller heer), God, Opperwezen. Hij wordt 
voorgesteld als in de hemelen wonende, 
meestal vereenzelvigd met zon en maan, 
waarbij de maan dan als het vrouwelijk 
beginsel wordt gedacht, doead- ler- 
w o e a n. Overigens heeft men er slechts 
verwarde voorstellingen van. Doead! 
of doead r u k i ! bij God ! bezwering. 
Doead enhoekoem, God zal mij 
oordeelen; bezwering. Doead enkai, 
God alleen weet h^t. Doead naan 0, 
enfangwok o, entiv o, enahai 
sangwoelin 0, enz., verwenschingen. 
Doead- ler- w o e a n, God zon maan, 
Opperwezen der Loerlima ’s. Doead 
1 a r w o e 1 , God rood bloed — God- 
wreker of doeadlarwoer, Opper- 
wezen der Oersiwa *s. De Katliolieken 
hebben het woord Doead overgeno- 
men om het christelijk godbegrip uit te 
drukken. Protestanten en Mohammeda- 
nen zeggen Allah. 

Doeak, en-, vei'gezellen, begeleiden, 
uitgeleide doen. Endoeak nit, een 
lijk uitgeleiden, uitvaart houden. 

Doean, (M. toean), heer, meester, ei- 
genaar, bewoner, hem wien iets aangaat 
in den uitgebreidsten zin des woords. 
Doean tan, of toewan tan, (M. 
tanah), eigenaar of beheerder der dorps- 
gronden. Ohoi doean, ingezetene 
van het dorp. Janan doean, kind 
waarover men macht heeft wegens be- 
taling van den huwelijksprijs der moe- 
der. Alle wonnen die aan een vrueht of 
boom knagen noemt men doean van 
die vrueht of dien boom, b.v. a i doean, 
houtworm, kokat doean, rijstworm. 
Het dier dat in een sehelp woont, heet 
de doean dier sehelp. Oemhorak 
doean, vraag hem wien *t aangaat. 



37 


Doeaiuj — Doeoe 


D o e a n teran, meester, doean t e, 
meesteres, in betrekking tot hun slaven. 
Doean beteekent nog: zelf, b.v. o doe- 
an oemleeng, beslis zelf; betkai 
o doean, dat moet ge zelf weten ; o 
doean oemoet, doe het zelf ; in al der- 
gelijke gevallen beteekent zelf: iemand 
wien de zaak aangaat of die er belang 
bij heeft. 

Doeang! of D o e a n g oh! ocli God ! oh 
mijn God! uitroep van schrik of ontzet- 
ting. D o e a n g t e, godin, de niaan als 
godheid in sommige gebeden. Zie 
do e ad. 

Doeang, e n-, tegen elkaar zijn, aange- 
sloten zijn. E n d o e k doeang, vlak 
naast elkaar zitten. 

Doed, en-, losslaan, losstooten, b. v. 
een steen, een tand. 

Doed, trap door inkepingen, gemaakt 
in boom of paal. 

Doed, n a f-, donderen. N a f d o e d, 
for e r b a, als het dondert, dwalen de 
geesten rond. 

Doedoe, G. K. = k a d o e d. 

Doedoen, putje, kuiltje, pokput. N i 
d o e d o e n, pokdalig zijn. 

Doefan, bladnerf van den arenpalm. 

Doefoer, n a k~, of n a m-, zie n a m- 
doekoer. 

Doe gar, gong. 

Doehoen, stengel, steel, stain. 

Doehoet, verschillende deelen waarin 
het vleesch eener vrucht van nature ver- 
deeld is, b. v. een vakje van een Citroen. 

Doek, en-, (M. doedoek voor doek- 
doek), zitten, wonen, verblijven, blijven, 
thuis blijven. Endoek h a b a t, plat 
op den vloer zitten, vast verblijven. 
Endoek' oba, thuis blijven, ver- 
geten of achtergelaten ziin. Endoek 
s a d j 6 k, op het randje van iets 
zitten. Endoek enfangofang, 
voorover zitten. Endoek solalek, 
zonder rugsteun zitten. Endoek sa- 
b 1 i e k, met voor zieh gekruiste beenen 
zitten. Endoek ling, zich verlaten. 
Endir of endoek neblo, onpar- 
tijdig blijven. Habo endoek, de boot 
raakfc grond,zit vast. Oemdoek of 
oemdoek w el, af scheidsgroet als men 0 
opstapt; de tegengroet van den blijvende 


is: oembwa, of oembwa wel of 
oembwa bok. Endoek rahan of 
endoek wav, in ’t kraambed zijn. 
Endoek rahan j a n a n w a t 
a e i n, zij heeft een meisje gebaard. 
E n (1 o e k m o I, zie m oel. En- 
doek of entoeb raoer, in de 
plantingen verblijven. B a 1 endoek, 
Bal is thuis gebleven. Endoek is 
no: waarcl zijn b.v. mas i endoek 
ringi wan 1 i m, dat stuk goud is 
vijf rijksdaalders waard. Endoek, 
— afsteken tegen, zie bij <e n cl i r. 

Doekat, (H. dukaat), Engelsch pond 
of gouden tientje. 

Doekdoek, (v. endoek), woonplaats, 
verblijf. 

Doekoe, klein vetgezwel, knobbeltje. 

Doekoen, en-, G. K. = en- doe k. 

Doekoer, n a m-, afgevallen, van onrij- 
pe vruchten. 

Doekoet, n e f-, botsen, tegen elkaar 
stooten. 

Doelang, (M. doelang), zie bah an. 

Doelit, lat van palmhout. 

Doem, vischsoort. 

Doemdoemoer, boomsoort met zeer 
hard hout, waarvan o.a. hamers en 
stampers gemaakt worden. 

Doemoer, (M. damar), hars. 

Doeng, en-, kreupel zijn, hinken. 

Doenga, heup. Entaha doeng a, 
de handen in de heupen zetten. 

Doe n goer, slok, teug. E n-, inslikken, 
doorslikken van vochten. 

Doenjai, (M. doenia), wereld, heelal. 
Doenjai laein, oudtijds. E n t a 1 
doenjai laein, sedert onheuglijke 
tijden. Doenjai e n moer, later, in 
latere tijden, schertsenderwijze = nooit. 
Famehe doenjai s i e n, altijd, 
eeuwig. Afa doenjai bissa, alles 
ter wereld. 

Doeoe, en-, vergaan, ondergaan in *t 
water, zinken, verdrinken. Nam-do e- 
o e, gezonken, vergaan. Entai doeoe, 
doen zinken, doen vergaan. 


Doeoeu — Doiva 


3S 


Doeoen, hoek, bocht. Hein doeoen, 
een hoek tier kamer. Enahai doe- 
oen, een hoek niaken, hoekig staan, 
b.v. ded enahai doeoen, de weg 
maakt een boeht. 

Doeoeng, nef-, (v. doeoen) ) hoe- 
kig, hoekvormig* zijn, een bocht maken. 

Doeoer, en-, overwinnen, de baas zijn, 
En -kaf-, twisten. 

Doer an, (M. doer ij an), vruchtboom- 
soort, de vrucht, (niet inheemsch op 
Kei). 

Does, en-, of entai does, kreupel 
zijn, hinken. 

Doev, een nachtvogel, als howang 
beschouwd, wijl hij volgens het volks- 
geloof den menschen de oogen wil uit- 
pikken. 

Doev, n a s-, beraadslagen in de ver- 
gadering der ouderen en hoofden; 
keuvelen, in gezelschap zitten praten. 

Doewoek, nas-, koppelen, doen pa- 
ren, elkaar over en weer helpen met 
geld, enz. b.v. nasdoewoek koe- 
bang, geld samenbrengen ; eten samen- 
brengen voor een gemeensehappelijk 
feestmaal. 

Doewoen, nas-, zie n a s - d o e v. 

Dojaw, (v. doot) regenwater. 

Dolam, oud indisch geldstuk, niet 
meer in omloop. 

Domingo, (M. domingo), Zondag. 
Leran Domingo, Zondag. 

Domkrak, (EL domme kracht), windas, 
domme kracht. 

Dong, G.K., boomsoort. 

Doo! nitroep van spijt, medelijden, 
spot, verbazing. 

Doo, zie door. 

Doong, en-, braken, overgeven. En- 
d o 6 n g moet, zelfde bet. 

Door, of d O' d o 6 r, in den grond ge- 
plante dikke bamboestok aan ’t boven- 
eind op een lengte van ongeveer een 
meter in vieren gespleten. De gespleten 
reepen zijn van elkaar getrokken en 
daar tusschen staat een halve klapper- 
dop, kab a; van boven zijn ze door een 
ring van klapperblaren, k a b a b a, ver- 
eenigd. Het toestel dient als offeral- 
taar. 


Doot, regen, het regent. Doot s i e n, 
voorbijgaande bui. Doot 1 a i, lange 
regen, harde regen. Doot karim- 
b r i n, buiig weer, motregen. Doot 
1 e r 1 e r, regen met zonneschijn, als dat 
gebeurt, dan schaakt op dat oogenblik 
iemand een vrouw. Doot k a r a- 
d r a d, regenachtig weer, Doot n a k- 
r a k, korte, hevige bui. Doot e n- 
soer, de regen drijft voorbij. Noe- 
hoe ensak doot, ’t is regenweer. 
N o e h o e enoet f o doot, het ziet 
er regenachtig uit. 

Doo-wehin, (v. doot en wehin), 
doo- wat, of e s n a v- wehin, water- 
hoos, wordt beschouwd als de penis der 
wolken,zie bij s i b i t. 

Dor, n a k-, nakdor n g o i n g of 
noenoer, mond of bek vooruit steken. 

Dortoelis, (M. djoeroe toelis), klerk, 
schrijver. 

D5s, (M. dosa), zonde, alle schending 
van adat- of gewoonterecht en elke over- 
treding van wat pomali of taboe is. 
Dos poessak, erfzonde. Dos 1 a i of 
ellema n, zware zonde. Dos m a- 
r a a n, kleine zonde. Entoeroet d5s, 
zonde Tbelijden, biechten, waarna de pries- 
ter de zonde wegdoet, enroean dos. 
NeblSrdos, berouw hebben over zon- 
de. Dos enal tenwav, erfschuld of 
erfzonde omdat voorouders de adat ge- 
schonden hebben, inzonderheid de huwe- 
lijksadat. Dos ded oe, erfzonde, erf- 
schuld. Enwar dos, schuldig zijn aan 
zonde, medeplichtig zijn aan zonde we- 
gens deelname aan of openbaring van 
andermans zonde. Enoet of enboe- 
w a t dos, zonde bedrijven, meer bizon- 
der ontucht. Dos wordt ook soms ge- 
bruikt voor schaamdeel. Ook soms ge- 
braikt bij wijze van verwensching, dos 
nit aka enlawoer ning af a i? 
wie voor den drommel heeft dat ding 
van mij vernield? Ook nietswaardig iets, 
niksnutterij, oemoet aka d5s ein- 
f it i? wat doe je daar voor knoeiwerk? 
plagerij? domme streken? 

Dos, (H. doos), doos, kistje, trommel- 
tje, inzonderheid tabaksdoosje. 

D5v, e n-, klinken of dreunen van den 
voetstap. 

Dowa, (v en- do wat), vliegende 
mier. 



39 


Dovvat — Elan 


Dowat, e n-, warrelen, schommelen. Ini oemoer koko dowr til of 

Nioet endowat, wervelwind. h a r til, hij is zoo oud, dat hij zijn 

kinderen ziet in ’t derde geslaclit. 

Dowr, geslacht bij stamboom, genera- 

tio, afstamming. Sad ni dowr til Dum, (H. duim), duim als lengtemaat, 

ruk, Sad heeft.al acbterkleinkinderen. centimeter. 


E 


E, ai e, boomsoort (M. kajoe titi), 
die bruikbaar timmerhout levert, vitex 
moluccana Bl. 

E,en-,ene naan, den adem inhou- 
den, inademen. 

fi, soms als verkorting van enhoev 
of a e i n. 

E, n e s-, G. K. rrnes- sehe k. 

Eb, aangesneden bloem van klapper of 
arenpalm om palmwijn te tappen. 

fiblis, zie a b 1 i s. 

Ebto, oud K. verzoend. 

Ebto, heiman ebto n a n g m e- 
tan, donkergekleurde soort schaamgor- 

del. 

Eek, en-, binden, vastbinden. 

Een, gramseliap. N i een h i r a, boos 
zijn op demand. 

Een, zie ein. 

Eerin, zie j a haw. 

Ef, kenteeken. En- ef, herkennen. 
Enef k v a n, te recht herkennen. El n ei f 
s a, meenen te herkennen, doch zich ver- 
gissen. Oeef sa fo j awning, ik 
dacht abusievelijk, dat het mij toebe- 
hoorde. 

Efar, boomsoort, zizyphus jujuba, (M. 
bidara). Het hout wordt gebruikt voor 
brandhout in ? t j a f tamoer der 
kraamvrouwen, alsook ai wanit en 
a i ahar. De zoete vruchten worden 
gegeten. 

Ehe, en-, afdroogen, afvegen. 

Ehet, vischsoort. 

Eid, verkorting van w a e i d, vooral in 
samenstellingen als : E i d b o, e d b o, 
of eidmo, verbindend tusschenvoegsel 
in een verhaal: en toen, vervolgens, ja 
maar, edoch. Eid- b e r o, en toen, zoo 
niet. 


Ein, algemeen stukswoord bij *t tel- 
woord voor zaken, die geen eigen stuks- 
woord hebben. E i n s a, ten eerste. E i n- 
m e h e, een enkel. 

Ein, uit, op, afgeloopen. 

Ein, ware i n, liaansoort. 

Einan, prijs, waarde. Ein an lai, 
duur. Einan k o e t of soek, goecl- 
koop. Einan b ok, schikkelijke prijs. 
Einan e n s a k, de prijs stijgt. E i- 
n a n ensoek of e n 1 e k, de prij s 
daalt. Einan sien, lage, slechte prijs. 
Ning koebang einan, ik heb 
het voor mijn geld gekoeht, ik ben er 
baas over. Af a i einante waeid? 
wordt dat goed betaalcl ? Einan is 
niet alleen de betaalde prijs, maar 
soms hoort men het ook voor het 
gekochte voorwerp, b.v. ning 1 k o e- 
b a n g einan. 

Einsa, ten eerste. 

Eiwav, Kei, Keieesch. Tomat E i- 
w a v, Keiees. Mav Eiwav, Kei en de 
vreemde, binnen- en buitenland, overal. 
Tomat mav Eiwav bissa, ieder- 
een, alle menschen. Adat Eiwav, zie 
a d a t. Vaak wordt Eiwav gebruikt 
om zaken aan te duiden van Keieesche 
herkomst, in tegenstelling met soortge- 
lijke ingevoerde zaken, b.v. n g o e Ei- 
wav, klapperolie ; koebang Eiwav, 
Keieesche stukken van waarde, in tegen- 
stelling met muntspecie, enz. 

Ej, uitroep van toestemniing, ja, goed, 
begrepen, top. 

a 

Ek, e n-, zie e n- eek. 

A 

El, n e s-, zie nes- e w. 

El, moedervlek. 

A 

El, (H. el), el, lengtemaat. 

Elak, e n-, weerhouden, beletten (zon- 
der geweld). 

Elan, milletia sericea, W. et A. (M. 
toeba), boomsoort; de wort-el tjes daar- 
van, om een stokje tot een bezempje ge- 
bonden, dienen om visch te bedwelmen. 


40 


Elang — Erak 


Elang, zoo juist, zoo pas. 

Elat, visclisoort. 

Elihin, (v. a e 1 en i h i n), vischangel, 
hengel. 

Eliloen, of i 1 o e n, helling, glooiing. 

Elleman, zwaar, gewichtig, ernstig. 
Habo enba elleman, de boot roeit 
zwaar. Moe elleman of leman 
rat te? letterl. ben je gewichtig als 
een koning? — ben je te goed om dat 
te doen ? Wahan elleman, een 
ernstig, zuur, bedroefd, stuursch gelaat. 
0 e 1 i n elleman, zwaar ziek. k a- 
man elleman, spottend gezegd te- 
gen iemand, die traag loopt of werkt. 

Ellemleman, (v. elleman), zwaar- 
te, gewicht. 

Elmo, en-, e n- s e 1 m o, of e n- m o, 
duiken, ook als ordalium, zie n a s- e w. 

Elmoer, klier in den hals. 

Eloe, inlandsch gebak van sago of 
rijstemeel en sniker in klapperolie ge- 
bakken. Eloe an a nan, koekjes tot 
lange reepjes uitgerold en dan tot figu- 
ren gevlochten. Eloe j a j a w, platte, 
tot figuren uitgesneden koekjes. Eloe 
w o e 1 w o e 1, ronde, met bruine suiker 
bereide koekjes. Eloe nas ngoe- 
o e r, dezelfde met witte suiker. Deze 
worden soms nog' met verfstof blouw, 
groen of rood gekleurd. 

En, ni- en, haten, verafschuwen. 
N e f-, weigeren, niet willen. Nefen- 
f e n, volstrekt niet willen. 

En, G. K. = jen. 

En, aardvrucht, aardappelsoort. Ver- 
schillende soorten zijn: en- bal, oebi 
kajoe, e n- m a v, G.K. e n- w a r, de zoete 
aardappel, ipomoea babatas Poir.; ver- 
schillende ondersoorten hiervan zijn: 
enmav woean mehe, enmav J a- 
boen, met ongekarteld blad, enmav 
lor, met fyngekarteld blad, enmav 
watkoekoer, enmav djenis, 
enmav web woel. Van de e n ni a v 
wordt het loof ook als moes gegeten. E n 
is de ombili, waarvan ondersoorten zijn: 
en toe a, en sit ten, en woeoen 
a w a i, e n web woel, e n ,E r j a t, 
en oeoer ngier, en woelwoel, 
enz. E n ronan, kalladi. Alocasia 
esculenta. 


En, persoonl. praefix bij werkwoorden, 
afgeleid van het bezittel. voornw. n i ; 
doet aldus t evens dienst als betrekkelijk 
voornw. of relativum, b.v. tomat en- 
k e r d j a, de mensch werkt, = de 
mensch die werkt; e n- 1 a i, de groote, = 
hij die groot is. Enroi, gindsche. E n- 
b e? welke? E n h e, deze. E n i, deze, 
hier. E n w o e v, gindsche, enz. 

En, uitwas op het lichaam, bobbel, 
knobbel. 

En, in r a a n e n, beminnen, graag 
hebben, (vgl. n i- en). 

En, boomsoort. De afgekrabde schors 
dient als middel tegen ngaliwoer. 
Enngam, andere soort. Met afkooksel 
der bladeren wordt de buik van kraam- 
vronwen gewreven om de verlossing te 
bevorderen. 

Enbal, (v. en en Bali), aardvrucht, 
cassave, manihot utilissima; sommige 
soorten zijn vergiftig en eerst na doel- 
matige toebereiding eetbaar. Entail 
enbal, enbal weeken. Ensoer en- 
bal, enbal raspen. Enloeoen en- 
bal, enbal persen. 

Enfak, gutsbeitel met kruisvormig 
handvat, als ldopboor gebruikt, door den 
beitel met een hamer in ’t hout te drijven 
en na elken slag een halven zwaai 
te draaien. 

Enha, visclisoort. (M. ikan belanak). 

Enmalir, loods, afdak. 

A 

Er, tong, scheldwoord. Entawar er, 

A 

de tong uitsteken. Er b o o e, dubbele = 
leugenachtige tong. En-, schelden, uit- 
schelden. Ener fenan, of G.K. ha- 
w a k, uit schelden. Ener ferat, laste- 
ren, kwaadspreken. Ener hira ni 
reinan h 6 n, iemand beschamen, door 
zijn moeder of vrouw uit te schelden, ge- 
woonlijlc: wav of jahaw c n w e d 
reinam ho m, porcus vel canis cogno- 
scat matrem et uxorem tuam; reinam 
fallen, pudenda matris tuae, enz. 

E n % r m e d, of ener s o e b a n, ver- 
wenschen. Entaha er fo iwoer 
r a a r bo k, licden met elkaar verzoenen. 

A 

Er, sagopalm, metroxylon Eumphii, 

E n f a w e r, sago klappen. 

A 

Er, meet of aanvangslijn bij verschil- # 
lende spelen. 

Erak, en-, afsnijden, inzonderheid den 
top of het uiteinde van iets, zie t o e a t. 


i 



4i 


Erjat, Miora, eilandje in de Ceram- 
laut- groep. De lui daarvan komen op 
Kei als rondtrekkende smeden. 

Eroeoek, en-, elastisch of veerkrach- 
tig terugtrekken of terugspringen. 

Es, langzaam, slepend. E n-, trekken. 
Roe w at enes watoek ralian, de 
vloed heeft een huis weggespoeld. Enes 
watoek koebang, geld verkwisten. 
T i w a e s, langzame trommelslag. E n- 
ba es, langzaam loopen, trekkebeenen. 

Esbad, zwaard, sabel. 

Esbew, hoofddoek. 

Esbingar, (Portugeesch, espingardo), 
schietgeweer. 

Esbo, lap, sarong. Esbo sain, of 
esbo rehen, lint. Esbo lib, of 
1 i b 1 i b, goede soort sarong. Esbo 
A r o p, goedkoope soort. Esbo D e r- 
man, slechte, dunne soort. Esbo B i- 
n o n g, Binongoreesche sarong. 

Esdengar, of sedangar, rijk, rijk- 
aard. Elk dorp of familiegroep heeft 
een handelaar met wien zij gewoonlijk 
handelen en ook alles op voorsehot kun- 
nen krijgen in afwachting dat de s a s i 
voor klapper, torenschelp (1 o 1 a) of tri- 
pang geopend wordt; dezen handelaar 
noemen zij hun sedangar. 

Esdaw, of sedaw, (M. sendawa), 
buskmit. Esdaw mat, vuurwerk, 
lucifer. 

Eskoet, n i-, haten, wrok toedragen, 
benijden. 

Eslamat, of slam at, (M. salamat), 
heil, geluk, voorspoed. 

Eslanron, vischsoort. 

Eslifing, zie angmaanj 

Eslifir, gevel. 

Esmangat, G.K. = d e n g a. 

Esmin, galon, passement. 

Esmin, (H. cement), cement. Wer 
esmin, cementen waterput. 

Esmir, ochtend, ’s morgens. Esrair- 
m i r, in alle vroegte. Esmir j a t, bij 
’t krieken van den dag. Esmiran, 
y a morgens vroeg. Me ran esmir, 
morgen vroeg. E n t a 1 esmir, al een 
heelen tijd, al lang, onophoudelijk. 


Erjat — Esweilafc 

Esnaeit, pijl met ijzeren punt van 
weerhaken voorzien. 

Esnai, rij atap zooals ze op het dak 
gedekt liggen. Stuksnaam voor zulk een 
rij, rafat esnai til, drie rijen 
atap. 

Esnai wehin, zie doo-wehin. 

E&naking, zie esnai. 

Esnav, windvlaag. Esnav Wadan, 
of esnav wehin, waterhoos. 

Esnehet, zang, lied. 

Esiim, goot, buis. 

Esnget, soort puit. 

Esngo, G.K. = lemanoet. 

Esniwoen, schuif of zoom van een 
gordijn of broek waardoor het schuif lint 
der broek of de roede van het gordijn 
gaat. 

Esniwoet, luik, venster, zoowel de 
opening als de sluiting. 

Esnoba, boomsoort, welks vruchten 
door de kinderen als tol gebmikt 
worden. 

Es-oe, zeewomi van de familie der 
annelidae, licidice viridis Grey. Met zout 
en peper gekruid vomit hij een ge- 
zo elite bijspijs. Op vaste tijden in ’t 
voorjaar komt hij in groote zwermen 
onder de kust voor. Volgens het volks- 
geloof valt hij uit de lucht. De Mai, 
benamingen oelar djatoh en oelar 
langit stemmen hiermee overeen. E^s- 
o e k o k a t, b o t a n en b o o e t, zijn 
verschillende soorten, aangeduid vol- 
gens den valtijd, n.l. als deze gewassen 
rijp zijn. Es-oe jaw, slechte soort. 
Es-oe i h i n, goede soort. W o e a n 
es-oe jaw, enwoean es-oe ihm, 
G.K. twee maanmaanden overeenko- 
me nd met Februari, Maart of April. 
Es-oe enlek, de es-oe valt, ook 
als tijdsbepaling. Es-oe e n ah a i 
fee s 1 a r, wordt gezegd als de es* 
o e valt eer de mais rijp is en dan zal 
deze weinig vrucht dragen. Ook is de 
val der es-oe noodlottig voor een dien 
dag geboren kind of opgezet huis. 

Esweilat, werpnet. E n h i 1 i k es- 
w e i 1 a t, het werpnet uitgooien. 



Eta — Fafair 


42 


Eta, nam-, vlak, glad zijn (der zee). 

Etan, etan a b r a n, scboonzoon ; 
etan wat, scboondocbter. 

Etan, en-, omhakken, vellen, 

Etang, e n-, ' schrikken. 

Ev, of e v e v (vgl. iwoen) in 
samenstellingen = iwoen; vrucbt in 
den moederseboot. Naf-, of naf-ew, 
zwanger zijn. 

Ew, naf-, zie naf-ev. 


Ew, n a s-, duiken 00k als ordalium. 
Onder bezwering van den priester dui- 
ken de verdaeliten op een gegeven 
teeken onder water; die 9 1 eerst weer 
boven komt, wordt schuldig geacht. 

Ew, e n-, in de offertaal = stuk 
bakken. 

Ewan, lange koker van dikke bamboe. 

Ewan, leemaclitige grond. E n-, 
planten, pooten. 

Ewoei, Kissehoei een der Ceram-laut 
cilanden. 


F 


Fa, praefix, dat welluidendheidshalve 
00k fak, fang of fat wordt, en 
wexkwoorden vormt met meestal eausa- 
tieve beteekenis. 

Fa, keer, maal. F a a, eenmaal. 
F a f 1 r ? boe dikwijls ? 

Faang, en-, tarten, uitdagen, plagen, 
treiteren. 

Fabaling, en-, (v. balid), linkscb 
aanduiden of ricliten. 

Fablejer, en-, vertroetelen. 

Fabler, en-, (v. ne-ble r), maken 
dat iemand spijt van iets beeft, b.v. 
do 01 bem te straffen. 

Fabnahai, langzaam, traag. E n-, 
traag, langzaam zijn. 

Fabnanahai, zie f a b n a b a i. 

Fabner> en-, babbelen, kibbelen. 

Fabobar, en- (v. en-bobar), 
bang maken. 

Fabod, en-, (v. bod), minacbtend 
of bedriegelijk, als een sul of domoor 
bebandelen. 

Fabre, (v. ne-bre), vermoeid, 
zwak, uitgeput doen zijn. Entoen fa- 
b r e, aanscbieten. Enwer fabre, 
xnaar ten deele betalen. 

Fabreet, e n-, (v. en-reet), ver- 
sieren, optuigen. 

Fabreet, e n-, G.K., tot een pakje of 
bundeltje binden. 


Fabreeng, (v. ne-breeng), plot- 
seling, scbielijk, onverwacbts. E n-, 
doen scbrikken. 

Fad, of fadfad, verweerde kleur, 
grijsacbtige vlekken op boomscbors; 
verdorde kleur van bladeren. Noeoer 
f a d, bepaald soort Mapper. 

Fadad, en-, (v. e n - d a d), in orde 
brengen, berstellen, opknappen, ver- 
zoenen. 

Fadan, e n-, G.K. = en-fadang. 

Fadang, en-, besluiten, eindigen. En- 
fadang j a f 0 e r, kalk blusscben. 
Enfadang ngoe, klapperolie nog- 
maals overkooken om bem te zuiveren. 
Nanggrehi fadang, slotwoord 
spreken, zijn laatste woord zeggen. 
Entiwa fadang, bizondere trom- 
wijze als slot. Enfadang ngel, 
bizondere zang als slot van de ngel. 

Fadir, en-, (v. e n - d i r) , doen 
staan, opricbten, overeind zetten. 

Fadirik, en-, zie e n - f a d i r. 

Fadkain, olifantstand, elpenbeen. Oii- 
fantstanden behooren mede tot de 
Keieescbe scbatten en erfstukken. 

Fadoekoen, en-, bet bezit van iets 
betwisten. 

Fadoekoeng, en-, (v. en-doek), 
weer ineenzetten, weer ineenpassen, 
weer bijeenbrengen. 

Fadong, en-, scbatten, prijzen, ta- 
xeeren. 

Fafair, (v. en-fair), touw om iets 
op te hijsclien, takel. 


43 


Fafar — Falak 


Fafar, (v. en-far), geseheurd van 
bladeren. 

Fafnoen, e n-, jeuk veroorzaken. 

Fafofar, zie a t f o f a r. 

Faha, e n-, koopen. Enfalia n a, 
kc-open bij, koopen voor. 

Fahair, en-, verraden, een vergrijp 
van iemand scheldend en verwijtend in 
den kampong rondroepen. 

Faheii, vagina, vrouwelijk schaam- 
cleel; schutblad van de bloeiwijze der 
palmboomen. Reinam f a h e n, 
sclieldwijze. 

Fahoe» en-, (v, hoe), bij fakkellicht 
viseh steken. 

Fahowang, en-, zie en-fawang. 

Faifak, en-, (v. kaifak), af- 
scheidsmaal gebruiken voor de reis. 

Fair, vischsoort. 

Fair, en-, hijschen, optrekken. 

Fajatang, en-, (v. jatan), doen 
schrikken. 

Fak, vier, E i n f a k, vier. Woet- 
f a k, veertig. R a t f a k, vierhonderd. 
Riwoenfak, vierduizend. 

Fakar, of fakir, bloeiwijze van 
palmboomen; vangarmen van den inlet- 
visch of poliep. 

Fakat, e n- (M. moepakat), vergade- 
ring houden, beraadslagen, verbond 
slniten, samenspannen. 

Fakbilak, en-, (v. kabilak), min- 
zaam, voorkomend zijn. 

Fakbohan, en-, (v. kabohan), nat 
maken, bevochtigen. 

Fakdikan, e n-, zijn gevoeg doen ; vuil, 
slordig zijn. 

Fakdod, en-, bedriegen, misleiden. 

Fakerol, (H. procurenr), zaakwaar- 
nemer. 

Fakir, zie fakar. 

Fakla, ensinga fakla, een deel 
der offerande voor de godheid afzom- 
deren in de k a j e, waarna het overige 
verdeeld en genuttigd wordt. 


Faklas, niet toereikend, niet als ? t 
behoort. Entaha faklas, verkeerd 
vasthouden. 

Fakleek, e n-, (v. lee n), verbergen, 
verstoppen, verzwijgen. 

Fakloi, en-, (v. en-loi), doen han- 
gen, ophangen. 

Fakloir, e n-, tafelschuimen, klaploo- 
pen. 

Fakloit, en-, zie e n - f a k 1 o i. 

Fakmarak, en-, ( v. kamaran), 
drooge kleeren aantrekken als men nat 
geworden is. 

Fakmoerik, e n-, (v. moeij, met den 
rug gekeerd zijn naar, ruggelings. 

Fakmom, e n-, (v. karmom), bevui- 
len, bemorsen, vuil maken met droog 
vuil, b.v. stof, zand, enz. 

Faknowan, dikwijls, herhaaldelijk, vol, 
geheel van tijd, b.v. 1 e r a n til fa k- 
nowan, drie voile dagen. 

Fakoek, scheef, schuin, hellend. 

Fakoelik, en-, (v. e n - k o e 1 i k) , op- 
ruimen. 

Fakoetan, e n-, (v.koetan), een tuin 
in bedden, k o e t a n, indeelen ; dwars- 
houten over de randen van een schuit 
binden, als ze op sleeptouw genomen 
wordt, om haar stevigte bij te zetten. 

Fakrakat, en-, kittelen, kriewelen. 

Fakwalin, e n-, knoeierig een werk 
verrichten. 

Fakwas, e n-, (v. k o e w a s), opstan- 
dig, wederspannig zijn, enhoev 
h i r a, tegen iemand. 

Fakwioen, en-, (v. wioen), geluid 
geven. 

Fakwoenin, en-, (M. boeni), verber- 
gen, zich verbergen. Enf alnvoenin 
n i i w o e n raan, huichelen, veinzen. 
Enfakwoenin o of enhoev o, bij 
verbergt voor u, 

Falaeing, en-, (v. laein), zich be- 
roemen, zich verheffen, pochen, stoffen, 
bluffen. 

Falak, en-, G.K. nabootsen. 


Falan — Fang 


44 


Falan, en-, visch slaan. 

Falarang, en-, (v. laran), smaken, 
proeyen. 

Faleek, e n-, iemands naam niet mogen 
noemen, b.v. tijdens ziekte of lange af- 
wezigheid, om er de booze geesten niet 
opmerkzaam op te maken, 

Falemang, e n-, (e 1 1 e m a n), zwaar 
maken. Enfalemang wahan, een 
bedrukt, bezorgd gezicht trekken, mijme- 
ren. 

Faler, en-, in liooge mate doen het- 
geen waarvan sprake is. Paler toea 
enf aler tomat Toea, de faler- 
t o e a, een stekende visch, heeft veel Ini 
van Toeal gestoken, n.l. toen zij hem 
voor ’t eerst bij ’t eiland Ngaf vingen; 
vandaar de naam van dien visch. T o- 
mat erf aler woeoet, de Ini heb- 
ben veel visch gestoken. Enf aler j a- 
n an, een kind vertroetelen. 

Falertoea, zie en- f a 1 e r. 

Falir, e n-, G.K. = en- f a 1 1 i n. 

Falis, e n-, of e n- f a 1 f a 1 i s, rondom 
gaan, omgaan, omzeilen. 

Falkin, e n-, zie e n-s a 1 n g* i t. 

Faloeang, en-, (v. loean), iets dat 
voor onderstel dient leggen. E n f a 1 o e- 
a n g 1 e 1 e, vloerribben leggen. 

Faloer, en-, troosten. 

Falor, e n-, zie e n- 1 6 r. 

Fam, familiegroep, familiestam. 

Famafoeng, en-, (v. mafoen), prij- 
zen, loven, vleien. 

Famair, e n-, van iemand kwaad spre- 
ken. 

Famalik, en-, (v. en- malit), nitla- 
chen, doen lachen. 

Famaraang, e n-, (v. m a r a a n), klei- 
neeren, minaehten. 

Famarloe, (v. nakmar en loe- 
oen), tranendroger = trooster, En-, 
troosten. 

Famaroek, e n-, (v. maroet), tarn 
niaken, vleien. 


Famatang, en-, (v. mat an), uitbot- 
ten, kiemen. 

Fameek, en-, (v. en-), beschamen. 

Famehe, eenmaal, in eens, te samcn, 
heelemaal, tot, tot aan, plotseling, eens 
en voor goed. 

Famem, e n-, zie e n- famemak. 

Famemak, e n-, (v. mem an), een 
naam geven. Enfamemak hi r a n i 
m e m a n, iemand loven. 

Famirik, e- n-, aansporen. 

Famnat, e n-, liegen. E n f o h ok 
famnat, liegen. 

Famnga, e n-, (v. namngaan), ver- 
wonden. 

Famo, en-, door gesehenkjes te vriend 
honden. 

Famoed, en-, (v. ngamoed), troe- 
bel maken. 

Famoelik, e n-, (v. moelin), voor 
moelin of foelik verklaren. 

Famoo, en-, maken dat iemand niets 
krijgt of bemachtigt, n.l. middels toove- 
rij. Loemwad enfamoo o, ver- 
wensching. 

Fan, aas. E n-, voeden, opfokken, voe- 
ren ; aas aan den angel doen. Enfan 
of enfan foei bieb, de nageboorte, 
besloten in een aarden pot, in of onder 
den daartoe bestemden boom gaan zetten. 
Enfan nefniloek, opvoeden, onder- 
houden. 

Fan, e n-, schieten met den boog. 
Enfan a b r a n, zie- a b r a n. 

Fanab, en-, G. K. = e n k o e 1 i k. 

Fanak, en-, aanspraak maken" op, 
opeischen, zich gelegen laten liggen 
aan. 

Faneck, en-, (v. faneen), merken, 
teekenen, van een teeken voorzien. 

Faneen* teeken, merle. 

Fanek, e n-, G.K. = en-roenoet. 

Fanfan, (v. enfan), schietstrik 
voor varkens. M. panah-panah. 

Fang, en-, of e n f a n g f o e r i n, 
tergen, tarten. 


Pang', en-, (v. fan), aas aan den 
angel doen. 

Fangat, span, spanwijdte. Fangat 
w a t, span tusschen gestrekten duim en 
wijsvinger. Fangat abran, span 
tusschen duim en middenvinger. F a- 
ngat warin, span tusschen duim en 
pink. En-, met de hand spannen, span- 
nend afmeten; een toevallig overschot 
wordt dan vender bij vingerbreedten, 
kew, gemeten. Met spannen wordt ook 
soms het noodlot geraadpleegd : Men 
vouwt de handen samen, de vingers 
tusschen elkaar doorgebogen, behalve 
duimen en wijsvinger s uitgestrekt te- 
gen elkaar gedrukt. Daarover prevelt 
men de formule en spant vervolgens met 
de rechterhand den linkerarm af van 
den vingertop tot aan den sehouder ; 
daarna herhaalt men op dezelfde wijze 
dezelfde formule en spant af van den 
sehouder tot den vingertop. Komen dan 
de twee v!” .-■ L r — r,—* ~r.n rechter- en 
linkerhanc. V uit,dan is ’t 

noodlot gunstig, anders ongunstig. 

Fangelan, gewricht, lid van vingers of 
teenen. 

Fanglr, en-, (v. ngir), klieven. 

Fangloban, en-, vernielen, verwoes- 
ten. For fangloban, vernielende 
geesten. 

Fangnan, en-, denken, meenen, zich 
herinneren, treuren om, medelijden heb- 
ben met, heimwee hebben naar. E n- 
fangnan sa, zich vergissen. E n- 
f an gn an ken, juist oordeelen, juist 
denken, zich herinneren. Enfangnan 
talik, vergeten. 

Fangnanan, e n-, hopen, wenschen, 
verlangen. 

Fangne, en-, (v. nengne), ver- 
warmen, opwarmen. 

Fangnoen, en-, jeukte veroorzaken. 

.Fangoet, en-, op de vingers fluiten, 
sissen van slangen. 

Fangofang, voorover. E n-, voorover 
gebogen zijn. Endoek fangofang, 
voorover zitten. Entoeb f ango- 
f a n g, met den open kant naar beneden 
gekeerd liggen van .holle voorwerpen, 
omgestulpt liggen. 

Fangser, en-, of en- fangs eh dr, 
(v. her), sterken, versterken. 


Fang — Farawoeng 

Fangtar, e n-, (v. tar), ondersieunen, 
stutten. 

Fangwaeik, en-, (v. en- waeit), in 
’t leven behouden,doen genezen, opvoe- 
den, aansporen. Enfangwaeikj af, 
vuur aanhouden. 

Fang waeit, e n-, zie en-fangw a- 

eik. 

Fangwav, en-, helpen, bevoorrechten, 
voortrekken. 

Fangwot, voorover. En-, vooroverge- 
bogen zijn. Entoeb fangwot, voor- 
over ligg'en. 

Fangwok, en-, (v. en- wok), weg- 
doen, opruimen. Doead enahai 
fangwok o, verwensching. 

Fanii, wolkengloeien, avondrood ; 
maanmaand ongeveer overeenkomend 
met November of December, wanneer 
deze natuurverschijnselen bizonder sterk 
voorkomen. 

Fanimoeng, e n-, (v. kanimoen), 
voltooien. 

Fanin, vleugel, vlerk, vin. 

Faoeoet, (v. oeoet), sagowasscher. 
E n-, sago wasschen. 

Faoet, en-, (v. en- oet), laten doen, 
dwingen, nopen. 

Far, partikel overeenkomend met 
het Maleische bar en het Holl. -i g 
of -a c h t i g. 

Far, en-, scheuren, splitten van bla- 
deren. 

Far, rog, raja; soorten zijn: Far 3 a- 
bar, minat, walkanew, w 0 e 1, 
n g i s, ko d. Het sterrenbeeld de Schor- 
pioen ; in vereeniging met de Jew = 
far jew, =: Antares en Akrab. 

Far, stengel van palmbladeren. 

Far, en-, drijven, in beweging bren- 
gen; fig: op de been brengen. Enfar 
j a m a n oeran, bloedverwanten op de 
been brengen, te hulp roepen. 

Faraang, e n-, (v. r a a n) t vullen, hee- 
lemaal vol maken. 

Faraha, e n-, (v. nef- r a h a) , schen- 
den, vernielen, overtreden. 

Farahak, e n-, G.K. = en- faraha. 

Farawoeng, e n-, vex*klikken. 





46 


Fareek, e n-, (v. e n - 1 e e k), opheffen, 
tegenwicht maken en daaixloor het zak- 
kende deel weer onihoog brengen; ver- 
baasd staan, opzien van verwondering. 

Fareeng, en-, enfareeng r ah an, 
den dag na *t dekken van een huis, daar- 
in drie achtereenvolgende nachten trom- 
men en zingen, ensikar n g e I, om de 
booze geesten en onheilen af te wenden. 
Leran fareeng, de dag waarop dit 
gebeurt. 

Fareet, en-, beletten, verhinderen, 
weerhouden, inzonderheid twistenden 
beletten te vechten. 

Farehe, (v. e n- kafrehe), maan- 
maand, ongeveer overeenkomend met 
October of November, nioet hirhoer 
erkafrehe, = als allerlei winden 
samen twisten = als de wind niet be- 
stendig is, dus in de kentering. 

Fareit, en-, naderen, nabij komen. 

Fariek, (v. rien), een heft zetten 
aan. 

Farien, e n-, verschrikken, doen schrik- 
ken. 

Farihin, (v. i h in), gespierd, krachtig, 
volwassen. Oelin farihin, stevig 
gebouwd lichaam. E n~, sikatrizeeren 
eener wonde. 

Farkoel, G.K., zachtjes, weinig. E11-, 
zachtjes, voorzichtig doen. 

Farkoet, G.K., weinig, kortelings, aan- 
stonds, weldra. 

Farkoi, e n-, G.K. = e n- t i w a k. 

Farlan, en-, (v. en-lan), nazitten, 
naloopen, achtervolgen, opsporen, naja- 
gen, 00k fig. b.v. enfarlan koe- 
b a n g, om geld rondloopen. 

Farmai, en-, kennis geven, toeroepen, 
verwittigen. 

Farmain, (M. firman), bevel. E n-, 
een bevel omroepen, een voorschrift 
uitvaardigen 

Farnehe, en~, verwonderd zijn. 

Famehing, en-, bluff en, pochen, 
snoeven. 

Faroen, vischsoort, groote n g a t a n. 

Faroeoek, e n-, helpen, ontzetten, 
vechtenden scheiden. 


Farsin, en-, het hoofdhaai 1 opmaken 
tot een wrong. 

Farsoekat, t i w a f arsoekat, 
trommelslag van zeer vlug tempo. 

Farwaawr, en-, (v. waawr), veel 
praats hebben. 

Fasieng, e n-, slecht behandelen, 
kwaad doen. 

Fasir, e n-, bijna, nabij, ongeveer, dicht 
bij zijn, nabij komen, benaderen eener 
vrouw. I e 11 f a s i r jaw w a e i d, hij 
mijdt mij. 

Fasoek, en-, (v. soek), geringschat- 
ten, versmaden, verminderen. 

Fat, klopboor, zie enf ak. 

Fat, en-, nijpen, knijpen. 

Fata, open plekje in een bebouwden 
tuin, waar de aardvruehten worden on- 
derzocht als men ze uitgedaan heeft en 
waar 00k de 1 1 r of 1 0 e r m a j 0 v a n 
is ; zie m a j o r a n. 

Fat aan g, en-, weerstreven, dwars- 
boomen, hinderen. 

Fatab, e n-, troosten, opbeuren. 

Fatarak, en-, dunken, meenen. 

Fatbav, en-, kunnen, aandurven, bij 
machte zijn. 

Fateng, en- (v. ten), hoogmoedig 
zijn, zieli verheffen. 

Fateteng*, of fateng, hoogmoed ; zie 
e n- fateng. 

Fatfee, (v. en- fee), dwarsstreep. 

Fatir, e n-, G.K. e n- a d i r. 

Fatjarak, en-, (v. jar an), met den 
voorkant of borst toegekeerd zijn; met 
de opening naar boven gekeerd van holle 
voorwerpen. 

Fatkak, en-, afluisteren. 

Fatkoeoen, e n-, (v. n a t- koeoen), 
verdooven, doof maken. 

Fatlakar, en-, G.K., grabbelen, graaien. 



Fatlim— Feit 


4 


Fatiini', en-, lioorerl, Vetstaaft. 

Fatlin, en-, zie en- f a 1 1 i m. 

Fatmoerik, zie f a k m o eri k. 

Fatnim, eigen, persoonlijk, oprecht, 
duidelijk, sterk. Lar fatnim, eigen 
bloed, = bloedvenvant. Tanat fat- 
n i m, eigen land, geboorteland. Kalian 
n i m, een huis waar men thuis is. 

Fatnitang, e n- in gelijkenissen spre- 
ken of verduidelijken. 

Fatnoerat, e n-, meevaren, meegaan, 
vergezellen. 

Fatoef, en-, (v. i t o e f )., met i t o e f 
visscben bedwelmen. 

Fatoel, en-, (y. en- to el), voor- 
zeggen, inblazen. Nanar fatoel, 
voorzeggen. 

Fatoer, en-, (v. atoeran), onderrich- 
ten. 

Fatok, en-, straffen, tot betere in 
zichten brengen. 

Fatroe, dwars, overdwars. E n-, over - 
dwars liggen of zicli bevinden. 

Fatwar, en-, met meerdere vrouwen 
eenzelfden man liebben. 

Favnoen, en-, jeukte veroorzaken. 

Favroeoeng, e n-, meuken. 

Faw, (M. paoeh), manggaboom, mang- 
gavrucht, manggifera indica. 

Faw manil, psidium guajava L. 

Faw, Faw ewoet of Faw ein- 
woet, alle Loerlima *s. 

Faw, en-, (M. paloe), kloppen, sme- 
den. Enfaw e r, sago kloppen. E n- 
f a w a t m a n, ijzeir smeden. Enfaw 
oeb, kruiken (van klei) vormen, deze 
toch worden. niet gedraaid, doch met de 
hand gekneed en dan aan den buitenkant 
met een spaan geklopt, terwijl men er 
aan den binnenkant een klein steenen 
aambeeldje tegen houdt. 

Faw, n a-, (v. e n- fa- h 6 n : lion 
is samengetr. v, ho- an, vgl. Ford, 
a wan), trouwen, hnwen, als echtelingen 
samenleven. K a f a w r u k, m a er- 
batsenik h o e b, ze zijn al getrouwd, 
maar hun huwelijk is nog niet ingeze- 


gend. En- faw t e, van vrouwen, 
enfaw teran van mannen, in een 
familie of dorp introuwen. 

Fawai, e n-, (v. w a e i n), een spoor, 
merk of herkenningsteeken maken of 
nalaten. 

Faw an g, en- (v. howang), voor 
toovenaar uitmaken, hetgeen op Kei 
voor de grofste aller beleedigingen geldt. 

Faw awn g, rahan f a w a w n g, ge- 
raamte van een huis. 

Fawn, e n-, spannen van een strik. 

Fawoeak, e n-, op een vlot laden. 

Fawoes, en-, (v. woes), ledigen. 

Fawok, en-, belasteren. 

Fedan, en-, (M. padam), dooden, blus- 
schen, doen bedaren. D oot enfedan 
t a h e i t, de regen brengt de zee tot be- 
daren. Van won den en ziekten, vooral als 
ze uitwendig zijn, zegt men dat ze leven, 
enwaeit, alsnog voortduren; haar 
genezen,heet haar dooden, enfedan; 
z^n ze genezen, dan heeten ze dood, 
enmat. 

Fee, dwars, reeht door. E n-, doorsnij- 
den, — breken, — kappen, enz. E n b a f e e, 
recht doorgaan, zonder omwegen; een 
omweg afsnijden. Enba fee hira, 
voor iemand voorbij gaan. Enba fee 
we hira; recht op iemand af gaan. 
Nanar fee, rechtuit zeggen, kort en 
bondig vertellen. N a t-, gebroken, ge- 
knakt, afgebroken. Fee gebruikt men 
alleen voor lange voorwerpen. 

Feeng, en-, geven, schenken; zie en- 
f i e n g. 

Fedfedan, (v. e n- f e d a n), doodelijk, 
dood end. 

Fedoel, en-, (M, perdoeli), zich storen 
aan, geven om. Oefedoel waeid, 
’t kan mij niet schelen. 

Fefar, splinter. E n-, versplinteren. 
Nat-, versplinterd. 

Fehe, e n-, lubben, ontmannen. N a t-, 
gekastreerd. 

Fehew, nak-, veesten, winden laten. 

Felk, en-, G.K, zich knolsgewijs of 
stoelsgewijs voortplanten. 



Fejk — Fieng 


48 


Feik, en-, (v. fein), spatten, sprit- 
sen. 

Fein, spat, druppel, gespat. 

Fel, zoo, zoo als, gelijk. F e 1- i, f e 1 h e 
f e 1- e n i of fel- e n h e, aldus, zoo. 
F e 1-u k- i, of fel- u k- h e, zie zoo, zoo 
is goed, genoeg. Betfel, bijaldien. 
F e 1 b e ? hoe ? hoezoo ? Jaw fel o, in 
uw plaats, als ik u was. 

Felan, vorm, gestalte, inzonderheid 
lichaamsgestalte en weer bizonder : goede 
lichaam sgestalte ; vandaar : gezondheid, 
welvaren ; tooi, sieraad. Enwaroek 
sak ni felan, voor ’t welvaren van 
iemand offeren. Felan tanaein, wel- 
varendheid, gaafheid van lijf en leden. 

* Felan, e n-, met elan visch dooden. 

Felav, leugenaar. En-, liegen. 

Fellahang, n e f-, zie n e f- 1 a 1 w a n g. 

Felbe? hoe? hoezoo? wat? wablief? 
Aka felbe i? wat is er toch ? wat 
moet dat beduiclen? 

Feletnai, (v. felan en n a i), mooi, 
lief, schoon. 

Feljar, en-, doen opschrikken. 

Fello, (v. neb- lo), recht, overeind. 
E n-, opzetten, overeind zetten. E n f e I- 
1 0 rahan, een huis opzetten. 

Fellokat, e n-, aanvullen,bijvoegen, bij- 
betalen. 

Feloeb, e n-, slaperig maken. Doot 
enfeloeb tom at matar, regen- 
weer maakt de menschen slaperig. 

Femang, en-, (v. heiman), een 
schaamgordel omdoen of dragen. 

Fenan, alleen in de verbinding: ener 
fenan, nitschelden. 

Feng, bak, teil, kuipje van hout of 
gebakken klei. Wahan fengfeng, 
rond hoofd. 

Feoen^ en-, vastbinden. 

Fer, of f e r n e, mits, vermits, alsmaar. 

Fer, en-, nat maken, bevochtigen. 

Fer, geraspte klappernoot. Deze wordt 
00 k gebruikt om kleine kinderen te baden 
en door vrouwen om het haar te was- 
schen en lenig te maken, enfer m o e- 
r o e n. En*, met fer wassehen. 


Ferak, en-, (M. perah), nitwringen, 
uitpersen. Enferak s 0 e s, melken. 
Enf erak toemel, zekere bladeren 
uitpersen op het strand waardoor een 
worm, toemel, boven komt, die als 
vischaas gebruikt wordt. 

Ferat, en-, of enerf erat, lasteren, 
kwaadspreken. 

Ferfer, zie f e r. 

Ferkokat, mannelijke maisbloem. E n-, 
bloeien van de mais. 

Ferihin, zie f a r i h 1 n. 

Fernaan, (v. naan), e n-, een langen 
adem hebben = veel praats hebben. 
F e r n a a m 0 , je hebt veel praats. 

Feme, zie f e r. 

Fernir, e n-, G.K. = e n- hoema k. 

Feroen, liman feroen, beneden- 
arm. 

Festa, (H. feest), feest, kerkelijk 
feest. 

Fetar, e n-, kwade invloed afweren, 
door *t betooverend voorwerp bij den 
betrokkene te houden en te bezweren, 
niet meer te sehaden. 

Fi, of a f 'i, dinges. En- f i, dinges 
zeggen, n.l. als het eigenlijke woord niet 
te binnen wil schieten. 

Fid, deur, poort, inzonderheid de ope- 
ning. Fid matan, deuropening. Fid 
benoewan, deurblad; de deur als af- 
sluiting. Fid r en, hoofdingang, voor- 
deur. Fid tav, achterdeur. Fid ten, 
voordeur, hoofdingang. Fig. : f i d tav, 
adelijken; fid ren, middenstand; fid 
ten, slavenstand, wegens de plaats, die 
zij bij vergaderingen innemen, n.l. de ade- 
lijken tegen den achterwand, de minde- 
ren bij den hoofdingang. S o e r f i d, als 
men een huis binnentredende tegen een 
vrouw stoot, kan dit goed of slecht wor- 
den opgenomen, en al of niet vervolgd 
als aanzoek. 

Fid, e n-, verkoopen. E n f i d n a, ver- 
koopen tegen, voor. E n f i d we, ver- 
koopen aan. 

Fieng, e n-, geven, schenken. E n- 
fieng wat, voor niets geven. E n- 
f ieng watoek, weggeven. Enf ieng 
h a d a m, vrijgevig zijn. 




49 


fleng — Foeat 


Fieng, oogenblik. F i e n g i, of ruk i, 
nu , oo genblikkelij k . 

Fif, en-, scheef zijn. Enba fif, 
scheef loopen. 

Fifieng, (v. en- fieng), gift, ge- 
schenk. 

Fifik, e n-, kloppen, tikken. E n f i f i k 
fid, aankloppen. 

Fifin, (v. enfit), oostkant. Ler fi- 
f i n, de kant waar de zon oplcomt. 

Fifoeat, nat-, (v. en- f o eat), buik- 
kranipen hebben. 

Filk, en-, spatten, spritsen. 

Fiin, lichtstraal. 

Filt, en-, (v. fiin), opkomen van 
hemellichamen. Ler e n f i i t, de zon 
komt op; ’s morgens vroeg als tijdsbe- 
paling. 

Fikfikir, gedachte, verstand, begrip. 
Ini fikfikir enba roro, liij is 
vernuftig, verstandig. 

Fikir, en-, (M. pikir), denken, mee- 
nen, dunken, begrijpen. E n k a i ruk 
e n f i k i r a f a, tot de jaren van ver- 
stand gekomen zijn. E n k a i e n f i k i r 
afa waeid ruk, buiten kennis zijn, 
verbijsterd zijn. Enfikir ken, be- 
grijpen, de zaak juist inzien, gelijk heb- 
ben. E n f i k i r s a, zich vergissen. E n- 
fikir t o e k, er met zijn verstand niet 
bij kunnen, niet begrijpen. Oekai 
o e f i k i r tomat f e 1 i w a e i d, ik 
weet niet wat zoo ieniand voor heeft, ik 
snap zijn handelwijze niet. Enfikir 
r o r o, verstandig zijn. 0 e m f i lc i r 
f elbe? wat dunkt u? wat denk je 
ervan? 0 e f i k i r n a w a k, ik zal er 
eens over nadenken. 

Fil, e n-, oprapen, rapen. E n f i l-o e k, 
samenrapen, bijeengaren. E n f i 1-i k, 
kiezen, uitzoeken. 

Fin, (M. pinjoe), schildpad, meer be- 
paald de gewone met waardeloos schild. 

Fin, e n-, om den bals dragen, b.v. een 
snoer kralen. 

Finfinoer, snot. 

Finoer, e n-, snuiten, den neus snniten. 
N a k-, snotteren. 

Finwingoe, pijn in ’t lijf hebben bij 
schenten of steken. 

Fioek, en-, laden, opladen, inladen, 
vullen. 


Fit, of e i n f i t, zeven. W o e t- e i n~ 
fit, zeventien. Woet- fit, zeventig. 
Eat- fit, zevenhonderd. Zeven en drie 
zijn de mystieke getallen in sprookjes en 
legenden. Soms ook is zeven even als tien 
een onbepaald getal = veel, b.v. o e m- 
h er, oemher afa ei n f i t r je 
vraagt al maar van alles. 

Fitik, e n-, flikkeren. J a f enfitik, 
bliksem. 

Fleel, klinimer. N e-, klimmen. 

Fles, (H. flesch), vierkante flesch. 

Fo, om, tot, opdat, naar. Fo lan, 
opdat. F o duidt in 5 t algemeen het doel 
of einde aan eener handeling. 0 e i 1 f o 
J o e t, ik ga terug naar Gr. Kei. Roe- 
b a i enwal i 1 f o o e m a t, de slang 
veranderde in een mensch. E n s a k f o 
pangkat, tot een waardigheid verhef- 
fen. Oemoet f o b o k, doe het goed, 
herstel het. Alle bijwoorden van wijze 
kunnen door f o met het werkwoord ver- 
bonden worden. b.v. oemwelie k o e- 
wat of fo koewat, roei stevig door. 
Fo aka? waarom? waarvoor? tot wat 
einde. Fo dient nog om eenicrgtmate 
ranggetallen te vormen, door Bet n.L 
achter de getelde voorwerpen te plaat- 
sen, b.v. fo eintil, fo woet, dat 
is drie, tien. 

Fo, vischsoort, = m a n j i f i t. 

Fo, kenteeken. 

Fo, aandeel. 

Fodat, en-, juist op het punt van 
gaar zijn; mollig, poezelig zijn; ook als 
meisjesnaam in gebruik. 

Fodat, armband, bestaande uit een 
platte schijf van een olifantstand ge- 
zaagd, die door de Tanimbareezen ge- 
maakt wordt. 

Foe, liars. E n-, met hars vastzetten 
of stoppen; dichtstoppen in ’t algemeen. 
E n f o e aroen, de ooren dichtstoppen 
om den naam van dengene dien men be- 
treurt, niet te hooren, opdat daardoor de 
smart niet verlevendigd worde. N e-, be- 
dekken, verbergen. 

Foean, G.K. boomsoort. 

Foean, e n-, uitvegen, uitwisschen, 
uitdooven. 

Foeat, en-, strengelen, vlechten, twij- 
nen; door draaien uitwringen. N e s-, 
krinkelen, warren. N a t-, of nat- f i t- 
foeat, buikkrampen hebben. 


W & 



Foefeoer — FoerfoeriB 


50 


Foeboer, e n-, lasteren, valscli beschul- 
digen. 

Foedik, en-, scheef, scliuin staan, bui- 
ten de lijn of ? t gelid staan. Ini ng-oin 
e n f o e d i k, liij trekt scheeve gezichten ; 
hij liegt. 

Feeding, e n-, zie en- f o e d i k. 

Foedoe, knobbel, vetgezwel. 

Foef, e n-, breken. Enfoef wahan, 
iebs verzwijgen, verborgen liouden, ge- 
heimzinnig doen. 

Foefoe, een soort oorhanger. 

Foefoei, (v. en- foei), wat gepoot 
of geplant is, in tegenstelling met het- 
geen in ’t wild groeit. 

Foehar, navel, navelstreng, middel- 
punt. De navelstreng van pasgeboren 
kinderen wordt in een klapperdop ge- 
sloten en bij de stookplaats opgehangem 
Voor jongens hangt men daarbij een 
boogje met pijltjes, voor meisjes een 
manclje en hakmesje van bout. Een Mein 
stukje van de navelstreng en de nage- 
boorte wordt op de vuurplaat onder de 
ascii verborgen en op den zuiveringsdag 
aan de geesten geofferd, opdat zij ’t 
kind geen leed zouden doen. Een klein 
stukje van de navelstreng van jonge- 
tjes wordt 00k aan een klapperboom of 
sagoboom gebonden, waardoor deze 
boom als eerste bezit aan den nieuw- 
geborene wordt toegekend. 

Foei, e n-, pooten, planten, stevig 
neerzetten. Enfoei kading, een 
knoop aanzetten of vastmaken. 

Foeik, e 11-, laden, vullen. E n f 0 i k 
1 a m i n, zie lami 11. 

Foeit, en-, klaarmaken, gereed ma- 
ken, toebereiden. 

Foeisoek, en-, geen of weinig nako- 
melingschap hebben zoodat de familie 
dreigt uit te sterven, = enmel e n- 
hoev n i bar w a e i d. 

Foeitoen, en-, (v. e n - f o e i en 
1 0 e 0 e n), uitplanten. 

Foe jar, vischsoort. 

Foek, en-, bijvoegen, aanvullen, bij- 
betalen. 

Foekat, (M. poekat), zeg*en, treknet. 
Enbangil foekat, met dat net vis- 
scben, waarbij men met stokken op bet 


water slaat, om de visscben in ’t net te 
drijven. 

Foekwai, builerigheid, drenzerigbeid 
van Idnderen. En-, huilerig, dwingerig 
zijn van Mnderen. 

Foelik, verboden zijn uit godsdienstige 
of bijgeloovige overwegingen, 00k: f o el- 
foe 1 i k, (M. pomali). E n~, zich wegens 
godsdienstige of bijgeloovige beweegrede- 
nen van iets ontliouden, of als verboden 
beschouwen. Foelik! dat mag niet! 

Foelin, (vgl. en-foelik), wat ver- 
boden of pomali is. Leran foelin, 
dag waarop bet verboden is te werken 
wegens het bezoek van bevriende vreem- 
delingen, een sterfgeval, mitoe- 
feest, terugkeer van reizigers, enz. 

Foen, e n-, dikbuikig zijn. E n f 0 e n 
kowat aein, een vrouw zwanger 
maken. 

Foenoen, tros van vruchten. M 0 o e 
f 0 e n o e n, een tros pisang. 

Foennga, (v. f 0 e 0 e n en n g a- 
e i n) , bloemstengel. 

Foeoen (M. boenga), bloem, bloesem. 

Foeoen, krijg, oorlog, gevecht. R a-, 
oorlogen. Ental foeoen, oorlog, 
krijg voeren. 

Foeoet, e 11-, of n a k-, (v. f 0 e 0 e n), 
bloeien. 

Foeoet, e n-, donker zijn. Defoe- 
o e t, donkere nacbt, als tijdsbepaling. 

Foer, wat f 0 e r, puimsteen. 

Foer, vischsoort. 

Foer, een vogel van de familie der 
meliphagiaae, Nanggrehi fel te 
foer m a n n g i r i t, aldoor snateren 
en kibbelen. Foer wioen ruk, ? t 
wordt al avond, wijl tegen den avond die 
vogel zich vooral laat hooren. 

Foer, en-, (M. poetar), draaien. 

Foer, en*, sclireeuwen, krij scben, ge- 
zamelijk sclireeuwen, om elkaar aan te 
moedigen of op te wekken bij J t werk 
of bij krakeel. Enfoer foerit, 
bakkeleien, voortdurend krakeelen on 
vechten. Ra-, vecliten, oorlogen, 

Foerfoerim (v. en-foer), zwingel, 
roerpen, deurkruk, en alle soort hand vat 
dienend om te draaien. 


5 * 


Foerin — Fra 


Foerin, e n-, (v. en-foe r) draaien. 

Foerin, en-, (v. en-f o er), vechten. 

Foering, e n-, afschrappen, afkrab- 
ben. 

Foerit, en*, (v. en-foe r), knarsen, 
kraken, piepen, alle geluid, dat door 
wrijving van op elkaar klemmende 
voorwerpen wordt veroorzaakt. 

Foerngata, heestersoort. De bladeren, 
groen opgelegd, dienen als pleister op 
zweren. 

Foe tan, en-, veracliten, minaehten. 

Foetar, en-, (M. poetar), draaien. 
Fig.: verdraaien. 

Foetfoetar* (v. en-foetar), molen. 
Foetfoetar koef, koffiemolen. 

Fof, e n-, zie e n - f o k. 

Fof a, e n-, beuken, stuk slaan. 

Fofak, e n-, tusschen de handen 
wrijven. 

Fofan, (M. papan), plank. 

Fofat» of war fof at, een slinger- 
plant. 

Fof elan g, vriend, makker. 

Fofoeat, (v. e n - f o e a t), getwijnd. 

Fof of , zie b a f o f . 

Fofor* (v. for), dolzinnig*, tot de 
booze geesten behoorend. Nang- 
g r e h i f o f 6 r, dolle praat verlcoopen, 
raaskallen. 

Fofot, (v. en-fot), vulsel, al het- 
geen dat dient om iets op te vullen. 

Fohok, en-, liegen, jokken, veinzen. 

Foin, bos, bundel, schoof, garf. 

Fok, e n-, drijven, afdrijven, weg- 
drijven. Berkar i e n f o k, die zaak 
is op de lange baan geschoven. 

Fokoeb, visehsoort. 

Folat, G.Iv., deur, als sluiting; deur- 
blad. 

Folawar, visclisoort. 


Fomang, e n-, betrokken zijn van de 
lucht. 

Fomoer, later, daarna. Fomoer* 
moer, veel later, achteraan. En-, of 
e n moe r, lasteren, a elite rid ap spreken. 

Fon, korte lassen voor en achter aan 
een boot. 

Fonan, e n-, malsch, mollig, poezelig 
zijn. 

Fongil of wongil, bovenrand eener 
boot. 

Foon, steven van een boot. 

Foot, (H. fok), fokkezeil. 

For, geest, duivel, spook, krankzin- 
nige. For e n w e d o, verwensching. 
For e r d o e k r a s d o e v n a ra- 
il a n, de spoken vergaderen in ’t huis, 
zegt men van een huis, dat \s nachts 
donker of onbewoond is. For endoek 
n i wahan, hij is bezeten, zegt men 
ook van allerlei soort hysterische of 
stuinachtige toevallen, die aan de in- 
werking van booze geesten worden 
toegesclireven. E n-, door een boozen 
geest bezeten zijn, krankzinnig zijn, als 
een gek te keer gaan. For wall at, 
booze geesten. 

Forskot, (H. voorschot), voorschot. 

Fot, e n-, vullen, alleen vullen met 
drooge stoffen. Enfot tsoepi, een 
pijp stoppen. Enfot esbingar, een 
geweer laden. Enfot n a, doen in 
zak, mand, kist, enz. 

Fowaang*, e n-, pasklaar maken. 

Fowang, langzaam, traag. E n-, 
zachtjesaan, langzaam iets doen. 

Fowang, e n-, voor howang schelden. 

Fowatoe, klosjes aan den binnenkant 
van een bootplank. Zij worden op de 
plank uitgekapt, om na ? t passen met de 
roevat w a 1 w a 1 i n, ze weer los te 
kunnen slaan. Later worden door die 
klosjes gaten gekapt om er de knieen 
aan vast te kunnen binden. Andere, 
langere dienen om er de roeibanken op 
vast te maken. 

Fowoei, en-, roepen, toeroepen, aan- 
roepen. 

Fra, afzelia bynga, 

A. Gray, "■ ■ * ' v a Jar, een an- 

dere soort. 



Fra — Habar 


52 


Fra, e n t a b n e-, een bevel omroepen. 

Fralc, (H. vraclit), vrachtprijs, pas- 
sagegeld. 

Frakrakat, en-, Metelachtig zijn. 

Fre, (H. vrij ) , ontslagen, afgezet. 

Frear, boomsoort. 

Freet, en-, tegen ram pen en onlieilen 
beschermen, vechtenden tot bedaren 
brengen. 


Gai, (M. gajit), haak aan kleeren. 

Gambar, (M. gambar), plaat, prent, 
scliilderij. 

Gambir, (M. gambir), nit een plant 
getrokken looistof, die bij de betelpruim 
gekauwd wordt, uncaria gambir Eox. 

Ganti, (M. ganti), opvolger, plaats- 
vervanger. E n-, opvolgen, vertegen- 
woordigen. 

Garis, (M. garis), lucifersdoosje, 
cloosje Incifers. Entev garis, een 
lueifer aanstrijken. 

Gas, (H. gas), gas. Lampo gas, 
allerlei soort gas- of electrische lampen. 

Glas, (H. glas) , drinkglas. G 1 a s ten, 
karaf. 

Gobang, (M. oewang), 2 a /2 centstuk, 
halve stuiver. 


Ha, n e f-, lenig, slap; sleetsch zijn 
van stoffen. 

Ha, stnksnaam voor bamboelatten: 
k o h 6 r ha, een bamboelat. 

Haa, e n-, uitpluizen, uitrafelen. 

Haan, e n-, in den mond of bek dragen. 

Haawk, e n-, willen, halen, zoeken, 
verlangen, Enie of e n 1 e i k h a a w k, 
zoeken. Enhawa h i k haawk, op 
goed gelnk af antwoorden, er een slag 
naar slaan. 

Haawn, e n-, met spieen vastzetten. 

Haawng, en-, iemand zoeken te bena- 
deelen, de pik hebben op. 


Freik, n a-, blazen, blaasinstrunien- 
ten bespelen. 

Frejaf, (v. n a- freik en j a f, 
blaaspijp. 

Fren, (H. vrij), vrijheid in tegenstel- 
ling van dienstbaarheid. Enwer n i 
fren, boete betalen voor het zich vrij 
maken van een of andere dienstbaarheid 
of slavernij. 

Froean, zie affroean. 

Froeoet, zie f o e o e t. 

G 

Goedang, (M. goedang), pakhnis, 
bergplaats. E n-, ordenen, rangschikken. 

Goenting, (M. goenting), schaar. 

Gredja, (M. gredja), kerk, bedehuis. 

Grehi, nang-, .spreken, praten, be- 
spreken. Nanggrehi toeroek, 
berispen. Nanggrehi atoeran 
e n h o e v h i r a, iemand de les lezen, 
zie bij atoeran. Nanggrehi 
a b 1 6 1, langdradig spreken, veel praats 
hebben. Nanggrehi woes, sauwe- 
len, leuteren. Nanggrehi laeit, 
raaskallen. Nanggrehi j a n a n, in 
figuurlijken zin spreken. Nang- 
g rehi 1 e n, huichelen. N anggrehi 
haloes, beleefd, vormelijk, wehvillend 
spreken. Nanggrehi kasar, af~ 
snanwen, bits spreken. Nanggrehi 
berkar, een zaak bespreken. 

Griff el, (H. griff el), griffel. 

H 

Haawng, en-, een boog, val of strik 
ontspannen. 

Hab, al wat men over hoofd of schon- 
der afhangend draagt, als draagmand, 
geweer, enz. E n-, aldus dragen. 

Hab, en-, of e n h a b j a r o e k, op- 
springen van een school visschen boven 
den zeespiegel. 

Haba, achillespees, hielpees. 

Habalin, e n-, beweenen, betreuren. 
Enlobang habalin, zelfde bet. 

Habar, stuksnaam voor draad, touw 
en lianen, w a r a t habar til, drie 
touwen, of driedraadsch touw. 



53 


Habat — Halaii 


Habat, en-, vast of bestendig blijven 
of doen blijven; vast, stevig zetten, 
planten, pooten, den grond rondom iets 
aanhoopen of aanstampen. E n d o e k 
habat, vertoeven, wonen. Woean 
enhabat, de maan neemt af . 

Habingan, en-, gevlekt zijn door lit- 
teekens van ziekten of wonden; albino- 
vlekken hebben. 

Habka, e n-, wijdbeens staan of loopen. 

Hablang, en-, uitsperren. Enha- 
b 1 a n g j e n, de beenen sperren, schrij- 
lings staan. 

Habo, open boot, schnit, pi'auw. H a b o 
seroe, lange schnit met hooge stevens. 
Habo teter, lage breedbuikige schnit. 
Habo saban, .schuit met kort opgaan- 
den boeg. Habo toe k toe k, schuit 
met zeer schuin opgaanden boeg. En- 
t a i habo, per schuit gaan, in een 
schuit varen. Enrat habo, in de 
schuit stappen. Entoeboer habo, 
uitstappen. Entoeoe of enbarek 
habo, een schuit te water slepen. E n- 
s a k habo, een schuit op het land sle- 
pen. Entaroek habo, een schuit in 
zee brengen, opdat ze met afloopend tij 
niet vast rake. Habo e n a d, of e n- 
d o e k, de schuit zit vast. Habo e n d i t, 
de schuit is lek. Habo enlikit, of 
n a m 1 i k i t, de boot helt over, ligt on- 
vast. Habo nihin bok of sien, de 
schuit ligt hoog, of diep; schept geen of 
schept gemakkelijk water. Haboenbi- 
1 o e k bok, de boot zeilt scherp tegen 
wind op. Habo enso bok, de boot 
loopt goed, heeft goede vaart. Habo 
mat an, een stukje kawoel langs beide 
voorstevens om onheil af te weren. H a- 
b o a b 1 6 t, de openbare weg, de straat. 

Hadaan, voorgalerij. 

Hadab, of dab, zeil van vlechtwerk 
gemaakt. 

Hadam, zie bij e n- f i e n g. 

Hadang, e n-, losgaan, N e f-, los, niet 
stevig, niet vast zijn. 

Hadawng, en-, schudden, trillen, 
beven, aardbeving. 

Hadawng, wel voorzien van. E n-, of 
en- fieng hadawng, gul, vrijge- 
vig, kwistig zijn. 

Had, of hadji, (M. hadji), Mekka- 
ganger. E n b a had, naar Mekka ter 
bedevaart gaan. 


Hadov, en-, of e n- h a d o w a, met 
gedruisch loopen, dreunen, kraken of 
gedruisch maken van den stap. 

Haein, e n-, ontbinden. N a m-, los 
gegaan zijn. 

Hael, sap van boornen en planten, 
getah. 

Haha, en-, overluid, krakend of scha- 
terend lachen. Zie hehe. 

Hahaawk, ( v. en-liaawk), wil, 
begeerte, verlan gen. 

Hahawa, ( v. en-hawa), antwoord. 

Hair, e n-, omroepen, afkondigen. E n- 
w o o h a i r, omroepen. Enhair j o e t 
of j o e t o e t, het verhodsteeken oplief- 
fen, de sasi openen. Enhair noeoer 
de klapperpluk openen. 

Haja, vijand, tegenstander. En-, 
vijandig zijn. 

Hajoen, e n-, schudden, wippen, op en 
neer bewegen. 

Hak, (H. haak), haak, gesp. En-, 
loshagen, losmaken. 

Halo e n-, G. K. = en-wer. 

Hak, (M. hak), recht, aanspraak, ge- 
bruiks- of erfrecht. 

Hakar, e n-, duidelijk maken, toe- 
licliten. 

Hakeet, en-, v. en-ahai en en- 
keet), bespreken, uitkiezen, bedingen. 

Hal> (M. hal), zaak, twistzaak, ge~ 
schil. 

Hal, e n-, losmaken, uitrafelen, ver- 
strooien. E n li o el hal of h i 1 h a 1, 
.sauwelachtig vertellen. Enba hilhal 
rondslenteren, overal rondloopen. 

Halad, roet. 

Halah zie h e 1 a i. 

Halai, en-, (M. lajoe), schroeien, in- 
zonderheid om iets lenig en slap te 
maken, b.v. pisangblad; verlept, ver- 
flenst zijn. 

Halan, vleugel, vlerk. Ween n i 
h a 1 a n, de buitenste rasterheggen van 
een sero of groote vischfuik. 



flalak— Ifamoomng 


54 


Halak, e n-, uittrekken b.v. een doom, 
een splinter. 

Halal, e n-, zich verzoenen. A e i n 
e n h a 1 al a e i n, met elkaar verzoend 
zijn. 

Halee? of lee, buidelrat. Wanneer 
men er een doodt, steekt men met den 
spitsen snuit tegen de tepels der bo li- 
sten van kleine meisjes, opdat ze kleine 
spitse borsten zouden krijgen, hetgeen 
voor mooi geldt. 

Haleb n e f-, een strop of lus leggen. 

Halil, en-, (v. hali.n), onder den 
arm dragen of vasthouden. 

Halin? of li al i 1 i n, oksel. W o e o en 
h a 1 i 1 i n, okselliaar. 

Haling, (M. lajin), verschillend, an- 
ders; zonderling. Oemoet a f a h a- 
1 i n g r e h e, wat doe je toch zonder- 
ling. E n-, anclers, verschillend, zonder- 
ling zijn. 

Haloes, (M. haloes), zacht, fijn, teer, 
poezelig. Parint of tit haloes, 
zachte dwang, welwillend, met zacht- 
heid gegeven bevel. Nanggrehi 
haloes, welwillend, kenrig spreken. 

Ham, en-, deelen, verdeelen, uitdee- 
len. Enhara f o k e d i n roe in 
tweeen deelen. E n b a ham, nit elkaar 
gaan, elk zijns weegs gaan. Fig.: als 
machthebbende beschikken over, jaw 
oeham o w a e i d, ik heb n geen 
bevelen te geven. 

Hama, bloeiwijze van den sagopalm 
en van sommige aardvruchten, b.v. de 
kalladi. 

Hamadan? en-, beraadslagen. 

Hamadik, en-, (v. madik), boos kop- 
pig zijn. 

Hamadoe, e n-, zunr kijken, boos zijn, 

Hamak, e n-, zie en-amak. 

Ham an, vlerk of uitlegger aan een 
vlerkprauw. 

Haman, e n-, zie e n - a m a k. 

Hamang) en-, bevelen, gebieden. 


Hainan g. en-, (v. h a m an), vlerken 
aan een prauw maken. Fig.: lcoppelen. 

Hamar, dag in tegenstelling met 
nacht, overdag. Deelan hamar, dag 
en nacht. Hamar w o e t, voortdu- 

rend, zeer langen tijd. Hamar 

h a m a r, alle dag-en, dagelijkscli, dag in 
dag nit. Hamar 1 a i r u k, ’t is al 
lang dag. 

Hamarang, en-, (v. en-taha en 
maraan), luchtig opnemen, niet 
ernstig behartigen. 


Hamatang, en-, (v. matan), uit- 
botten, uitloopen, waterscheuten krijgen. 

Hamaw, e n-, smeden. Zie e n- f a w. 

Hamer, en-, (v. her), beteren, 
genezen. 

Hamidik, e n-, meestal in samenstel- 
ling met andere werkwoorden, = plot- 
seling, schielijk, kortaf iets doen. 
Nanggrehi hamidik, kortaf 
spreken. Wat hamidik, steile rots. 

Hamin, scheut, uitspruitsel van 
vruchten. Noeoer hamin, uitge- 
schoten kokosnoot. 

Hamirin, en-, zie en-miri n. 

Hamis of kamis, (M. kamis), Don- 
derdag. 

Hamit, e n-, opkomen, ontkiemen, 
opdag-en, uitkomen van tanden. Toem 
e r h a m 1 1, men begint te vertellen. 

Hamjanin, (v. en- ham en janin), 
maanmaand, ongeveer overeenkomend 
met Augustus of September, wanneer 
n.l. de wind onbestendig is. 

Hamawt, en-, (M. moewat), inladen, 
aanvullen, opvullen, plempen. 

Hamodar, e n-, afdrogen. 

Hamoelik, en-, (v. en-taha en 
moelin), als raoelin beschouwen of 
onderhouden. 

Hamoemoer? en-, of en-talmoe- 
m o e r, lawaai maken. 

Hamoening, e n-, bezichtigen, bekijken. 



55 


Hamoerin — Hanglr 


Hamoerin, jenk. En-, jeuk hebben, 
jeuken. Ngoin hamoerin, water- 
tanden. To mat wat hamoerin, 
ontnchtig vrouwspersoon. Hamoerin 
of oemhamoerin, scheldwijze te- 
genover vrouwen. 

Hamoeroet, kokkelkorrel, anamirta 
cocalas, W., waarmee visch bedwelmd 
wordt. De jonge blaren gekneasd en 
met lcalk vermengd als middel tegen 
kadoedoer. En-, met dit vergif 
visch bedwelmen. 

Hamonat, e n-, lijk bezorgen, alle toe- 
bereidselen treffen voor de begrafenis. 

Ha'mot, en-, (v. nam- mot), vullen, 
plempen, inladen. 

Hamsir, geschenk van de reis meege- 
bracht. 

Han, en-, vastzetten, statten, scho- 
ren. 

Han, e n-, niet belet zijn, vrij zijn, 
den tijd hebben, op zijn gemak zijn, 
beschikbaar zijn, gemakkelijk zijn. 
Noe hoe enhan rak, het weer is 
weer kalm, de storm of regen is over. 

Hanaan, (v. naan) geest adem, 
(spiritus); schim, die na den dood blijft 
voortleven. 

Hanad, zie o e d. 

Hanak, e n-, (v. hanaan), opsnni- 
ven. 

Hanaman, e n-, polsen, onderzoeken, 
beslechten. 

Hanang. zie h a n a n g o e n. 

Hanangoen of n a n g o e n, gelijke, 
tegenhanger, een der stakken, die 
samen een paar of een stel vormen. 

Hanaroen, lekker; welgevormd van 
lijf en leden; vandaar Hanar als 
vronwelijken eigennaam. 

Hanat, goederen, bezittingen. Nang- 
loefan hanat, sterven. E n k a i 
entaha hanat waeid, verkwis- 
tend zijn. 

Handoek, (H. handdoek), handdoek, die 
door de Keieezen echter meestal als op- 
schik gebraikt wordt bij wijze van 
groote das. 

Haneek, en-, taren, loeren, aitkijken, 
spieden. 


Haner, en-, grommen. 

Hang, en-, in richting tegenover lig- 
gen of tegenin zich bewegen. Aldas komt 
het voor in samenstellingen met velc 
werkw., die een richting of beweging 
aangeven, b.v. enba hang timoer, 
in oostelijke richting gaan ; e n w e h e 
hang nioet, tegen den wind in roeien ; 
endoelc hang, tegenover liggen of 
zitten. En- ta- hang, (v. e n- t a h a 
en h a n g) in tegengestelde richting 
hoaden, dus: beletten, weehoaden, ver- 
hinderen. N e f-, tegen elkaar ingaan, 
indrnischen, b.v. nioet h 6 r ref- 
hang, wind en stroom gaan tegen 
elkaar in; tegen elkaar opwerpen, das: 
aanp of ophoopen, , b.v. grond, asch; 
brandlioat op het vaar doen. Ook e n- 
hang, komt in deze bet. voor. 

Hanga, (v. hang), mik, gaff el, ver- 
takking. A i hanga, boomtak, mik. 
Hoer hanga, vork, eetvork. D e d 
hang a, zijweg, tweesprong. II a h a n 
hang a, hais van zaeht hoat, dat op 
mikken rast en niet in elkaar gewerkt 
is met pen gat. Hanga- w a w, achtar- 
mig, stervormig. N a t-, vertraagd, belet, 
verhinderd worden. In verbinding met 
werkwoorden is hanga = hang. 

Hangan, of hanga, boomtak, tak, 
vertakking, been van gaffel of visch- 
speer, enz., tand van vork. 

Hangar, koraal, rif. Hangar w o e- 
o e n, eclelkoraal. E n a w o e n hangar, 
koraal branden om kalk te verkrijgen. 
Enjaeik hangar, koraal of rif- 
steenen nit de zee ophalen. Hangar 
doe an, kleine visch jes, die tusschen de 
rifsteenen leven. 

Han gat, en-, (v. hangan), door ’t 
afbreken van een tak nit een boom 
vallen. 

Hangir, a i h a n g i r, de boven den 
grond onder tegen den stam tot borden 
vergroeide boomwortels, b.v. van den 
kanari. 

Hangir, en-, (v. ngir), klieven, 
splijten, kappen. Doead enaf ha- 
ngir hira ni dos, het opperwezen 
moge zijn schaamdeel ldieven, verwen- 
sching. 

Hangir, bloed, inzonderheid vuil of 
bedorven bloed, b.v. van de bevalling. 
L a r h a n g i r, zelfde bet. E n-, stinken, 
vooral van dingen, die in ontbinding 
verkeeren, of van visch. 


Hanjjlar — Ha toe! 


56 


Hanglar, en-, aanbranden, verschroei- 

en. 

Hangli, en-, schuin, scheef zijn, hel- 
len. 

Hangoek, en-, (v. enhang en e n- 
oeoek), enhangoek enhoev, in 
tegenstelling brengen met, vergelijken 
met. N e f-, gelijk zijn, overecnkomen, 
op elkaar gelijken. 

Hangoen, een soort oorhanger, 

Hangoen of hoengan, aantal. H a- 
ngoen be? lioeveel? 

Han goer, boomsoort. 

Hangroeoek, e n-, ( v. euhang en 
roehoen), op zij liggen. 

Hanhoet, smalle reepjes bamboescliil, 
die dienen om atap te naaien. 

Hanirin, (v. en- hirit), westkant. 
Ler hanirin, ondergaande zon, 
westkant. 

Hanot, schelpsoort, hyppopus macu- 
latus. 

Har, zie a r. 

Har, zie d 0 w r. Har- e n, bet- over- 
grootvader. En-, van denzelfden leeftijd 
zijn; vandaar har = makker, vriend; 
har walin, vrienden en familie, die 
men heeft in andere dorpen. 

Har, adder, door de toovenaars ge- 
bruikt ter bereiding van schadende 
toovenniddelen. Oembwa, har e n- 
hong o, als je gaat, moge een adder je 
steken, bedreiging tegen iemand, dien 
men wil beletten heen te gaan. H a r 
nil, zwarte blinkende aardworm met 
giftige beet. 

Har, en-, te hulp of om hulp roepen. 

Har, en-, omstooten, omduwen, door 
er met zijn zwaarte tegen te leunen. 

Hara, aars. Hoeman h a r a e n d a t 
ruk roi, daar komt een bui opzetten. 
A i hara, een heestersoort, welks bla- 
deren bij aanraking een geweldige 
jeukte veroorzaken. 

Haraang, en-, helpen, steunen, mede- 
werken. 

Haran, (M. hari), bepaald tijdstip. 
Har an i, op dit oogenblik, om dezen 
tijd. Meran haran i, morgen om 
dezen tijd. 


Harang, e n-, bereiken, reiken tot, 
toereikend zijn, voldoende zijn, evenaren, 
gelijk staan met. Nan gg re hi toek 
harang, ondoordacht spreken, kwaad 
spreken. 

Haran goen, wesp. Bob h a ra- 
ng o e n, slijkwesp. Ha ran goen 
t 0 e a t, G.K. =: h a w d n. 

Harara, zeekwal, medusa aurita, die 
jeuk veroorzaakt als men ze aanraakt; 
een jeukveroorzakende plantsoort; de 
sproeten of pukkeltjes daardoor op ? t 
lichaam veroorzaakt. 

Harawin, (M. kamarin), gisteren. 

Harbngoeoen, en-, de vuist ballen. 

Harmodar, (v. modar), voorganger 
in den oorlog, die met m o m a r 
onkwetsbaar gemaakt, voorop gaat, zoo- 
dat cle dauw, m o d a r, op de struiken 
langs het pad hem het meest 
bevochtigt. 

Haroeb, e n-, groeien van planten, 
tieren; voortbrengen, opleveren van een 
tuin. A f a haroeb, wat in 't wild 
groeit. Afa haroeb ental ni 
i w 0 e n enrat, wat hem uit het hart 
opwelt. 

Haroeboen, (v. e n- haroeb), groei> 
fleur, tier, van planten. Haroeboen 
1 o e 1 i n, weelderige groei. 

Haroek, en-, openkappen van een 
tuin of aan te leggen weg. 

Haroeoek, e n-, helpen, herstellen, ont- 
zetten of kalmeeren van vechtenden. 

Haroeoen, kreeftsoort. 

Haroes, (M. haroes), betamelijk, 
pliehtmatigjWaardig. 

Haroet, e n-, verscheuren. N a m-, 
verscheurd. 

Haroev, stof, gruis, asch, stoffig, 

Haroewan, en-, zich boos of minach- 
tend afwenden. Fig. ; uitvluchten zoeken, 
over de zaak heen praten. 

Hart a, (M. harta), kostbaarheden, 
stukken van waarde, inzonderheid als 
huwelijksprijs. Woer harta, zelfde 
bet. 

Hasil, (M. hatsil), huurprijs, op- 
brengst. 

Hatoei, tiwa hatoei, zekere wijze 
van trommen; zie en- be in. 



57 


Hatoet — Hehe 


Hatoet, en-, aarzelen, wijfelen. 

Havna, vischsoort. 

Haw, e n-, zie e n- m a h a w. 

Hawa, en-, antwoorden. 

Hawai, en-, zaaien. 

Hawak, en-, G.K., uitschelden, las- 
teren. Ener hawak, zelfde bet. 

Hawar, vischsoort. 

Hawar, en-, rijnsch, ransig zijn, 
zuui*, bedorven zijn van eetwaren. 

Hawarin, zie h a r a w i n. 

Hawar, war, of war oh. (oud K. 
vgl. Fordaatsch: wahol), neen, niet, 
geen. 

Hawaroe, (v. wahan en roe), 
dubbel gelaat. T e Waharoe, naam 
eener legendarische oude vronw, die 
bewaakster was van het doodenrijk der 
Oersiwa’s in de grotten van Ohoideer- 
tawoen. Ze had twee oogen: een goed, 
waarmee ze op deze wereld rond zag 
en een blind, waarmee ze in het schim- 
menrijk kon zien. En-, weifelen. 

Hawat, gaten of spleten in den 
grond. E n-, met puntigen stok, h o e a n, 
kuiltjes in den grond steken, om te 
zaaien of te pooten; in ? t algemeen den 
grond in de plantingen bewerken of 
veldarbeid verrichten. 

Hawed, en-, onrustig zijn. 

Haweilat, e n-, hunkeren naar een of 
andere lievelingsspijs. 

Rawer, en-, iemands gezag ontdui- 
ken, of miskennen, een bevel ontduiken 
of weerstreven. 

Hawik, e n-, vierkant kappen, b.v. 
een gevelden boom. 

Hawil, handel, koopmanschap. E n- 
tet hawil, de prijzen vaststellen, het- 
geen door de hoofden gedaan wordt, 
wanneer koopwaren aangevoerd Wor- 
den, of voortbrengselen te koop ge- 
vraagd worden. Niemand mag koopen 
of verkoopen, alvorens de hoofden het 
met de handelaars over de prijzen eens 
geworden zijn. En-, handel drijven. 

Hawk, en-, zie en- haawk. 


Hawn, e n-, vastspieen, spannen van 
een strik. 

Hawn, en-, ontbolsteren. 

Hawoeak, ep-, (v. woean), vrucht- 
dragen, opbrengen. 

Hawoeak, en-, of e n -f a w o e a k, 
op een vlot laden. 

Hawok> en-, een verwilderden tuin 
weer openkappen. 

Hawon, wespsoort, die hare raten aan 
twijgen of bladeren ophangt. 

Hawon, en-, of en-wo n, berniken 
of besnuffelen, hetgeen de inlandsche 
wijze van zoenen is. 

Hawofc, en-, of enaliai wot, zie 
en-hawat, 

Hawt, graf, grafmonnment. Het hei- 
densch grafmonnment voor een voor- 
naam persoon bestaat uit een houten 
hnisje boven ’t graf. De nok vertoont den 
vorm eener prauw, terwijl op de vier 
dakkepers een slang is uitgesneden, die 
een vogel in den bek houdt. Verder oma- 
mentwerk is zeer verschillend. De wan- 
den zijn meestal open. Aan den voorkant 
ligt een steen, waarop de offertjes ge- 
legd worden, bij ’t n a f 1 o e r o e t nit. 

He,' daar, hier, aanw. voornw., dient 
ook om meer nadruk op het vooraf- 
gaand woord te leggen. Ohe, jij daar, 
jij zelf . Jaw h e, ik hier, ik zelf . A f a 
h e, dat ding daar, dinges, je weet wel. 

Hebang, en-, lennen op, stennen op. 

Heer, en-, (v. her), sterk zijn, stijf 
zijn, genezen. 

Hegoi, e n-, beademen. 

Heha, en-, spijt hebben lets verwaar- 
loosd of verznimd te hebben. 

Hehe» e n-, gichelen, lachen der 
vrouwen in tegenstelling met het la- 
chen der mannen. Wanneer de plech- 
tigheid van het naam geven aan een 
kind is afgeloopen, begeeft zich iemand 
naar buiten en roept overluid den naam 
ter kennisgeving. Is het een jongens- 
naam, die wordt afgeroepen, dan ant- 
woordt men lachend hah a! is het een 
meisje, hehe! 


Helicjen — Hiliid 


58 


Hehejen, (v. e n - li e j e n), waaier 
uit een palmbloemseheede gesneden, en 
dienend om het vuur aan te wakkeren. 
Waaier van hout, een plat rond plankje 
met steel en met snijwerk versierd. 
Wanneer de mannen ten oorlog zijn, 
dansen de vrouwen en zwaaien daar- 
mee om de vijandelijke kogels en pijlen 
af te wenden. 

Hejen, e n-, met de hehejen 
zwaaien. Enhe jen j a f , met den 
waaier het vuur aanwakkeren. 

Hek, en-, hikken, den hik hebben, 
schokken. 

Heiman, schaamgordel. Heiman 
saladang, schaamgordel met ge- 
kleurde dwarsstrepen. Heiman s e- 
r a s, kostbare schaamgordel van rood 
goed. Heiman batik, gebatikte 
schaamgordel. Heiman boetar, zeer 
lange schaamgordel. Heiman ebto 
nangmetan, donker gekleurde 
schaamgordel. Heiman soengit, 
kostbaar soort schaamgordel. 

Hel, bloed der maandstonden. 

Hel, zie h e 1 a i. 

Helai, groot, machtig, eerbiedwaardig. 
Mel hel of mel helai, hooge adel. 
T o m a t helai, notabele, voornaam 
persoon. 

Helar, en-, enhelar matan, de 
oogen openen. 

Helat, of h e 1 a t did, zuster, doeh- 
ter, maagd; term alleen nog in gebruik 
bij ? t bespreken der huwelijksgift. 

Hel j an, en-, overgieten. 

Heljaw* e n-, wegnemen wat bedekt 
of verbergt, ontsluieren, ontdekken, dui- 
delijk doen verschijnen; vuil wegnemen, 
wieden, vegen. Woean enheljaw 
ruk, de maan is al op, de maan schijnt. 

Hemoek, e n-, uitbotten van wat ge- 
knot of gesnoeid is. 

Henar, e n-, schijnen van zon of maan. 

Heng, en-, bewaaid worden door den 
wind. Nioet enheng, de wind 
bewaait. 

Her of hero, achtervoegsel achter 
een woord of zin om daarop meer na- 
druk te leggen. 


Her, kloek, gezond, sterk. Enher, 
kloek, gezond zijn. Tomathoeb her 
of enhe r, een man nog in de voile 
kracht, nog sterk. En-her is ook: 
gezond, sterk worden, dus genezen. 
N a m-, genezen, hersteld. 

Her, en-, vragen, bewaken, noemen. 
Oeher o of e n t a 1 o, ik vraag u. 
Enher k a k a h a i, een klein kind 
oppassen. Oeraher afa i fo aka? 
hoe noem je dit ? Enher daan g, 
met aandrang vragen. Enher bawt, 
zie bawt. Ne f-, voortdurend vragen, 
bedel en, schooierig zijn. 

Herlier, vraag, verzoek. 

Herher, vraag, verzoek. 
gelijktijdig. Hirroe h e r m e s, ze 
zijn beiden gelijk. Hermesmes, 
zelfde bet. 

Hetiar, en-, (M. ichtiar), bedenken, 
gissen, aarzelen, weifelen. Enhfc- 
t i a r o e, vooruit zien, voorzien. 

Hev, e n-, touw aantrekken, een knoop 
of lus leggen; kloppen van pols of 
aderen. 

Hewan, en-, slaan op een trom of 
bekken, slaan om geluid voort te 
brengen. Web enhe wan o! verwen- 
sching. 

Hi, zie h o. 

Hiboe, wrong. E n-, tot een wrong 
draaien. 

Hiboet, en-, doorboren. 

Hidang, en-, beletten, verbieden. 

Hidat, en-, afbreken. JNT a m h i d a t, 
bouwvallig, ingevallen zijn. 

Hied, en-, slaan met slagtanden; 
vlecbtwerk maken door ’t aanbrengen 
van een inslag, weven, vischkorven 
vlechten, enz., waarbij de inslagdraad of 
inslaglat wordt ingeslagen. 

Hiek, en-, schommelen. 

Hien, h i e n s o e w a t, zie bij so e- 
w a t. 

Hier, e n-, stutten, schragen, schoren. 

Hihid, le n-, e n h i h i d nifan, de 
tanden ontblooten. 



59 


Hikhawk — Hiwoerman 


Hikhawk, (verdubbeling van hawk), 
en-, gissen. In samenstellingen: luk 
raak, in ’t honderd iets doen. 

Hil, e n-, bijeenzoeken. E n h i 1 o e t, 
luizen vangen. Hil h a 1, verspreid, 
verstrooid. 

Hil, e n-, G.K. vergif doen in de 
vruchtjes van den wo woe, ficus, en ze 
daarna weer bij tmsjes in den boom 
opliangen, waar de duiven ze eten en 
dan bedwelmd neervallen. 

Hil of h i 1 h i 1, platte rol van panda- 
nusbladeren voor vlechtwerk bestemd. 
Een klein rolletje van deze bladeren om 
het kapsel van meisjes op te maken, de 
haarwrong wordt er omheen gewerkt. 
Hoepel. E n-, met een ring of band om- 
geven; tot een platte rol opwinden b.v. 
e n h i 1 karin. A t m a- hil, bandijzer. 

Hilik, e n-, neerlaten, vieren, door 
niiddel van touw of ketting iets neerla- 
ten ; enhilik watsin, het anker 
uitwerpen. Omhangen, over den schou- 
der geslagen dragen, enhilik pele- 
k a t, een slendang dragen. 

Hiling, e n-, verveeld worden door. 
Nam-, iets beu zijn. 

Hilir, en-, plagen, tergen, treiteren. 

Hiljo, en-, vegen, schoonmaken. 

Hiloek, en-, opvolgen, vervangen, in 
de plaats treden van, vergoeden. E n h i- 
1 o e lc roe g, schade vergoeden. N e f- 
of n e f-n i 1 o e k, oude kleeren^ voor 
niauwe verwisselen. ,Enf an n e f n i- 
1 o e k, opvoeden, voor 't onderhoud van 
iemand zorgen. 

Hiloer, en-, verbluft, verbijsterd zijn. 

Himan, doom, stekel. 

Himat, en-, enh imat raf at, atap 
naaien, door middel van de harhoet 
de bladeren van den sagopalm, r a f a t, 
om dunne bamboelatten, w a n a n, 
naaien. 

Hinan, en-, plagen, treiteren. 

Hindoe, heiden, heidensch. 

Hingan, e n-, tarten, tergen. 

Hingjo, e n-, zie e n- h i 1 j o. 

Hingoer, en-, stooten tegen, botsen 
tegen. 


Hir, n a k-, hikken. 

Hir, zie i h i r. 

Hir, zij, hun, haar. Hir r i r, hnnne, 
hare. Hir i bissa, zij alien; overal. 

Hir, e n-, zie e n- hirit. 

Hira, (v. hir en a- ein), iemand. 
Tomat hira, of hira a e i n, een 
zeker iemand. Hira w a e i d, niemand. 
Hiraki?, wie? Hira te hira, on- 
verschillig wie, om ’t even wie. 

Hirhir, (v. en- sir), afrastering van 
takken of bamboe inzonderheid voor een 
f a n f a n, om daarlangs de varkens in 
de f a n f a n te laten loopen. 

Hirin, (v. en- h i r i t) , westkant, 
kant waar de hemellichamen ondergaan. 

Hirin, G.K. = araan. 

Hirit, boschpaadje, varkenspaadje. 

Hirit, e n-, ondergaan van hemelli- 
chamen. N a s-, of n e s-, in zwijm vallen. 

Hirit, en-, iets nit vriendschap zeer 
goedkoop verkoopen. 

Hitil, e n-, breken, afbreken, afsnijden 
van touw, garen, lianen, enz. E n h i t i 1 
e n m a v, ranken van zoete pataten af- 
snijden om die te planten. Enhitil 
raf at, sagobladeren van den hoofd- 
stengel snijden, om er atap van te 
naaien. Fig.: een overeenkomst of ver- 
bintenis verbreken. Enhitil lar, d.e 
bloedverwantschap verbreken, door bui- 
ten zijn vermaagschap te huwen of een 
huwelijk met de eigen vermaagschap 
onmogelijk te maken. Enhitil ber- 
kar, een geding opschorten, intrekken. 
Hirroe r a f a w, D o e a d e n k a i 
rnk, hira enhitil naa rnk 
waeid, die twee zijn getrouwd, God 
weet het, niemand kan ze meer sclieiden. 
Nam-, verbroken, afgeknapt, afge- 
brolcen. 

Hitil, naf-, (v. si til), verklaren, 
verduidelijken, betoogen, een leer rede 

htfuden. 

Hiv, e n-, zie e n- t i v. 

Hiv, G.K. = manoet ohoi, kip. 

Hiwing, nes-, tapsch toeloopen. 

Hiwoerman, het grootste eiland van 
Kl. Kei. Hiwoerman entoeb 
iwoem, verwensching. 



Hiwoet — Hoel 


60 


Hiwoet, e n~, doorboren. 

Ho, stookplaats, vuurplaat. Entoe- 
o e h o, de stookplaats opruimen. Inzon- 
derheid wordt dit gezegd van bet vuur, 
dat bij de geboorte van een kind werd 
aangestoken en waarbij de moeder de 
eerste dagen na de b availing op de t o o d 
gelegen beeft. Alles wordt dan tevens 
gereinigd, potten, spatels, enz. hetgeen 
in den tusschentijd niet beeft mogen 
gebenren, zoomin als men asch van de 
vuurplaat beeft mogen verwijderen. Dit 
alles gescbiedt op den dag der zuivering, 
4 a 6 weken na de bevalling.Men noemt 
dit ook: enrinin watoek tor 
tamoer. 

Ho, e n-, zicb begeven naar, gaan naar, 
gaan over. Oembo ruk Jar te 
boeb? ben je al te Dobo geweest? En- 
bo nangan, over land reizen, gaan. 
E n b o r o a, over zee reizen. Enho 
wordt alleen voor plaatsen gebruikt; 
voor zieb begeven naar of tot een 
persoon, zegt men : enb a. Enho 
euro, voortgaan, doorgaan. E n b o 
d e d, langs, over den weg gaan. D e d i 
enho be? waar loopt die weg naar 
foe? Ho- be? waarlieen? werwaarts? 

Hoa, e n-, bezig zijn met, onder handen 
bebben, zieb toeleggen op; goed maken, 
herstellen. Nanar boa, bijleggen, 
goed praten. Enhoawai, goed maken. 

Hoba, e n-, op reis zijn of gaan naar. 
Enlioba Atnebar, op reis zy n naar 
Tenimbar. Mar- bob a, reizigers, af- 
wezigen. 

Hoban, e n-, bevelen, gebieden, opdra- 
gen. Enhoban bira ni oemat, lui 
aan iemands gezag onttrekken. 

Hoe, fakkel. Verschillende soorten 
zijn : hoe moet, van dorre klapper- 
blaren; hoe laf an of woer, van 
dunne geplette bamboe; boe teimar 
of sos, van dikke geplette bamboe; 
boe a i, van gekliefd bout, en veiwol- 
gens genaamd naar de boutsoort waar- 
van ze gemaakt zijn. En-fa-ho e, bij 
fakkellicht visscben. 

Hoea, haarkam. Hoea teimar, 
bamboekam. Hoea k i k i r, hoornen 
kam.H o e a wan, tand van een kam. 
Hoea atnoiewoe n, nig* van een kam. 
E n~, kammen. 

Hoeak, en-, wroeten. 

Hoean, inlandsebe spade, bestaande rut 
een aangepunten staak, waaraan aan ’t 
ondereinde een dwarsstokje stevig met 


rotan bevestigd is, om met den voet op 
te drukken. Het gereedscbap dient om in 
de plantingen den grond om te werken. 
Hoean jan, de boean, waarmee een 
graf gedolven is. Hij moet daarna even- 
als de lianen waarmee de kist is neerge- 
laten, zorgvuldig worden weggestopt, 
opdat de booze geesten hieraan niet 
merken dat er iemand begraven is en 
bet lijk komen verslinden. Atma- 
boean, (v. atm an en -boean), 
breekijzer, koevoet. 

Hoeb, lo. voor 3 t bepaalde woord: nog, 
alsnog, zoowel bijw. van tijd als van 
hoeveelheid. 2o. acbter J t bepaalde woord: 
nog niet. B.v. boeb doot, bet regent 
nog. Doot boeb, bet i^egent nog niet. 

Hoein, vischsoort. 

Hoein, j e n li o e i n, scbeenbeen. 

Hoek, boomsoort, gnetum gnemon, L. 
(M. ganemo), De gekookte bladeren 
worden als moes gegeten. Van de bast- 
vezels wordt touw gemaakt. 

Hoek, en-, vischsoort. 

Hoekoem, (M. hoekoem), vonnis, ge- 
rechtelijke uitspraak. Hoekoem e i n- 
f i t, de geheele recbtspraak. E n j o 6 t 
hoekoem, gevonnisd worden, meestal 
in de bet. van gestraft worden. Hoe- 
koem bo k, gunstig vonnis. H o e- 
koem e 1 1 e m a n, bezwarend vonnis. 
Entetat hoekoem, een vonnis 
vellen. Hoekoem enlek, bet vonnis 
is geveld, bet vonnis is vernietigd. E n- 
jaeik hoekoem, zicb tegen een ge- 
rechtelijke uitspraak verzetten. D o e a d 
hoekoem, de wrelcende God, zie 
b e 1 w i r i n. E n-, vonnissen, oordeelen. 
Doead enboekoem, bezwering. 

Hoekoen, broodboom, broodvrucht, 
artocarpus incisa. L. De vrucht wordt 
gegeten, alsook de pitten; bet sap uit 
den bast, getah, wordt gebrand en dient 
dan om gebroken aardewerk te lier- 
stellen. 

Hoel, en-, bezoeken; opzoeken; licit- 
ten van een fuik, strik of vischkorf; 
vertellen, verbalen. Enboel j a ), 
rondvertellen. Enhoel toel, bood- 
schappen, berichten. Enhoel toem, 
sprookjes, legenden vertellen; kletspraat- 
jes vertellen. 

Hoel, recbt, oprecbt. Enmel boei, 
rechtop groeien, recbt of stijf vergroeien 
van ledematen of gewricbten. Atnem 



Hoelai—Hoer-har 


6z 


Brunei hoel relie te? letterlijk: 
zijn je darmen heelemaal rechtuit ge- 
groeid? — ben je heelemaal oliedom? 
Enleik hoel, een voorbeeld nemen 
aan. Enoet enleik hoel bok, een 
goecl voorbeeld geven. Enleik hoel 
afa ental h i r a, iets van iemand 
afkijken. 

Hoelai, e n-, n e f-, of n a k-, te ruirn 
zijn, lenteren. 

Hoelan, G.K. = mahaun, rook. 

Hoelhoel, (v. en-lioel), verhaal, 
bericht. 

Hoelik, e n-, overlangs leggen of 
liggen. 

Hoelin, (v. hoel), rechtop gegroeid. 
A i hoelin, stam van een boom, 
boomstam. 

Hoelir, vischsoort. 

Hoem, e n-, zie e n - h o e m a k en 
e n - h o e m a n. 

Hoemak, e n-, ruiken, zoenen, dat op 
z’n inlandsch eigenlijk beruiken is. 
N e f~, beruiken, besnuffelen. 

Hoeman* reuk, gear, stank. Pfe, 
hoeman ! foei, dat stinkt! Hoe- 
man bok, geur. Hoeman sien, 
stank. Hoeman w a e i d, heelemaal 
niets. E n-, rieken. Nef-hoemang, 
rieken. Men stelt zich het zwerk zeer 
anthropomorphisch voor en de regens 
zijn er de uitwerpsels van, vgl. doo- 
wehin), vandaar is ook hoeman 
of hoeman liara = schoer, regen- 
wolk, bui. Hoeman liara endat 
ruk roi, daar komt een bui opzetten. 
Sikjaw enaliai rot hoeman, 
de regenboog’ effent de wolken, = 
verdrijft den regen. 

Hoemew, vischsoort. 

Hoemoer, e n-, aanvullen, bijvoegen. 

Hoen, vischsoort met zeer kleinen 
mond; vandaar: ngoin hoen, kleine, 
meestal door framboesia vergroeide 
mond. 

Hoeng, e n, zie en-liong. 

Hoengan, zie hangoen. 

Hoengan, steenachtige grond. 


Hoengar, hoorn; in de offertaa! : 
geit : Naf-, met de horens stooten. 

Hoengar, G.IL = hanga. 

Hoengar, naf-, of nef-, uittrekken 
b.v. planten, onkruid. enz.; meer bizon- 
der oogsten. Bij *t oogsten van den rijst, 
mogen de oogsters den turn niet verlaten, 
vooraleer *t heele werk voleind is en 
anderen mogen den tuin niet binnen 
treden of moeten ook blijven ofwel een 
stuk van waarde als pand achterlaten. 

Hoengir, ai lioengir, holle boom. 

Hoenoet, zie roenoet. 

Hoeoen, nam-, bot, stomp zyn. 

Hoeoeng, e n-, stoppen, mazen. 

Hoer, n a d-, voor den wind uitzeilen. 

Hoer, lepel. Hoer a i, roerspatel. 
Hoer hanga, vork. Hoer 1 i 1 i r, 
eetlepel van de nautilussehelp gemaakt. 
Hoer bis, metalen lepel. Hoer b i- 
ngan, lepel van porselein of plateel. 
Hoer taw, lepel van een klapperdop 
gemaakt. Hoer noeoer r 6 n, lepel 
gemaakt in tijd van nood van een 
gevouwen klapperblad. E n-, roeren met 
lepel, spatel of elk ander voorwerp ; 
enhoer manga of e n b a 1, sago of 
kasbi voortdurend roerend droog in een 
pan bakken; mengen, vermengen; fig.: 
zich mengen in, zich moeien met, en- 
hoer berkar, zich met een zaak 
bemoeien; enhoer h i r a n i cl o s, 
medeplichtig zijn aan iemands zonde. 

Hoer, en-, aantrekken of dragen van 
kleeren aan ? t bovenlijf, (voor kleeren 
waar men instapt, als broek, schoenen, 
enz. zegt men entai); aantrekken of 
dragen van vingerringen, armbanden en 
kralen om de polsen. 

Hoer, en-, in hinderlaag liggen. 

Hoer, e n-, pompen met een inland- 
schen blaasbalg, blaasbalg trekken, zie 
hoer Jar. Hoer hoer, gereutel, 
amechtigheid, beklemde ademkaling, 
waarbij men ’t geluid hoort als van een 
blaasbalg, asthma. 

Hoer, G.K. — t a r, aangepunte bam- 
boe als voetangel dienende. 

Hoer-har, (M. hiroe-hara), herrie, 
ronunelzoo. 


Hoerlioeroea — Horan 


62 


Hoerhoeroen, noeoer h o e r h o e- 
roen, klapper reeds met vruehtvleeseh, 
doch nog onrijp. 

Hoerin, G.K, droog, gedroogd. Noe- 
oer hoerin, rijpe klapper met reeds 
verdorden bolster. Woeoet hoerin, 
gedroogde viseh. 

Hoerit, n a k-, zich verslikken. 

Hoer-Jar, (v. en- hoer en Jar), 
hlaa=brJg. hcstaande nit twee nitgeholde 
boom.? i a -n'ori, ongeveer een meter hoog; 
onder zijn twee gaten, waarin stnkken 
bamboe gestoken zijn, die samenkomen 
in een steen, waardoor 00k een gat ge- 
boord is, en waardoor de wind in } t vnur 
komt. De wind wordt gemaakt door twee 
stampers, die tot betere afsluiting van 
een rand van kippenveeren voorzien zijn 
en om de benrt op en neer getrokken 
worden, enhoe r. 

Hoetan, boete opgelegd voor overspel 
of voor f t stelen van een anders vrouw. 
N a- h o e t a n, overspel bedrijven. 

Hoetang, (M. lioetang), sclmld. En-, 
borgen, op de pof koopen. 

Hoev, en-, meegaan, meedoen; 00k als 
bijwoord: met, mede, middels, jegens, en, 
daarbij, bovendien. 

Hoevhoewang, zie li 0 e w a n g. 

Hoewang, stolp, holle deksel. E n-, met 
een hoewang dieht dekken; zie 
o e w a n g. 

Hoewing, en-, of enker lioewin g, 
graven en weer dieht maken, pooten. 

Hoho, vischspeer in den vorm van een 
ijzeren gaffel van weerhaken voorzien. 
Hoho tangan of hang a, beentje 
van een vischspeer. Hoho rukmes, 
vischspeer waarvan een beentje is af- 
gebroken. Hoho tangtangan, visch- 
speer met versehillende tanden van hout 
tot een bundeltje samengebonden. 

Hoho, bloedzniger, bloedegel. 

Hoi, n a k-, uitademen, beademen. 
Oekhoi oea wer 0 i (= 0), gezegde 
om een ziekte waarom men bespot wordt 
op den spotter over te brengen of een 
verwensching terug te kaatsen; men 
maakt daarbij met de handen 00k liet 
gebaar, alsof men den ander iets wilde 
toewuiven. 

Hojoen, e n-, schndden, wipperen. 


Hok, e n-, G.K. = en- woessak. 

Homi, een omauid; aftreksel der bla- 
deren wordt aan kraamvrouwen gegeven 
om de baarmoedei Le zuiveren. 

Hon, echtgenoot, ecbtgenoote, verloof- 
de. Reinan h 6 n, de dierbaarste be- 
trekkingen. Ener tom at reinan 
h 6 n, iemand nitschelden met betrekking 
tot zijn moeder en vrouw. De beleediging 
luidt : wav, jaliaw of for e n w e d 
reinam ho m, porcus, canis, spiritus 
cognoscat matrem et uxorem. E 11-, 
trouwen. 

Hon, e n-, zie e n- h a w 6 1 . 

Hong, takje als weerhaak aan een 
stok bevestigd om bij ’t vruchten afdoen 
de takken bij te balen. 

Hong, vischsoort. 

Hong, ien-, stoken, verbranden, aan- 
sporen, aanhitsen; steken of bijten van 
giftige dieren. A i hongho n g, 
brandhout. N g a-, scherp, bij tend op 
de tong zijn; driftig, prikkelbaar, vurig 
zijn. 

Hongan, zie hoengan. 

Hongbib, vischsoort. 

Hor, (Mai. haloer), stroom, rivier, drift 
in ’t water. Hor entai watoek ha- 
bo, de stroom zet de boot uit de richting. 
Hor enwarhabo, letterl. de stroom 
draagt de boot = de stroom is mee. Hor 
entoeboer, de bergstroom komt af . 
Hor enmat, de bergstroom is droog. 
Hor n i h i n, rivieroever. 

Hor, e n-, naaien. N e f-, langen tijd, 
voortdurend of gewoonlijk naaien. B a- 
k o e n e f h 6 r, naaimandje. 

Horhor, genaaid, rawit h 6 r h 6 r, 
een reeds genaaid baadje. 

Hor, e n-, G.K. ~en- toewan, slui- 
ten van dear of venstea:. 

Horwat, jew horwa t, haaisoort. • 

Horak, e n-, vragen, ondervragen, ver- 
nemen naar, bescheid vragen. Enho- 
rakwoeoet, vernemen of er visch is. 
Enhorak mat, schuld invorderen. 
Enhorak kowat aein, een vrouw 
ten huwelijk of tot zonde aanzoeken. 

Horan, harpoen, waarvan de schacht 
met een steen of looden omhulsel 
bezwaard is. Dit vischtuig wordt aan 


63 


Horan — leb 


een lang touw bevestigd en dient om 
door plotseling neerlaten in zee tripang' 
of schildpad te steken; groote ho ho. 
Nanar a f a f e 1 horan, zeer op- 
recht .spreken. 

Horan, kakebeen van een varken of 
graat van een visch, in of voor ’t huis 
opgehangen, als een soort palladium, 
meestal met een offertje erbij, dat de 
andere varkens of visschen goed zal 
stemmen om zich te laten vangen. 

Horhor, zie a i t n i 1. 

Horin, e n-, of enba h o r i n, G.K.. 
gaan bezoeken. 

Hormat, (M. hormat), ecr, eerbewijs. 
Nanggrehi hormat we h f r a, 
iemand komplimenteeren. E n-, vereeren, 
eer bewijzen. 

Hornat, e n-, ademen, adem halen. 
Enhornat 1 a i, diep ademen. 

Hot, baai, zeeboezem, inham. 

Hota, e n-, zich toeeigenen, nemen, 
ontnemen. 

Howa, Eva. 

Howai, en-, langzaam vorderen van 
een werk of een genezing. 

Howan, ler howan, vooravond, 
tegen ’t ondergaan der zon. 

Howan g, (M. soeangi), toovenaar, 
meester in de zwarte kunsten, die ziek- 
ten of onheilen kan veroorzaken, plan- 
tingen besteelt, enz. Nit howan g, 
schimmen en toovenaars, alle wezens die 
door booze invloeden schaden. Wordt 
iemand verdacht, door tooverij eenig 
onheil gesticht te hebben en dus toove- 
naar te zijn, dan wordt het godsoordeel 
toegepast. De verdachte moet zich ge- 
smolten lood in de hand laten gieten: is 
hij n g e 1 n e e n, = geen toovenaar, dan 
zal hij daardoor geen letsel ondervinden. 


I, hij, zij, hem, haar, dit, dat, deze, 
hier. Den- i, i den- i, of odan- i, 
hierzoo. I- b e? waar? I r uk i, i- r u k 
j a of i r u k h e, deze hier, die is % juist 
zoo, hier zoo. I- b o, stopwoord, en toen. 
I wordt dikwijls achter een woord of een 
zin geplaatst alleen om er meer nadruk 
op te leggen. 

Ibin, e n-, uitslijten, bot zijn. 

Iboen, zeegras, zeewier. Fijn gestampt 


Ofwel hij moet met andere lui die n g e 1- 
n e e n zijn, palmwijn drinken, waarover 
gebeden is, opdat het Opperwezen den 
schuldige aanduide: is hij schuldig, dan 
zal hij onwel worden, en ongedierte 
braken. E n-, betooveren. E n f a w a n g 
of enfa- howang, iemand voor ho- 
w a n g uitmaken, hetgeen als de swaar- 
ste aller beleedigingen geldt. 

Hower, verboclsteeken, een teeken ge- 
plaatst ter bescherming* van eigendom- 
men, die daardoor worden gesteld onder 
de hoede vans den besclierm geest, wien 
dit teeken is toegewijd. Het meest alge- 
meene is de b e 1 w i r i n, waarvan het 
Opperwezen zelf, D o e a d hoekoem, 
de wreker is. Verder heeft elke mito e 
zijn eigen soort hower, waarvan hij 
als wreker optreedt. Behalve voor eigen- 
dommen, wordt de b e 1 w i r i n op den 
dag van het huwelijk geplaatst in het 
vertrek der bruid, ten teeken, dat zij 
voortaan het eigendom is van een bepaald 
persoon en dus niet meer door anderen 
ten huwelijk gevraagd mag worden. Een 
ander soort hower bestaat uit grof 
uitgesneden figuren: hetgeen ze voor- 
stellen zal den overtreder treffen en 
straffen. Zoo heeft men : hower for 
wan, grof uitgesneden menschenfiguur 
met zwaard gewapencl; hower karoe, 
muizen die aan de ingewanden zullen 
knagen ; hower sarere, een stuk 
gaba-gaba en een klapperdop tusschen 
een gespleten bamboe, die de vallende 
ziekte rnoeten verbeelden; enz., enz. 
Heeft men het verbodsteeken overtreden 
en ondervindt men eenige _ ziekte of 
ongemak, dan ziet men daarin de straf 
van den mitoe. Om het onheil af te 
wenden, bekent men zijn schuld aan den 
eigenaar of den mitoe-doean, die 
door een offer den verbolgen geest ver- 
zoent, e n s o v 1 a i. En-, een verbods- 
teeken plaatsen. 

Howit, en-, bij maanlicht op groote 
zeedieren visschen. 


en met klapperolie vermengd, dient het 
als verzachtende pleister tegen den steek 
van de n i e f . 

Ibraein, gemunt goudstuk. 

Idoer, e n-, knagen, knabbelen. 

Ieb, tripang, halothuria edulis. Soor- 
ten zijn: ieb soesoes, tripang die 
tepels heeft; ieb noesnoes en ieb 
naraat, zachte tripang, ieb woedar, 



If — Inm 


64 


die in kleur eenigszins op de woedar 
gelijkt; iebkerat, gekorven _ tripang ; 
ieb woe, ieb ihin, G.K. ieb k a- 
nas, dure soorten tripang. I e b j a n a n, 
een zeeslang. Enaliai ieb, tripang 
steken. 

If, het droogste gedeelte van den oost- 
moesson. M i e t i f , het zeer lage tij dat 
dan invalt, op omliggende eilanden 
meti K ei genoemd. 

Ifan, zwam, paddestoel, sehimmel. 
1ST a f-, duf, beschimmeld zijn, G.K., n a f- 
ifan, = n a m- m e i t. 

Ifar, (M. ipar), of i far in, schoon- 
broer, schoonzuster; zwager, zwagerin. 

Ifoer, e n-, met de vingers wegknippen. 

Ifoet, (v. ifan en 0 e 0 e t), eetbare 
paddestoel, groeiende op den afval eener 
sagowasscberij. 

If soehoen, noeoer ifsoelioen, 
bijna rijpe klapper. 

Ihe, en-, giehelen, lachen. 

Ihek, e n-, zie e n- a h a i k. 

Ihek, en-, springen, hupp el en. 

Ihin, vleesch van menscben, dieren en 
vrucbten en in ’t algemeen bet eetbare, 
nuttige of voornaamste deel van lets. 
Ibin ruk of ibin hoeb, reeds of 
nog geen vrucbt hebben van veldgewas- 
sen. Wer ibin, drmkwater. E 1 ( — 
ael) ibin, angel van viscbtuig, wordt 
gewoonlijk uitgesproken : e 1 1 e h i n. 
Pen ibin, de pen aan den penliouder. 
Koebang ihin, gemunt geld, vooral 
zilvergeld. B i e b m i e t ibin, bet 
diertje dat een schelp bewoont. N a n g- 
grebi ibin, belangrijke, ernstige 
dingen zeggen. Nanar fo ibin, de 
kern der zaak bondig vertellen. Far- 
i b i n, of war- ibin, vleezig, gespierd, 
volgroeid. 

Ihir, brak, ziltig. 

Iik, e n-, G.K. = e n- i i t. 

Iin, sebubbe. Woeoet iin, visch- 
sehubbe. 

lit, en-, (v. iin), afschubben, ont- 
schubben. N a m-, afgescbubd. 

Ik, e n-, komt alleen voor in de samen- 
stelHng e n- 1 e- i k, zie aldaar. 


11, bewuste, van zoo even. L 0 r a n 1 1, 
laatst, onlangs. N 1 n g n g i r i 1 e 11 h 0 
be? waar is mijn bakmes van zooeven 
gebleven? G.K. = il- el, of il~ i- el. 

11, ldapperbolster. 

II, in de uitdr.: II D o w a v, de Noord- 
en Zuidpunt van Gr. Kei, = van 't eerie 
einde van ’t land tot bet andere. 

II, een zeeslang. 

ll, e n-. terugkeeren, wederkeeren, 
teruggaan, veranderen in. L i 1 i r e n i 1 
f o oemat, de nautilusschelp verander- 
de in een mensch. In samenstellingen 
met andere werkwoorden — terug, b.v. 
e n b a i 1, teruggaan ; n a i 1, terug- 
geven. 

Ilat, e n-, een jonge lcokosnoot of betel- 
noot opensnijden. 

Iliel, G.K. zie i 1. 

Ilir, e ai-, uitstrooien, verspreiden, 
uitspreiden. 

Ilihin, (v. i 1 en i b i n), veger gemaakt 
van de vezels van den ldapperbolster; 
veger of bezem in ’t algemeen. 

Ililin, zie ilibin. 

Iloen, of i 1 i 1 0 e n, heuvel, belling, 
glooiing. 

Ilo eng', (M. lelang), koopdag, veiling. 
E n-, koopdag houden. 

l m, gij, gijlieden. I m- b i r, uwe. 

Imam; (M. imam), Mohammedaansch 
priester. 

Imar, slijmerige ingewanden van de 
tripang. 

Imimoes, Mein soort mugje. 

Imoen, a i imoen, jonge scbeut van 
boom of plant, waterscbeut. 

l n, n-, (M. minoem), drinken, verteren 
van vloeistoff en ; lampo nin ngoe 
angled, de lamp verslindt veel olie. 
Nin naan afa, eten en drinken. E n- 
ba nin aron, zicb onder geneeskun- 
dige bebandebng gaan stellen. 

Inan, ijver, opgewektbeid, lust, gestel. 
(Dit woord komt in verschillende uit- 
drukkingen voor, doeb de juiste, alge- 
meene beteekenis is er niet van vast te 



65 


Ing — Itar 


stellen; in J t Fordaatsch beteekent het: 
beminnen, believen). I nan bok, of 
loelin, vlijtig, ijverig, vet, doorvoed. 
Inan sien of nef karat, lui, vad- 
sig. Nesno inan afa, iets bevelen, 
een werk opteggen. Inan j a e i n, of 
jaein loelin, gaarne. Matan 
inan, levendige oogen in tegenstelling 
met matan kasloeoen, slaperige 
oogen. Teoek, inan nesno roe- 
m o e n w a k, wacht maar als ik eens 
werklust krijg. Inan enmat,, hij ' is 
lui, vadsig. Inan 1 i f a n, de dienst- 
baarheid van.- iemand tegenover zijn 
scboonvader, verscliuldigd voor zijn nog 
niet betaalde vrouw; vruchten van den 
arbeid. 

Ing, boomsoort, die goed timmerhout 
1 evert, pterocarpus indicus. De getah 
dient als zalf tegen spruw; een aftreksel 
dei' bladeren wordt door zoogende 
vrouwen gedronken, als haar zuigeling 
aan spruw lijdt. Ing Jar een andere 
soort. Volgens de legende vomit de i n g 
Jar een der grenspalen tusschen ’t doo- 
denrijk en de wereld. 

Ing, en-, een scheiding maken; van- 
daar : e n i n g moeroen, bet haar 
kammen. N a k~, gebarsten, gespleten, 
gekorven zijn, b.v. van grond, klei, huid, 
enz. 

Ingat, en-, (M. ingat), gedenken, in- 
dachtig zijn; bezig zijn met een of ander 
werk, onder handen hebben, b.v. o e m i- 
ngat ning habo de? denlc om mijn 
schuit, n.l. dat ge die spoedig afwerkt. 
H o e b o e i n g a t ning wee, ik ben 
nog met mijn planting bezig. 

Ingris, Engelsch, 

Ine, zie ne. 

Ini, zijn, haar. 

Inwat, mom, masker. 

Ir, ronde rif steen, die ook als neut 
gebruikt wordt onder de steunpalen van 
een huis. Soorten zijn: macandrina laby- 
rinthica en astraea helianthroides. 

Ir, n e f-, gesproeteld of gepukkeld 
zijn. 

Ir, houtvijl, gemaakt van een stuk 
hout, waarover een stttk roggen- of 
haaienhuid gespannen is. 

Ir, G.K., karoe ir, een ratsoort. 

Ir, verkort van nas- h i r i t, in i r 
nasdew, duizeling. 


Iran, en-, hout korten, tot brandhout 
hakken. T e t a n iran, pijn in den rug 
hebben van overmatige kraehtsinspan- 
ning. 

Iret, G.K. = larwan. 

Iri, slaaf. I r i rahan of j a f 
oeran, huisslaaf, Iri mas e i n a n, 
volkomen afhankelijke, naar willekeur 
verkoopbare slaaf. Iri b a r d i k, slaaf, 
die niet dienstbaar is, docb alleen van 
stand slaaf is. I r i t e i m a r w o e t, 
slaaf zonder standverwantschap, deze 
zijn de slaven van den laagsten rang. 
Iri N e s j a v, slaaf van Papoeeesche 
afkomst. 

Irin, zie bij m e d a r. 

Irir, e n-, masseeren. 

Iroen, afkeer, walging. Iroen 
j a r a n, zelfde bet. J a w i r o e n g o, ik 
mag u niet. 

Iroes, wes iroes, houten pollepel. 

l s, of e s, tomat is, boschmensch, 
alifoer. 

Isin, en-, afschillen, stroopen. 

Mr, hengellijn. 

Islt, e n-, teekenen, schilderen, aftee- 
kenen om later uit te steken. E n i s i t, 
f a w a i, of wain, in J t ruwe schetsen. 

Isoe, betelnoot, areca catechu L. Soor- 
ten zijn ; i s o e mel, groote, zeer goede 
soort; isoe mari, bedwelmende 
soort; isoe Seran, groote goede soort; 
isoe watan, minderwaardige soort; 
isoe kadkar, roodachtige betelnoot; 
isoe b a b, vruclit van den n g a f a. 

l t, (M. kita), wij, ons, den aangespro- 
kene insluitend. It- did, onze. 

It, n a m-, snerpen van een slag met 
zwiepend voorwerp toegebracht. 

It, e n-, zien, bemerken, vinden. N i- 
o e t e n i t 1 a r, de wind staat in ’t zeil, 
Nioet enit 1 a r sitil naa hoeb, 
het zeil pakt den wind nog niet goed. 
M a t a n g enit, ik heb met mijn eigen 
oogen gezien, of eenvoudig : ik heb gezien. 
Dergelijke pleonasmen komen veelvuldig 
voor: aroen endeinar, liman 
entaha, enz. 

It, e n-, of e n- kit, hoozen. Enit 
w a h a, water uit een boot hoozen. 

Itar, vischsoort. 1 1" a r weilan, pijl 
met ijzeren punt, voorzien van twee 
weerhaken. 


* 


W 5 



lie- — Jatljadoe 


66 


He, in samenstell ingen meestal ver~ 
kort tot t e, vrouwelijk, vrouw. T e b e- 
toean, oncle vrouw. T e rat, vrouw 
van den koning*. Boen te, grootmoe- 
der. M an t e of ~i t e, hen. 

Itoef, of ito e, (M. toeba), boomsoort, 
melletia sericea, De schors van dezen 
boom, die gcbruikt wordt om viseh te be- 
dwelmen. Enkir itoef, de schors 
voor dit doel afschrappen. E n t a i of 
e n s a n g itoef of enfatoef, aldus 
visschen, hetgeen gemeenschappelijk ge- 
schiedt. Een stuk strand waar zich een 
school visch bevindt, wordt afgezet door 
mannen, die iedcr een korf itoef op ’t 
hoofd dragen en zoo diep mogelijk in *t 
water staan. Bij reeds flink afloopend 
tij spreekt de priester een formulier uit 
en besprenkelt een korf itoef en geeft 
het teeken ’t vergif in ’t water te gooien. 
Door er met de handen op te slaan en 
later nog onder de voeten te vertre- 
den, perst men het uit. Zoodra het gif 
zijn uitwerking heeft, geeft het opper- 
hoofd het teeken, dat men met inzamelen 
kan beginnen. vooraleer dit teeken ge- 
gev.en is mag niemand een visch je aan- 
raken. 

Iwar, (M. chabar), tij ding, bericht, 
gerucht, Iwar e n m a, het gerucht 
heeft zich verspreid. Iwar n i o e t, loos 
gerucht. Iwar aka? wat is er voor 
niemvs? Iwar b 5 k wat, alles wel. 
I w a r e n b a, het gerucht loopt. 

Iwoek, en-, of en- i wo eng (v. 
iwoen), tegen de borst drukken. Fig. 


Ja, vogelklep. 

Ja, achtervoegsel om meer nadruk op 
een woord of zin te leggen. 

Jaawng, e n-, beproeven, trachten, 
probeeren; meestal echter in verbinding 
met andere werkwoorden, = : tracht 
eens, bij wijze van proef, eens. Oemta- 
h a jaawng, probeer eens vast te 
houden. Oemoet jaawng, probeer 
eens, doe het eens. In ’t begin van een 
zin beteekent jaawng: misschien, wel- 
lieht, mogelijk dat ; jaawng enkai 
h o e b, misschien weet hij het nog niet. 

Jabar, zeer groote vleermuis of vlie- 
gende bond, pteropus vulgaris. Soorten 
zijn: jabar kalong, jabar ngair, 
jabar 1 o e a n, jabar met. Jabar 
k o k o k, uilsoort, ook genaamd: j a h a w 
tetee, wijl ze een blaffend geluid ge- 


liefhebben, veel houden van. Oeiwoek 
o ! uitroep als ldeine kinderen niezen. 

Iwoen, buik. Iwoen nefroeak, 
buikpijn hebben met brakingen. Iwoen 
woes, hongerig. Iwoen 1 a i, verza- 
digd. Iwoen of iwoen r u k, zwanger. 
Enoet to m at wat iwoen, een 
vrouw zwanger maken. Reinan 
iwoen, moederschoot. Iwoen of 
iroen j a r a n, neiging tot braken. 
L a r e n t o e b iwoen, wordt van 
buikpijn gezegd, als daarbij opzetting of 
spanning merkbaar is. Fig.: iwoen of 
iwoen raan, inborst, binnenste, ge- 
moed. Iwoen entoeb afa, aan iets 
gehecht • zijn, op iets verslingerd zijn. 
Iwoen enba leen, anders spreken 
dan men denkt. Hirroe iwoer raan 
waawn einmehe, die twee zijn van 
dezelfde meening. Ini ngoin enfak- 
woenin ni iwoen raan enhoev, 
hij veinst tegenover. .... Ini ngoin 
enho deni ni iwoen enho leen, 
hij huichelt. Nanar ken ni iwoen, 
oprecht zijn meening uitspreken. N a- 
nar sani iwoen, liegen, veinzen. 
Enfoetar iwoen raan, van mee- 
ning veranderen, in ongunstige betee- 
kenis meestal. Enfoetar hira ni 
iwoen raan, iemand ompraten, over- 
halen. Ini iwoen raan bole 
enhoev jaw, hij is mij goed gezincl. 
Enahai ken hira iwoen raan, 
iemand naar ’t hart spreken. Jen 
iwoen, lmit van ’t been. H a b o 
iwoen, buik van een boot. 

Iwoeng, en-, zie en- iwoek. 


J 

ven ; op G.K. heet hij kokwav. Deze 
wordt gevreesd, omdat men meent, dat 
hij door een boozen geest bezeten is. 

Jab, of 1 o e s jab, zeearend, pandion 
leucocephalus. 

Jab, een pandanussoort. 

Jab, werk, arbeid. Jab o e r a t, al- 
lerlei werkzaamheden. 

Jaboen, Ambon, Ambonsch. S e r a n 
J a b o e n, Protestant. 

Jabwan, of waein jab wan, = 
j a n oer, m a n g o h o i, zie bij j a n. 

Jadar, vischsoort. 

Jadjadoe, onstuimig, van de zee, wol- 
ken, enz. 



6 7 


Jadoek — Jal 


Jadoek, e n-, uitkloppen, uitslaan, b.v. 
kleed, mat, zak, enz. 

J aeik, e n-, zich omhoog bewegen, op- 
tillen, ophef fen. Entalia j a e i k, 
optillen. Endir j a e i k, opstaan, 
overeind staan. Endoek j a e i k, 
overeind zitten. 

Jaeil, G.K. = koeva. 

Jaein, i n a n j a e i n, of i n a n j a e i n 
1 o e 1 i n, gaarne, gewillig, bereidvaardig. 

Jaeit, jaar; echter geen bepaald tijds- 
verloop van een vast aantal dagen, doch 
een drooge en een natte moesson, ofwel 
twaalf maanmaanden. 

Jaeit, e n-, naar elders overbrengen, 
verhuizen, vertrekken, uitladen, ont- 
schepen. 

Jaewoet, hoogwoud, dicht boscli. 

Jaf, (M. api), vuur. Jaf war an 
(Mai. bara), gloeiende kool, vuurkool. 
Jaf reran, vuurgloed. J a f t e n, 
asch. Jaf oeran, haard. Jaf e n f i- 
t i k, bliksem. Jaf kokar, hel bran- 
dencl vuur. Soer jaf, vuurwrijver, 
lucifer. De Keieesche vuurwrijver is 
een gespleten stuk bamboe. In den 
liollen binnenkant houdt men fijn 
schrapsel van denzelfden bamboe. 
Aan den bollen buitenkant maakt men 
een dwarsche inkeeping even door en 
door. Men schuurt met den scherpen 
leant van een ander stuk bamboe zoolang 
door de inkeping, totdat het sebrapsel 
begint te smeulen. Met beliulp van zwam 
of andere licht ontvlambare stoffen 
wordt verder door aanblazen vuur ver- 
kregen. Oeran endoek jaf, de 
ketel staat op bet vuur. Enoet jaf 
oeran, den pot kooken, bet huiswerk 
doen. I r i jaf oeran, huisslaaf . 
Enoet jaf, vuur maken. Jaf naan 
b o k, of s i e n, het vuur verteert goed of 
slecht hetgeen men verbranden wil. Jaf 
e n m a t, bet vuur is uit. Jaf enwa- 
e i t, bet vuur is aan. Jaf ental 
r a h a n, bet huis is in brand geraakt. 
Jaf ental limang, ik heb mijn hand 
gebrand. Entev jaf n a a. . den 
brand steken in... Wat jaf, vuurstcen. 

Jaf, ne f-, onthalen, trakteeren. 

Jafar, draagmandje, door de vrouwen 
met een band over ’t hoofd en op den 
rug afbangend gedragen. 

Jafing, en-, stil, bedaard, ingetogen 
zijn. 


Jafoer, (M. kapoer), kalk. Jafoer 
A v 1 a d, krijt. Jafoer w a t, kleine 
kalabassoort, lagenaria idolatrica, dient 
als kalkdoosje bij ’t betelkauwen. Ena- 
w o e n jafoer, kalk branden. 

Jahan, kieuw van een visch. 

Jahat, e n-, of n e f-, vallen of weg- 
stuiven van poeder- of gruisaclitige 
dingen. Noehoe e n j a h a t, aard- 
schuiving. 

Jahaw, hond. Jahaw woel, rossige 
bond. J a h a v* b e 1, bonte bond. J a- 
h a w s i w, zwarte hond. Jahaw t e- 
t e e, zie j a b a r. 

Jahaw eerin woetoen, beestersoort, 
strobilantbes spec. Jahaw eerin 
m i o e n, beesterachtig kruid, desmodium 
triquetrum D.C.; bet jonge blad gekookt 
en geklopt, wordt als pleister gebruikt 
op versche steek- of snijwonden. 

Jai, nef-, G.K., op sterven liggen; 
nef- jai, naan sien end at rule, 
bij heeft den doodsnik al gegeven. 

Jai, vader, r 1 - nrvv'*dr r ? door 
kleine kinderen r . treur- 

zangen. 

Jai, nat-, sehetteren, kwetteren van 
sommige vogels, b.v. de w i 1 a t. 

Jajaw, (v. en- jaw), platgedrukt 
E 1 o e jajaw, zie e I o e. 

Jak, en-, bewaken, bewaren. Enba- 
t a n g of e n k o e 1 i k jak, zelfde 
beteekenis, 

Jak, en-, het hoofdhaar laten groeien 
door den man, terwijl zijn vrouw 
zwanger is. 

Jakar, e n-, te kort zijn, inzonderheid 
van kleeren. 

Jal, en-, rondom gaan, rondom trek- 
ken, omvaren, zich verbreiden ; in samen- 
stellingen duidt het aan dat de handeling 
van bet bepaalde werkwoord in een om- 
trekkende beweging gesebiedt, b.v, en- 
wehe jal, rondom roeien, b.v. langs 
den bocht eener baai, in tegenstelling 
van enwehe fee, recht oversteken. 
Enba jal noehoe miet bissa, 
bet beele land afreizen. Enhoel jal, 
rondvertellen. 


Jalin — Jar 


68 


Jalht, (v. j a 1), omgeving; raha n 
roehoon jail n, erf ronciom het 
huis. 

Jalit, en-, zie e n- j a 1. 

Jaman, vader, n.l. cle betrekldng van 
vader tot kind, dock niet als aanspreking. 
J a m a n p i a r, voedstervader. J a m a n 
j a n, oudere broer van vader. J a m a n 
b i e b, zie b i e b. J a m a n a i t, zie a i t. 

Janrrn, cn», uitschrapen, wasschen, 
reinigen. 

Jamwat, visclisoort. 

Jan, oudere, oudste, vriend. J anan 
j a n, oudste kind. Oeran j a n, oudere 
zuster van een j on gen, oudere broer van 
een meisje. J a m a n j a n, oudere broer 
van vader. Reinan j a n, oudere zuster 
van moeder. Rahan j a n, stamhuis. 
IC i d j a n, vriend. L i r j a n, zie 1 1 r. 
N e f-, vriendscliap aanknoopen of on-' 
derhouden, bevriend zijn met. Jan is 
ook: nageboorte, wijl die beschouwd 
wordt als een oudere broer of zuster van 
't kind, steeds van versehillend geslacbt 
dan J t kind. 

Jan, = jail an in uitdruk. als j a n 
o e r, m ang* ohoi, Jan o e r, — 
j anan o e ran, zijn de meisjes die 
uitgehuwelijkt worden en bij uitbreiding 
de '* ;1 * 1 .. ! in de dorpen 

waa 1 * ■ ■ 1 :s uitgehuwelijkt 

zijn. M a n g ohoi, zijn de eigen riorpe- 
lingen en duidt ook de betrekking aan 
van degenen, die meisjes huwen 
tegenover de familie hunner schoon- 
ouders. J an o e r w ain roe, til, 
f a lc, familiebetrekkingen wegens ? t uit- 
huwelijken van twee, drie, vier... doch- 
tc*rs; dus familie vertakt in twee, drie, 
vier staken. Jan wat enba, een 
meisje wordt uitgehuwelijkt. 

Jan, versterking van jaw; j aw j an, 
ikzelf. 

Janan, (M. anak), kind, jong. Janan 
duidt alleen de verhouding aan tusschen 
ouders en kind. In alle andere heteeke- 
nissen is kind = k o e t of tomat 
k o e t. J a n an a b r a n, zoon, janan 
w a t, dochter. Entood of enpiar 
j a n a n, een kind opvoeden. Janan 
p i a i% voedsterkind ; huisslaaf, huissla- 
vin. Janan doean, kind waarover 
men macht heeffc, wegens ’t bijdragen in 
den huwelijksprijs der moeder. Janan 
teran, schoonvader. Janan t e, 
schoonmoeder. Endoek wav, of en- 
d o e k rahan janan, een kind baren. 


Ini janan e n 1 e k, zij heel’ t een 
miskraam. Janan cl e d 1 e e n, of 
janan s o 1 a 1 6 k, onwettig* kind. J a- 
n a n j a n, oudste kind. J a n a n 
m a t w a n, kind in ouderdom tusschen ? t 
oudste. en ’t jongste. J a n a n w arin 
of 1 o i s o e s, jongste kind. J a n a n 
m a h e w a e i n, eenig kind. E n watoek 
j ana n, een kind verstooten ; de vrucht 
afdrijven. Wav j a n a n, varkenskind, 
als * seheklwoord. N a n g g rc hi j a- 
n a n, in figuurlijken zin spreken. 

Janan is nog: onderdeel van sommigi 
voorwerpen. Loehocn janan, stam- 
per van een rijstblok. W o w o j a n a n, 
klepel van een klok. G a r i s janan, 
lueifer. W o e v j a n a n, trechtervormlge 
koker in een visehkorf. 

Verder is janan: voorwerp in ’t 
klein, in tegenstelling met dezelfde 
voorwerpen in ’t groot. Bis janan, 
gevlochten schuifkokertje. M i e t j a- 
n a n, zandplaat in zee. N o e h o c 
j a n a t, eiland. Wat janan, khinc 
steen. Janan n a a w a e i d, of 
janan endoek r a t a n w a e i d, 
juist afgepast, precies, zonder overschot, 
b.v. r a f t i 1, janan n a a w a e i d, 
over drie dagen, zonder verder uitstel. 

Janar, boomsoort, (M. poelai), alsto- 
nia scholaris Ap. Het sap der geklopte 
en uitgeperste schors wordt gedronken 
bij lcoorts en spruw. 

Janat, — janan, vooral in sommige 
uitdrukldngen als b.v. noehoe jana t, 
eiland. 

Janat, a s a, stand, kaste. Janat 
t o e n a n, adel, adelijke. 

Jang, of kisjang, mondvoorraad, 
leeftocht. M o e d a j a n g, lading van 
een boot. 

Jangoen, en-, bevelen, gebieden, op- 
leggen, heerschen. 

Jama, gewone burger, lagere adel, tus- 
schen eigenlijke m elmel en re n r e n. 

Janik, fijn, dicht, met ldeine oogen of 
mazen van gevlochten of gebreide voor- 
werpen als netten, visclikorven en zeven. 

Jang jangoen, bevel, machtsgebied. 

Janin, wind. 

Jar, houtskool. Enoemoen j a r, of 
e n a w o e n jar, houtskool branden, 
vooral om ’t smidsvuur te stoken. 

Jar, Aroe- eilanden. Koedoer Jar, 
een buikziekte. A i Jar, waaierpalm. 
Hoer Jar, blaasbalg. 



Jar — -Jaw 


(H) 


Jar, e n-, ophouden, rusten, onder- 
breken, schaften. 1 1 j a r o cl a n a k, laat 
ons wat rusten. D o o t enjar odan 
n a a wak te! dat de regen toch eens 
even ophield. 

Jar, e n-, beweenen, betreuren. E n- 
j a r n i t, cen doode beweenen. 

Jar, een palmsoort, livistonia rotundi- 
folia Mart. 

Jaraha, e 11 -, overluid laehen. 

Jarak, en-, op de borst dragen. 

Jar an, of n i o e t j a r a n, sterke wind, 
storm. 

Jaran, borst, borststuk van een kleed. 
Iwoenof iroe n jura n, neiging tot 
braken. H a w i t jara n, voorstukken 
die over de borst komen bij een kleeding- 
stuk. 

Jaran, een walvisclisoort. 

Jarat, en-, openen, ontsluiten, open 
doen van deur, doos, mand, enz., door 
hetgeen sluit of dekt weg te nemen. 

Jarik, dansattribuut der vrouwen bij 
bet ensoi. Men heeft twee soortcn: de 
eene gemaakt van jonge klapperbladeren, 
die tot smalle reepjes gesneden, geribd 
en tot een bundeltje gebonden worden. 
Een ander soort bestaat uit reepjes lap 
die aan een soort lioedje bevestigd 
worden en met kraal tjes versierd. 
Middenin hangt meestal een visclije of 
vogeltje in palmbladscheede uitgesneden, 
en al of niet met een lapje omkleed. Bo- 
venaan is de jarik van een ringetjc 
voorzien, waarmee liij aan den middei- 
vinger gedragen wordt. 

Jaroek, n a b-, overreden, overeen 
komen, de bijdragen voor een l'eestmaal, 
jel- lim, bijeen verzamelen. 

Jaroek, e n-, iets, wat men op den rug 
of sehouder draagt, afwerpen; si aan cp 
from of bekken. En jaroek r i s, hot 
vlugger tempo trommelen op liet eindu 
van een zang of dans. Invailen bij 
gezang. N e b-, of enhab j aroek, 
opspringen van een school visschen in 
zee. 

Jaroen, e n-, schommelen. 

Jaroet, alien, gezamelijk, gehecl en al; 
keer, maal. 

Jas, of rawit jas (H. jas), jas. 


Jas, en-, inprikken, insteken, door- 
steken. N e f-, rijst uit de aren stamp en, 
dorschen. G.K. invailen, instorten, 
verbrokkelen. 

Jasja.s L (v. en- jas), gespikkeld. 
Ringring j a s j a s, snijwerk met 
kleine blokjes als motief. 

Ja t, hoogbosch, oerwoud, wildernis. 
E n-, of n e f-, verwildercn, dichtgroeien ; 
verduisteren. N i wahan e n j a t, bij 
kijkt verwilderd, hij ziet er verstoord 
uit. 

Jat, en-, op heeler daacl betrappen. 
E n k a i j a t, stellig weten omdat men 
’t met eigen oogen gezien heeft. 

Jat, (v. j a t a t), iemand van verschil- 
lenden stand, b.v. m e 1 m e 1 tegenover 
renren of i r i. E n 1 a n g j a t, on- 
tucht bedrijven met iemand buiten zijn 
stand, hetgeen een zeer verzwarende 
om stan digheid is, indien een man van 
minderen stand een vrouw van lioogeren 
stand verleid heeft . Nafaw jat, 
buiten zijn stand trouwen, hetgeen een 
zwaar vergrijp tegen de adat is. E n-, 
van verschillenden stand zijn. 

Jatak, en-, bedekken, overdekken, 
ergens ovevheen leggen. 

Jat an, lever: Jat an lai, trotsch, 
fier, hoogmocdig. W a r j a tan, be- 
geerig. W o e a n j a t a n, hart. E n- 
w a s s i 1 n i w o e a n j a t a n, schaam- 
teloos liegen. It e e d jatan, trede van 
trap of ladder. 

Jatang! (v. jatan), uitroep van 
verschrikking, sehrik. J a t a n g; e n- 
1 e k, ik ben hevig gieschrokkcn. E n- 
lvira, G. K. f schrikkcn voor iemand. 

Jatat, en-, overtreffen, nicer zijn dan, 
te veel zijn, overslaan. In samenstelling 
met werkwoorden die een handeling 
aanduiden, w.il jatat zeggen: te ver, 
te veel, iiet doel voorbij, overslaan; b.v. 
n a n a r jat a t, bij ’t vertellen over- 
slaan ; entcv j a t a t, te ver gooien. 
Duidt het werkwoord een hoedanigheid 
of toestand aan dan geeft het in verbin- 
ding met j a t a t een vcrgrootenden trap 
weer ; b.v. oemclir jatat j a w, gij 
zijt grooter dan ik. 

Jfiv, en-, uitspreiden, b.v. enjfiv 
fanin, de vleugels uitspreiden. 

Jaw, ik, mij. J aw- ning, mijn. 



Jaw — Jev 


70 


Jaw, G.K. = b i b 0 e n, zeeschelp in ’t 
algemeen. 

Jaw, en-, duwen, drukken, passen, 
sluitend zijn van een deksel. Enjaw 
bas, of no n, neerdrukken, drukken op, 
sluitend zijn van een deksel. N e f j a w 
benaw, aardvruchten rooien. 

Jawng, alleen in samenstellingen met 
andere werkwoorden en beteekent dan: 
beproeven, trachten te doen wat het 
eerste werkw. uitdrukt; b.v. enoet 
jawn g, beproeven, pi'obeeren te doen. 
Enfan jawng, probeercn te schieten, 
enz. 

Jaws, e 11-, G.K. = en- n a 11 g 6 k, 
schreeuwen, tieren, kijven. Enjaws 
11 g 6 k, kijven. Enjaws k 0 k a t, rijst 
van de aren doen en zuiveren. 

Jawoek, en-, (v. javoen), inke- 
pingen niaken in een paal of boom, welke 
dienen als treden om te klimmen; uit- 
botten van gesnoeide boomen. 

Jawoen, trede van een trap of ladder 
of wat als zoodanig dienst doet. Reed 
jawoen, sport, trede. 

Je, in j e w a v, onderschoot en j e r a t, 
top van een zeil en de vierlijnen daaraan 
verbonden. 

Jeb, kaars van gestampte kemirinoot- 
jes. E n-, verlichten, bijlichten, be- 
scliijnen; rijp zijn van rijst. 

Jeban, (v. e n- jeb), schijnsel, gloor, 
glans. Woean jeban, manescliijn. 

Jebsa, viscbsoort. 

Jebtaw, zie ronan, alocasia escu- 
lenta angustifolia. 

Jedjed, nasa-schelpje, zooals ze 00k 
als versiering op de a k b i 1 i 11 voor- 
komen. 

Jcher, e n-, zie en- j e r. 

Jehoed, Jood, Joodsch. 

Jehowat, ai jehowat, boomsoort. 

Jejew, een heestersoort, bij aanraking 
jeukte veroorzakend. 

Jek, en-, vegen, keeren. 


Jekjek, verdorde klapperbloesem als 
bezem dienst doende; bezem van de 
haren van den arenpalm gemaakt. 

Jel, aandeel, bijdrage. Jel lim (be- 
naw), aandeel in ’t eten, dat men voor 
een feestmaal bijdraagt. 

Jel, G.K. = sar, tuinhuisje, 

Jen, voet, been, poot van diercn, meer 
bepaaldelijk achterpoot; pool; van meu- 
bels. Jen t a n a 11, teen. Jen takten, 
groote teen. Jen takwarin, kleine 
teen: Jen fan, dij. J 6 n woeoen, 
enkel. Jen h 0 i n, of j e n tetan, 
scbeenbeen. Jen toeoer, knie. Jen 
i w 0 e n, kuit. J e n w 0 w a n of r a a n, 
voetzool. Jen t a w 0 en, liiel. Jen 
wat, barvoets. Jen wat, vrijster. 0 e- 
t a h a j e m, ik houd uwie voeten vast. 
Vaak voegt men, dit zeggende, de daad 
bij J t woord, om heel nederig en dringend 
lets te vragen of diepen dank of eerbied 
te betuigen. 'Endoek enkir liira 
n i j e n, voor iemand kruipen. Entaha 
tomat wat j e n liman, een vrouw 
het hof maken. J en liman wordt 00k 
gezegd voor meerdere steunpunten 
waarop een voorwerp rust. E n 1 e i k 
h i r a b a e i 1 j e n r a a n, iemand ten 
zeerste verachten. E n b a j e n, te voet 
gaan. E n b a wat j e 11, barvoets gaan. 
Jen r 0 a, plaats aan ’t strand,* waar 
men de bootjes opsleept en te water laat. 
Ini j e n r 0 a rule, hij is op ’t punt te 
vertrekken, n.l. per boot. 

Jen, — j a n of j a n a n ; j e n 0 e r, 
= j a 11 oer. J e n- t e, huisgezin, huis- 
genoot, familielid. H i r j e n t e til, zij 
met hun drieen familieleden, of bij uit- 
breiding, makkers, vrienden. 

Jer, of s i 1 i n, kokosschelp, cymbium 
armatum ; drinknap of hoosvat van 
deze schelp gemaakt. 

Jer, e n-, scheren, N e f-, kaal zijn. 

Jerhaha, en-, sebateren, overluid 
lachen. V gl. e n- h a h a. 

Jersoela, benaming voor de Godheid, 
doch enkel in sommige taroman ’s 
voorkomend, of m oude gezangen. 

Jes, e n-, of n e f-, uitvallen van liaar. 
Oeoen jes, kaalkop. 

Jet, e 11-, overgieten, uitstorten. 

Jetkoe, GK. = ngoetngoetoen. 

Jev, n a f-, zie naf- ev. 


I 1 


J«v* — Joot 


Jev, e n-, G.K. == e n t o e b k e i n, 
slapen. 

> Jew, (M. hijoe), haai. Soorten zijn: 
jew wa t, jew b o o e, jew nadan, 
jew koerwat, jew mortil, jew 
toevtoewang, jew atnir, jew 
dadaang, jew somar. De Jew 
vomit met de Far het sterrenbeeld de 
Schorpioen, zie bij f a r. 

Jifik, e n-, steunen op, Ieunen op ; nabij 
zijn, nabij komen, langs zij komen, be- 
lenden, begrenzen. 

JII, e n-, met Iiefboom, staak of breek- 
ijzer, steenen nit den grond licliten. 

Jilin, e n-, vegen, keeren ; het niet 
geheel verbrande hont in een afgestook- 
te planting bij een brengen, om -’t verder 
te verbranden. 

Jiljilin, zie ilihin. 

Jiljoen, (v. en- j oen), deining, bran- 
ding. E n-, deinen, wiegelen. 

Jin j an, (v. nin en naan) spy's en 
drank, eten en drinken. 

Jin jin, (v. n-in), drank. 

Jo, nab-, = en-s5b. 

Joeb, veelvuldig gebruikt. Bed of 
den joe b, veel begaan pad, gebaande 
weg. Ensikar joeb, voortdnrend 
zingen. Enho (led joeb, iets open- 
lijk doen, recht door zee gaan. 

Joek, bamboelans; - r — — _ 

boe als Ians of pijl 
0 e o e n joek of j o e k j o e k, zie 
o e o e n. 

Joekir, e n-, uitspoelen van kruik of 
flesch. Enjoekir w e h i n, mastur- 
beeren, zelfbevlekking veroorzaken. 

Joekoet, e n-, afwrijven, poetsen, 
schuren. 

Joel, e n-, of n a d-, deinen, wiegen, 
golven; veinzen. 

Joen, en-, afschrappen, villen, stroo- 
pen.N a d-, of n i-, vervellen, afblotten, 
ontvellen. 

Joen, en-, of en- h a j o e n, wippen, 
deinen, doorbuigende beweging maken. 


Joemin, en-, stampvoeten, met kleine 
scliokjes hinken, zooals de Keiees doet, 
wanneer hij erg opgewonden is. 

Joet, of noehoe Joet, Groot Kei. 

J o e t noehoe Ron b i s s a, heel 
Groot en Klein Kei. 

Joet, of j o e t o e t, = h o w e r, ver- 
bodsteeken; vei'boden wegens een ver- • 
bodsteeken; gesloten tijd voor ’t pluk- 
ken van klappers, het inzamelen van 
sommige land- of zee-produkten, enz. 
Enhair joet, het verbodsteeken op- 
heffen. Noeoer joetoet, klappers 
die wegens het verbodsteeken niet ge- 
plukt mogen worden. Enfaraha joe- 
toet, het verboa overtreden. E n s 6 b, 
e n f e 1 1 o of entoetoep joet, cle 
verbodsteekens plaatsen. Ensidak 
joet, de verbodsteekens opheffen. Joe- 
toet woessin, streng gehandhaafd 
verbod. E n d i r joetoet, als wreker 
en handhaver der joetoet optreden, 
zooals b.v het opperhoofd of de mitoe 
cl o e a n. Joet n a k m o e t, de open 
tijd is weer gesloten. En-, verbodstee- 
kens plaatsen. Joet enclaan g..., het 
verbodsteeken strekt zich nit tot.... 

Joetoet, zie joet. 

Joil, en-, uitschudden, uitspoelen, af- 
spoelen, b.v. van kleercn, pandanus- 
blaren, enz. 

Joir, e n-, zie e n- j o e k i r. 

Jon, vijand. 

Jonat, e n-, dwingen, verdrukken. 

Jonges, of djongos, (If. jongen), 
bediende, kneeht. 

Jood, soort sehuitviseh, ceheneis 
remora. 

Jo ok, e n-, zich ergens rccht op af 
bewegen, b.v. entev j o 5 k o e o e n, 
recht naar 5 t hoofd gooicn. Juist 
uitvallen of nitkomen zooals men 
verwacht had. E n j o 6 k w a t, het komt 
juist uit, het is juist van pas. 

Jooii, en-, genoeg, voldoende, toerei- 
kend zijn. 

Joot, e n-, ontmoeten, krijgen, zich op 
den hals halen, ondervinden, ondergaan, 
verwerven. 0 cm joot he! jc zult cr- 
op krijgen! Enjoot soes, last onder- 
vinden, zich moeielijkheden op den hals 


Ka — lvabiiis 


72 


halen. E n j 0 6 1 m a 1 , beschaamd 
gemaakt worden, een stand je oploopen. 

• E n j 0 6 1 hoekoem, een strafvonnis 
ondergaan. A m i s j 0 6 t n a d e d 
1 e e 11, wij hebben elkaar onderweg* ont- 
moet. 


Ka, voorvoegsel van f».p. r "* w ' vi * ri " or 
bemoediging, vaak voor «,,, 1 

afgekort tot IG, b.v. k a- 111 0 e f 1 a, loop 
toch weg! ka- oemdo of k’ 0 e m d 0, 
kom dan! 

Ka, liaansoort, gebruikt als bindtonw 
bij bamboerasterwerk. 

Ka, n e f-, krom zijn, gebogen zijn, b.v. 
de planken van een schuit. 

Kaa, e n-, verwijden, opentrekken, los- 
laten hetgeen iets gespannen houdt. 
Enkaa a, een armband verwijden. 
Enkaa wowan, den mond openen. 
Enkaa kabkabil, den trekker van 
een geweer overbalen. 

Kab, toovenaar, slaaf. Kab 1 e m a, 
zelfde bet. 

Kab, en-, pakken, hard of raw aan- 
vatten, verfrommelen. Enkab sit, 
seheuren. Enkab lawoer, vernielen. 

Kaba, boomsoort met fraaie roode 
blocmen, Erythrina ovalifolia, 

Kaba, (M. kapal), schip van groot 
Europeesch model. Kaba j a f , stoom- 
boot. Kaba 1 a r, zeilsehip. Lar ka- 
b a, zeildoek. M 0 0 e kaba, groote ba- 
naansoort. Kaba of kaba r a a n, of- 
ferschaal, d.i. leen klapperdop of bakje 
tusschen een gespleten bamboestok, 
welks boveneinde met jonge klapper- 
blaren omringd is, zie k a b a b a. 

Kababa, ring van jonge ldapperblaren 
rondom de of ferschaal, kaba, in cen 
offerstel of bij sommige verbodsteekens. 

Ivabahel, ziltige wonden, framboesia, 
zie n a k- bake 1 . 

Kabar, dor re bladstengel van den 
sagopalm, gebruikt voor bewanding der 
huizen en vele andere doeleinden. N e f~, 
voos zijn. 

Kabas, G.K. = nakbas. 

Kabatil, liefdesappel, tomaat, Lycoper- 
sicum eseulentum Mill. Kabatil m a v, 
de groote veredelde soort. Kabatil 
E i w a v, de kleine soort, die 00k op Ivei 
in ’t wild groeit. 


Joot, boom, welks bladeren gebruikt 
worden om te schuren. 


Jos, e 11-, G.K. = en- f e r a k. 


KabawiI, zie k a w i t. 

Kaberan, nef-, (v. beran), voclit 
afgeven, druipen, zweten van hout of 
boombast. 

Kabes, peluw, kussen. 

Kabetoein, G.K. = k a 1 b a 1 0 e. 

Kabi, zuur, wrang. Wahan k a b i, 
zuur gezicht. Kabi ngahong, 
driftig, kitteloorig. Entaha fo kabi 
ngahon g, bits optreden, afsnauwen. 

Kabibi, soort porceleinschelp. 

Kabil, haak, wervel, trekker van 
cen geweer, grijpstaart van den 
opossum. E n-, vasthaken, vastzetten. 
Fig. nang'grelii kabil, in een 
gesprek van den hak op den tak 
springen. 

Ivabiljaw, en-, (v. en- kab), grijpen 
naar. 

Kab jaw, e n-, zie e n- k a b i 1 j a w. 

Kabilak, (v. en- b i 1 a n), zacht, min- 
zaam, 00k als vrouwelijke eigennaam. 

Ivabilan, (v. en- bilang), slap, 
lenig. 

Kabin, sprinkhaan. K a b i n for of 
nit a b r i n, de groote sprinkhaan, die 
in de klapperboomen zit en door de lui 
beschouwd wordt als een boodschapper 
van de schinunen. Als er een tegen 
iemand aanvliegt, zegt hij: ga aan uw 
makkers zeggen dat ik nog vrouw en 
kinderen heb en niet wil sterven. 

Kabi mat, veel, vele, dikwijls. 

Kab jaw, en-, (v. en- kab en e 11- 
jaw), opvangen, grijpen. 

Kabkabil, zie kabil. 

Kabi amor, e n-, uitschelden. 

Kabloek, zeeslangsoort. 

Kabnis, e n-, rooien, uitdoen van aard- 
vruchten. 


7 .? 


Kabnool — Kaet 


Kabnoot, cn-, wroeten, oimvoelen. 

Kaboe, zeer ldeine made, die in de 
pnistjes zit van de k a 1 o e 1. 

Kaboel, groote opgestapelde schotel, 
van kunstig opgestapelde spijzen, by 
huwelijksfeesten opgedischt. E n-, op- 
hoopen, aanaarden. 

Kaboel, viscbsoort. 

Kaboel, liaansoort. 

Kaboehil, G.K. = borbora k. 

Kaboeoer, vlieg. 

Kaboeran, mannelijk zaad van men- 
schen en dieren. N e f-, het zieh nit-' 
storten van dat zaad, masturbatie. 

Kaboes, (M. kapas), kapok, erioden- 
dron enfractuosum D.C. 

Kaboesil, G.K. — kaboehil. 

Kaboesin, G.K. = k a 1 b a t o e, blad- 
nert* van klapperbladeren, bezeni daar- 
van gemaakt. 

Kaboet, mandje van klapperbladeren 
gevlochten. N e f-, dikbuikig, opgezet 
zijn als een kaboet. 

Kaboet, n e f-, verschrompekl zijn 
van hout, onvruclitbaar van planten. 

Kabohan, of nakboha n, nat voeh- 
tig, kleffig. Fig.: crin loopen, tegen de 
lamp loopen. Hirroc b i s s a k a b o- 
h a n, ze loopen er beide in. 

Kabokar, smeulend. 

Kabras, schram, kras; hark. En-, 
krabben, krassen; harken. 

Kabreeng, G.K. — f abreeng. 

Kabrer, en-, betasten, bevoelen. 

Kabtowr, zie tow r. 

Kad, n e s-, een schaamgordel dragen 
of aandoen. 

Kadkis, kakkeriak. 

Kadak, n e f-, G.K. = k a r i m b r i n. 

Kadar, en-, knabbelen. 


Kadardaran, vischsoort. 

Ivadas, heilige steen voor een moskee. 

Ivader, (M. kadera) , stoel. Iv a d e r 
w o s w o s, sehommelstoel. K a d e r 
in a las, ldapstoel, litie stoel. 

Kades, G.K. = dew. 

Kaderi, vischsooi't. 

Kadid, draaitol. N e s-, huppclen, 
dartelen, weerkaatsen, veerkrachtig zijn. 

Kadil, boomsoort. 

Kading, (M. kantjing), knoop vaii 
kleercn ; knie in een boot. E n f o e 1 
k a d i n g, een knoop dicht doen. 

Kadir, (M. sendiri), eigen, persooalijk. 

Kadir, of karoc i r, G.K. = een 
ratsoort. 

Kadjenil, (M. djandella) vensterluik. 

Kadkerat, (v. nat- k e r), openge- 
sprongen voetzolen of handpalmen. 

Kadkis, kakkeriak. 

Ivadoed, kakkeriak. 

Kadoedoer, een huidziekte. 

Kadoek, ondereind der scliacht van 
een harpoen, waaraan de t a r k i h i n 
steekt. 

Kadoen, fecst. E n b a k a d o e n, 
■feestvieren. E n o e t m i v i n kadoen, 
feestvieren, een feest geven. N e f-, 
feestvieren. 

Kadong, kamer, vertrek. 

Kadrang, n e f-, moeroe n n e f- 
k a d r a n g, dicht op een gegroeid hoofd- 
haar. 

Kadringin, een klimplantsoort, met 
groote gekartelde hladeren. 

Kaeil, en-, vastklemmen, omldemmen. 
Nef-, omklemmen; armen of beenen 
kruisen. 

Kacit, braak liggendc planting. 

Kaet, e n-, binden, vastbinden ; bespre- 
ken. voor een koop, ’t geen vaak gesehied 
door een touwtje of zoo iets aan ? t be- 


Kaf — Kalin* 


74 


sproken voorwerp.als kenteeken vast tc 
binden. Van daar bij uitbreiding: be- 
spreken in J t algemeen, zich voorbe- 
houden, voor zich bedingen, b.v. enka- 
e t lion, een bruid bespreken, door het 
mas a k i j e te betalen. E n k a :e fc 
n o w n, zie n o w n. Enkaet leran, 
een dag’ bepalen. N e s~, vasthaken, vast 
raken, zicli verwarren. 

Kaf, zie koelitkaf. 

Kafar, en-, twisten, kijven, kibbclen. 

Kafbangil, e n-, (v. en-bangil), 
stoeien, bakkeleien, vechten. 

Kafdod, e n-, bang maken, vrees 
aanjagen. 

Kafdoeoer, e n-, (v. en- doeoer), 
twisten. 

Kafer, bitter. 

Kafes, en-, (v. en- es), elkaar trek- 
ken, stoeien, met verschillenden in 
tegeno verges telde richting trekken, 
touwtrekken als spel. 

Kafew, G.K. = k a f e r. 

Kafhaawk, en-, (v. en- haawk), 
elkaar achterna zitten, vervolgen, krij- 
gertje spelen. 

Kafheran, (v. ,en- li e r), bedel ach tig, 
drenzerig’. Nef-, bedelachtig zijn, 
drcnzen, door voortdurend vragen ver- 
velen. 

Kaf hin goer, e n-, (v. e n- li i n g o e r), 
elkaar stooten, tegen elkaar botsen. 

Kafhoemak, (v. e n- hocmak), 
elkaar zoenen. 

Kafhoengar, (v. li o e n g a r) , stooten 
met de liorens. 

Kafien, (en- fieng), vrijgevlg, 
gewillig;, behulpzaam. 

Kafif, en-, uitwijken of ontwijken 
door bukken of buigen. 

Kafin, palmboomsoort, wiide pinang 
met zeer gladden stam; Iatten van den 
stain gemaakt als dak- of vloerlatten. 
E n s e b kafin, iets beproeven, wat 
men niet tot een goed einde kan brengen. 

Kaf infin, snuitkevertje dat in rijst en 
mais zit. 


Kafir, (M. kafir), lieiden, beidenscli. 

Kafir, e n-, aanstooten of op den 
schouder tikken om te waarschuwen. 

Kafjahar, en-, rooven, plunderen. 

Kafjaliawr, e n-, zie e n- k a f j a li a r. 

Kafjonat, e n-, (v. e n- j o n a t), onder- 
drukken, verdrukken, hardvochtig be- 
handelen. 

Kafkikin, n e f-, (v. e n - k i k), bij- 
taehtig zijn. 

Kafleek, e n-, zie en- f a k 1 e e k. 

Kaflcran, war kaf leran, liaan- 
soort. 

Kafloik, en-, (v. en- loi), opbangcn, 
doen liangen. 

Kafne, en-, vechten, twisten. 

Kafnied, en-, (v. en- hied), slaan 
met de slagtanden, bakkeleien. 

Kafnoeoet, (v. noeoet), lompen, 
vodden, inzonderheid de lompen en vod- 
den, waarop heel kleine kinderen te 
slapen worden gelegd. 

Kafoe, grofgcschubde vischsoort Fig.: 
schubbige kaskado. 

Ivafoet, en-, of enkaf oetocn, 
trcffen, raken. 

Kaf relic, e n-, (v. e n- r e h e), twisten, 
kibbelen. 

Kaf roe, dubbel. Enoet 1 a r k a f- 
r o e, vleeschelijken omgang uitoefenen 
met een zwangere vrouw. Men denkt 
daardoor de eerste vrucht door een 
tweede te dooden. 

Kafsirit, en-, verjagen, wegjagen. 

Kafsoeban, (v. e n- s o e b a n), eed, 
bezwering. 

Kaftal, en-, (v. en- tal), oorlogen, 
vechten. 

Kaftalin, (v. e n- 1 a 1), oorlogszuchtig. 

Kaftev, en-, (v. cn-tev), elkaar 
gooien. 

Kaftir, rits kanarinoot jes. Een bamboe- 
geleding is aan een kant even boven den 
knoop afgesneden en daarna in talrijke 


75 


Kaftoen — Kalang 


smalle reepjes gespleten, die samenge- 
houdcn worden door den knoop aan ’t 
boveneind. Aan elk der reepjes wordt 
een kanarinootje gestoken. De rits wordt 
ter bewaring aan den zolder opgehangen. 

Kaftoen, on-, (v. e n- toen), elkaar 
bcschieten. 

Kaftoewan, e n-, botsen, tegen elkaar 
stooten. 

Kafwar, c n-, (v. w a r), bevricnd zijn. 
r a li a n d e k kafwa r, bevriend huis. 

Kafwir, e 11 -, (v. e n- wir), zie en- 
kaf-es. 

Kai, en-, kennen, we ten, kunnen ,* 
sehuldig zijn aan. 0 e k a i woek 
o e b o e r a f a, ik lieb gestolen. 0 e k a i 
o w a e i d, ik wil niets met je te doen 
liebben. 

Kaifak, plechtig afscheidsmaal voor 
men op reis gaat. 

Kain, (M. kain), stuk goed. Kain 
p a n a s, deken. 

Kain, oorsprong, begin. 11 a h a n 
k a i n, geraamte van een buis. 0 e t i n 
k a i n, oorsprong. Lin kain, zie bij 
neb- 1 i n. 

Kait, (M. kait), haak, gesp. 

Kait, zie k a e i t. 

Kajaja, k a j e of k a j e j e, klein 
trechtervormig zakje van palmbladeren 
gevlocbten, waardoor de palmwijn van 
clen aangesneden bloeaemtros, f a k i r, 
in den koker, k o w a w a r, druipt. 
Zelfde soort zakje aan een offerstcl of 
verbodsteeken, waarin offertjes gelegd 
worden. 

Kaje, of k a j e j e, zie k a j a j a. 

Kak, G.K. = n g e 1, draagmandje der 
mannen. 

Kak, n e s-, de keel schrapen. 

Kak, en-, hakken, kappen, klievcn. 
Enkak a i, hout klievcn. H a b o 
enkak w o w a t, de boot klicft de 
golven, gaat tegen de golven op. 

Kaka, bovenarmspier. 

Kaka, e n-, scheiden. opentrekken, 
splitten. 

Kakael, rolkussen. 


Kakahai, zuigeling, wichtje. 

Kakahin, n e f-, (v. kakahai), kin- 
der ach tig doen of zijn. 

Kakai, (v. enkai), weten, kennis, 
beter weten. Oenar norang n e b 1 o 
w a t n i n g kakai, ik vertel geheel 
volgens mijn beste weten. 

Kakai, prijs, die aan ’t opperhoofd 
most betaald worden, nit wiens kampong 
men een vrouw trouwt. 

Kakaik, (v. e n- k i k, G.K. e n- kai k), 
G.K. = kanka n. 

Ivakar, vischsoort. 

Kakar, een schurftige huidziektc, 
kaskado. Kakar foe, zie k a f o e. 
Kaka r m a v, witte of lichte kaskado ; 
melaatschheid. Kakar nafkoeba (v. 
en- k o e b a) w a a w n, ringvonnige 
kaskado. 

Kakar, boom soort, Afkooksel van 
bladeren of schors dient als geweldig 
braakmiddel. 

Kakat, boomsoort, alstonia. 

Kakawn, zie dekdek. 

Kakeen, kin, kaak, kakebecn; kicl- 
steun voor en ach ter in een bootje. 
Kakeen woeoen, baard. 

Kaket, G.K. = 1 a 1 i n, luchtwortel. 

Ivakoea, priem, els. 

Kakoehoen, long. 

Kakoes, (H. kakhuis), bestekanier. 

Kakoetan, (M. oetak), hersenen. 

Kakoran, huig, keellolletje. 

Kai, en-, (M. gali), zie al. 

Kalak, e n-, (H. klacht), aanklacht. 
E n-, aanklagen, een beklag indienen. 
E n k a 1 a k berkfi r, een zaak voor ’t 
gerecht brengen. 

ICalabis, waterketel. 

Kalala, noeoer k a 1 a 1 a, langwer- 
pige kokosnoot. 

Kai an, G.“K. = a k r a w. 

Kalang, (M. kalang), dunne balk. 


Kalavlav — KamalTI 


7 6 


Kalavlav, vischsoort. 

Kalawar, schap, rek. 

Kalbar, G.K. = k a b a r. 

Kalbar, (v. e n- bar), opgezet, ge- 
zollen, zuchtig van ’t licliaam. 

Kalbatoe, nerf van de zijbladeren van 
een klapperblad. M. lidl. 

Kalbibis, groote brume platronde boon 
als speelgoed gebruikt; ook soms door 
kinderen als opscliik geclragen. 

Kalbisoe, (M. bisoel), zweer, puist, 
steenpuist. 

Kalbitbiek, een schelpdiertje. 

Kalebboban, vischsoort. 

Kalebohoi, vischsoort. 

Ivalcek, vanzelf vloeiend of druipend. 
Locoen c n d i t k a 1 e e k, de tranen 
vloeicn vanzelf. 

Kalel, strop, lus. N e f-, een strop of 
lus leg’gen. 

Kaleloik, (v. 1 o 1 1), een spel, gelij ken- 
do op knikkcren. 

Kalen, plant met zaadpeultjes. Het 
zaad wordt met suiker vermengd in olie 
tot koekjcs : v 1 ' . " ■ ' o e kalen, 

die voor een . 1 » ■■■. . ■ geldcn, ook 

in de offertaal vaak vermeld. 

Kalhehar, landkrab. 

Kali I, plat mandje of bonnet je. 

Kalir, boonisoort. 

Kaliwan, vuilnishoop. 

Ivalkien, boschvloo met zeer jeukende 
beet, zandvloo. 

Kalkin, e n-, of n e f-, afstooten, niet 
mengen, niet pakken, b.v. water op lets 
vettigs. Fig.: verafschuwen, van zich 
afstooten. 

Kalkinan, (v. kalkin), afschnw, 
afkeer. N i kalkinan a f a, iets 
verafschuwen. 

Kalkoean, (M. kalakoean), gedrag, 
handelwijze. 

KaJoekloek, vischsoort. 


Kaloel, ziltige huiduitslag. 

Kaloen, goed. 

Kaloesoer, zie bij ab. 

Kalom, (H. klomp), trip, schoeiscl met 
houten zool en bandje van leer of 
gedroogde huid. 

Iv along, (M. kalong), jabar ka- 
1 o n g, vliegendc hondsoort. 

Kaloi, (v. e n 1 o i) , mandje waarin 
schclplepels opgeborgen worden. 

Ivalsehew, G.K. = kasis. 

Kalsoeoem, (M. pertjoema), ver- 
geefsch, nutteloos. 

Ivalwoeoeng, n e f-, een knoop leggen. 

Kam, of k a m a n, zaadbal. I) i w 
k a m, zweren of puisten op de billen. 

Kamadil, zie k a b a, 1 1 1. 

Ivaman, een miersoort. 

Kaman, zaadbal. K a m a n e 1 1 e m a n, 
scheldend of spottend gezegde tegen 
iemand die lui of vadsig is. Fig.: 
holvormig onderdeel van iets. b.v. d a d a 
kaman, bol van een gong: vgl. 
kam at. Kaman is ook gezwel of 
puist aan schaamdeelen of aars. 

Kamaran, droog, dor. 

Kamaraw, on-, of n e f-, vlecscholijko 
gemeenschap uitoefenen van dieren. 

Kamas, lcamasan of kam a sin, 
klinimende heester, abrus preeatorius 
L. Thee van de blaadjcs getrokken, dient 
tegen hoest en ook om verstandig ^ to 
worden of goedleersch. De blaadjcs 
dienen ook als tooverkruid. 

Kamas, of k a m k a m a s, tangetje om 
haartjes uit te trekken, te epileeren. De 
meest eenvoudige vorm ervan is een 
geknakt baniboelatje. E n-, vast pakken, 
vast knellen, vast nijpen, epileeren. 
Enkamas 1 e 1 a n, wurgen. 

Karnat, pit van sommige vruchtcn, als 
broodvrucht, zuurzak, cnz. Fig,: kitte- 
laar of kleine lippen van vrouwelijk 
schaamdeel. 0 m o e k a m a t, scheldwij- 
ze tegen vrouwen. Vgh k a m a n. 

Kamatil, zie k a b a t i 1. 


77 


Kamdeinan — Kanoetoen 


Kamdeinan, of k a m d i n a n, vrij- 
postig, brutaal, ongezeggelijk, koppig. 

Kametmet, schelpsoort, litliodomus. 

[tamer, groote, gele, bijtencle mier. 

Kami, (v. m i), pisser, klein kind dat 
telkens watert. Zie k a m i s a 1. 

Kamict, zie k a m e t m c t. 

Kamil, G.K. = b a k n i 1. 

Kamin, scheui van vrnclit. 

Kaminat, G.K. = moeoe n. 

Kami?., of ham is (M. ehamis), Don- 
derdag. 

Kamirii, postclein, portulaca oleracea 

L. 

Kamisal, (v. nek-mi en s a 1 i t), 
soort kikker; wordt ook gezegcl van 
kindcren, die veel wateren. 

Kamisan, G.K. == b a k n i 1. 

Kamisin, of k i r k a m i s i n, die 
voortbrengselen, die niet door eenieder 
worden verbouwd, maar ook te koop 
worden aangeboden, als sago, mais, rijst, 
enz., in to gens tel ling met bona w t a n- 
wococn. 

Kamkamas, epi leer tan get je van bam- 
boo of metaal. 

Kainnir, G.K. = nakni r. 

Kamo, wrat, pukkel. 

Kamoem, zwarte stof. 

Kamoemoem, paarsclx of daarop ge- 
lijkende kleur. 

Kamoen, roomkleurige boschduif met 
zwarten staart en zwarte vleugels. 

Ivamoesoen, bakkebaard. 

Kamome, scliaap, (niet inheemscli). 

Kamomot, (v. en k a m 6 t), gegeeuw. 
Enter k a m o m 6 1, geeuwen. 

Kamot, en-, geeuwen. 

Kamrosan, opdringerig, indringerig. 

Kan, zie a b k a n. 


Kan, voorouders. 

Kana, pruim tabak, mondvol eten. 

Kanaan, linzen. 

Ivanar, papagaai. K a n a r abroe k, 
roode papagaai. Kana v m o w k, 
groene papagaai. K a n a r m a v of 
k a n a r J a r, kakatoea, witte papagaai. 
Ivanar n i f a n, nijptang. 

Kanak, e n~, vragen, ondervragen, 
navorschen. 

Kan an fit, amechtigheid, aamborstig- 
heid. 

Kanfir, n e f-, snorken, ronken, rou- 
te len. 

Kanfts, G.K. = n fi s-, ananas. 

Kanasnas janan, of n g a m n g a m, 
visehsoort, jonge enha. 

Kanawoen, of aknawoen, asch. 
N e f-, grijs, aschkleurig zijn. 

Ivaneek, e n-, (vgl. e n-f ancek), 
afloeren, afluisteren, bespieden. 

Kanew, bloemhoutsoort, Cordyline sp. 
tcnninalis, ook vrouwennaam ; zie bij 
m ajoran. 

Kanimoen, geheel alleen, ongeschon- 
den, onaangetast door ziekte. N e f-, 
stollen, klissen. 

Kankan, mug. 

Kankanan, soort mand van sagopalm- 
blaren, waarin de geklopte en gewas- 
sclien sago verpakt wordt. 

Kankown, noeoer kankown, 
bepaald soort Mapper. 

Kanlaheinar, koorts, zinking in J t 
hoof cl. 

Kanoek, G.K. = kata. 

Kanoek, e n-, G.K.— e n- k o, uittrek- 
ken van kleeren. 

Kanoek, n e f-, stinken, slecht rieken 
(niet wegens ontbinding) . 

Kanoeroen, krab soort. N i f a n k a- 
noeroen, holle kies. 

Kanoetoen, grens, naad, voeg, moet. 
Enoet of entaha ni kanoetoen, 
een tijd bepalen, een dag vaststellen. 


Ivanlji — Karkaras 


7 8 


Ivantji, (M. kandji),stijfsel. E n-, 
stijven, strijken. 

Kan tor, (H, kantoor), kantoor, poli- 
tiebureau, rechtzaal. 

Kapalla, (M. kapalla), opperhoofd in 
*t algemeen. Kapalla so w a, familie- 
lioofcl. Kapalla a i of k a b a r, eon 
opperhoofd zonder gezag. 

Kapitan, of akpitan (H. kapitein), 
ondergeschikt hoofd, in rang onder den 
o r a n g k a j a en boven den m a j <3 r. 

Kapteng, (H. kapitein), kapitein op 
een groot sehip. 

Kar, w a t s j i n k a r, sooit oorb anger. 

Kar o, of ngar o, als antwoord op 
een vraag = dat raakt je niet. 

Karaan, vlechtwerk met groote open 
ruiten. 

Karadrad, of k a r i m b r i n, motre- 
gen, mieserig regenweer. 

Karaf, mug', muskiet. 

Karakan, G.K. — karaan. 

Karal, e n-, opeen stapelen. E n s a k, 
enkoeb, of e n w a v s a k karal, 
een opeengestapeklen last dragen, zwaar 
dragen. 

Karan, of karkara n, bamboelatten 
als bevloering. 

Karang, mangasoort, manggifera sp. 

Karat, (v. rat), bovenstuk of dek- 
sel dat op de k a w a v = onderstuk, past • 
van pot, kist, doos, enz; hoog. Habo 
k a r a t, bovenste plank of rand van een 
boot. 

Ivaratan, — karat. 

Karatat, (v. rat), hoog, groot van 
gestalte. Raan karatat, hoogmoe- 
dig, trotsch. 

Karatrat, G.K. = karatat. 

Karawin, ruig, behaard. 

Karbat, rooster van bamboelatten. 

Karbaw, stand, b.v. karbaw r e n- 
ren, middenstand. 


Karbaw, heesterkruid, bryophillum 
calycinum. De bioemen worden door de 
kinderen om den honing uitgezogen. De 
gekneusde blacleren ter afkoeling op het 
liehaam gelegd, ook tot rijping van 
gezwellen. 

Karbaw, (M. karbau), buffel, (niet 
inheemsch op Kei). Karbaw oclin, 
leder. 

Karboes, (M. kerpoes), puntmuts, 
vorin slaapmuts. 

Kare, o e b k a r e, een kleine aarden 
kruik. Kare k o e t, klein gevlochten 
doosje. 

Karet, (M. kareta) , kar, wagen, krui- 
wagen. Karet j a f, spoortrein. 

Kar fen an,, t a n a n karfenan, mid- 
delvinger of -teen. 

Karhoenan, spot. Nanggrehi k ar- 
il o e n a n, spotten, schertsen. Wahan 
karhoena n, spotziek, spotlustig 
uiterlijk. 

Kari, visehsoort. 

Karimbrin, zie karadrad. 

Karin, pandanussoort, van welks bla- 
deren matten gevlochten worden. Ka- 
rin natnanan, andere soort,waar- 
van de bladeren niet doornig zijn. 
Enafat kar in, deze .snijden. E n h i 1 
kar in, de bladeren tot platte rollen 
opwinden. 

Karlngrmg, mandje om sclielplepels 
op te bergen. 

Karit, schildpadsoort. 

Ivarit, poliep. E n s o e n g karit, 
poliepen steken; fig. raadseltjes op- 
lossen. 

Karit, een luisziekte. Als iemand 
ermee behebt is, wordt het haar tot een 
kegel opgebonden. Na eenigen tijd krijgt 
het een grijswitte kleur en is de k a r i t 
rijp. Dan wordt het haar kaal afgescho- 
ren en op een bord op de offerplaats van 
den m i t o gelegd. S cheer t men ’t 
eer af, dan slaat de k a r i t naar binnen 
en zal de zielce spoedig sterven. 

Kaririwan, kuif. 

Karkaran, vloer van bamboelatten. 
Karkaras, bakkebaard. 


19 


Karkercn — Kaslceir 


Karkeren, G.K. — karkir. 

Karkim, kleine roode bijtende mier, 
M. semoet api. 

Karkir, vischsoort. 

Ear mem, ncl- } toorn verbijten, woede 
inliouden. 

Karmom, uitvaagsel, vuil, afvak 

Karod, of akrod, houtskool. 

Karoe, mu is, rat. 

Karoean, Kuif, Net-, gekui I’d zijn. 

Karoean, zaak, bezigheid. 0 m o o 
karoea n a k a clcni? wat heb je hiei: 
te maken. V gl. e n- s a n g r o e. 

Karoekan, weerhaak. 

Karoemrawk, een schelpsoort. 

Karocn, (M. karoeng), zak, baalzak, 
sarong. 

Karoeroein, boomsoort. Iiet fijnge- 
wreven blad client als zalf op brandwon- 
den ; als vrouwen het af kooksel der 
blaren drinken, zullen zij geen kinderen 
krijgen. 

Karoet, e n-, of e n-k irkaroet, 
verscheuren, aan flarden rijten. Nam-, 
gescheurd. 

Karoevroean, zie karoean. 

Kartoehaii, groote landkrab. 

Kartoet, term alleen in gebruik bij de 
bespreking van den huwelijksprijs = al 
’t mandwerk, dat een vrouw bij bare 
werkzaamheden noodig beeft. Meestal 
in verbinding met b a j 5 i, zie b a j 6 i. 

Karwowo, vischsoort; wordt niet ge- 
geten omdat bij zicb met drek voedt. 

Kas, en-, omkoopen, ompraten, ver- 
liefd maken door toovermiddelen. E n- 
kas tom at ni raan, middels k a s- 
k a s iemand omkoopen of verliefd 
maken. 

Kasa, en-, lieht kwetsen, een gleuf of 
inkeping maken, inscheuren, doen open- 
scheuren. N a t-, gekwetst of beursch zijn 
van vruchten. 

Kasar, (M. kasar), grof, ruw. N an g- 
g r e b i kasar, grof of ruw spreken. 

Kasbek, (Mai. tasbih), rozenkrans 
der Katholieken, bidsnoer der Slammen. 


Ivasber, kanon, inzonderheid oude 
bronzen kanonnen, die als stukken van 
waarde bewaard worden, clraaibas. Naar 
gelang der grootte stijgt de waarde ook 
per gewiebtseenbeid. 

Kasbi, Cassave, . een eetbare aard- 
vrucht, manihot utilissima. 

Kasdedar, (v. dedar), doornig, ste- 
kelig, pun tig. 

Kasderan, G.K. = f o e r, vischsoort. 

Kas he, of lc a s j a, zie, kijk, weet je. 

Kasehe, hagedis, M. tjitjak. 

Kasien, (M. lcasihan), arm, ellcndig, 
mcdelijden, Tomat kasien, een 
arme tobberd. Am kasien noeoer, 
wij zijn arm aan klappers. Nakasien 
enho-e v, of w e h i r a, met iemand 
medelijden bebben. 

Ivasil, wit en grijs gestreepte hagedis ; 
als men ze aanpakt, zal men wonden 
krijgen. Olioi k a s i 1 woet of 
w o e t w o e t, al de opperhoofclen van 
een distrikt of kampongkomplex; bij uit- 
breiding al de hoof den met bun onder- 
hoorigen. 

Kasir, een sebelpdietje. 

Kasis, struiksoort. De bloemen worden 
gekauwd of thee van de bladeren ge- 
dronken, door vrouwen, die een tijdelijke 
of geheele onvrucbtbaarheid willen be- 
werken. Dit gebeurt zoo goed als alleen 
door vrouwen, die tot een huwelijk ge- 
dwongen werden, ofwel, die een te 
snelle opvolging van kinderen vreezen. 
In den natuurlijken loop volgen de beval- 
lingen elkaar gewoonlijk op met een 
tusschentijd van ongeveer twee jaar. De 
geroostercle blaren van de kasis clie- 
nen als geneesmiddel tegen verharde en 
opengesprongen voetzolen en hand- 
palmen. 

Kaskas, omkoopsprijs, Aron ka s- 
kas, toovermiddel om iemand verliefd 
te maken. 

Kaskoc, G.K. = kikiw. 

Ivaslerat, kleine bruine, niet bijtende 
mier. 

Kasleb, en-, een kinderspel, dat met 
kanarinootjes gespeeld wordt. 

Kasloeir, of n g a 1 o e i r, zoet. 


Ivaslocoen— Katlab 


So 


Kasloeoen, (v. en- loeoen), sla- 
perig. Matang kasloeoen, ik lieb 
slaap. 

Kasnat, wervehvind. 

Kasiioin, gToncl, bodem. Sobsob 
kasnoi n, plcehtig offer, clat op den 
g’rond vonr 5 t huis of in de k a 1 1 e e n 
plants heeft. Euwatoek tomat s’ 
enho kasnoi n, iemand verstootcn 
buiten de familie of hot dorp; iemand 
buiten smijten. 

Ivasoeit, zie kawi w i. 

Kasoer, (M. kasoer), bultzak, matras. 

Kasoer, (v. en- soer), groote rasp, 
vooral om enbal te raspen. 

Kasrit, G.K., boomsoort. 

Kasrocroet, een schelpdier. 

Kassavat, e n-, vechten van hanen. 

Kasseibat, e n-, (v. en- s e i b a t), 

stoeien, worstelen. 

Kassibil, G.K. = kassoedoe, 

Kassoedoe, (v. en- s o e d o e), glib- 
berig, Entai s o e d o e, uitglijden. 

Kassoes, zie kassoesoes. 

Kassoesoes, kassoes of m a n- k o- 
hoe, klein rijstvogeltje, dicaeum 
Keyense. Kassoes wahan, nog* 
onrijp en melkachtig* van granen, die 
alsdan door de k a s s o e s worclen uitge- 
zogen, b.v. k o k a t kassoes w a- 
han, rijst waarvan de vrucht nog pas 
gezet is. 

East ad, struiksoort, van welks bla- 
deren, vermengd met bladeren der zoete 
pataten, e n m a v, een afkooksel getrok- 
ken wordt, dat de kraamvrouw drinkt 
ter bevordering van het zog; zie ook 
k o v a. 

Kastrol, (H. castor olie), rieinusolie, 
wonderolie. 

Kaswain, krop van vogels. 

Kaswar, boomsoort. 

Kaswar kasuaris, (op Kei niet in- 
heemsch). 

Kaswiek, (v. en- wiek), gespleten, 
gekloofd, gesprongen. 

Kat, (M. katti), gewicht, = G ons. 


Kata, bloedkoraal. 

Kata, e n , n a t-, vuil, versleten zijn. 

Katavtiev, vischsoort. 

Katan, e n-, beklemmen, ergens tus- 
schen zetten, omlijsten, tusschen lattcn 
vastzetten. Endoek katan, bekneld 
zitten. 

Katan, G.K. = n g i v. 

Katar, schild, niet als beschutting, dock 
enkel als dansattribuut: ze zijn dan ook 
sleehts 10-15 c.M. breed, op 50 - GO 
king. 

Katar, e n-, uitstrekken van lede- 
niaten. E n t o e b katar, languit 
liggen. 

Katariet, struiksoort, welks liout ge- 
bruikt wordt om een pijlsoort, a b r a n, 
te maken. 

Katbil, G. Iv. — s 5 r resboel, 
vischsoort. 

Katboear, wifcte kiembol in de kokos- 
noot. 

Kateriet, een zeer groote snort alang- 
alang, of ri. 

Kat f if, zijgevei van een huis. 

Katik, toovermiddel om ’t noodlot te 
raadplegen; niet van Keieeschen oor- 
sprong, doch door Slammen van Boeton 
of Ceram op Kei ingevoerd. Men heeft 
er verschillende soorten van: sommige 
van hout; een rond plankje, langs den 
rand van gaatjes voorzien; in ’t midden 
een knopje, waaraan een touwtje met 
pennetje, waarmee men de gaatjes af- 
telt. Andere zijn van papier, waarop 
mannetjes geteekend zijn, sommige gaaf 
van lijf en leden, andere zonder armen, 
beenen of kop: naar gelang men bij het 
aftellen uitkomt op een graaf of min 
of meer verminkt mannetje, is ? t lot 
gunstig of min of meer ongunstig. 
Andere bestaan eenvoudig uit eenige 
kabalistische teekens op een stuk papier, 
straalvormig van 9 t middelpunt uit- 
gaande, geschreven. 

Katkatan, boomsoort. Fetrameles nu- 
diflora. R. Br. 

Katkisin, zie ngaliwoer, 

Katkoear, boomsoort. 

Katlab, roefje op een schuit. 



Si 


Katlafar — Katvoes 


Katlafar, fijt. 

Katlar, hanekam. De met snijwerk 
versierde voor- en achtersteven van een 
b e 1 a n. 

Katleen, voorvertrek, voorkamer, ves- 
tibule, die men in grootere huizen altijd 
aantreft, en waarin d - 
gehouden worden. Een 1 
zonder daartoe uitgenoodigd te zijn niet 
verder in ’t huis doordringen. 

Katlot, een knolvrucht. 

Katoer, n e’s-, pikken van vogels. 

Kator, scheut van een boom of struik. 

Katwiwi, vischsoort. Plantsoort, waar- 
van de stengels te samen met de vruch- 
ten der b a k n i 1 gekookt worden om als 
p leister te dienen tegen kerkeran. 

Kav, (M. lcapas), garen. Kav n a s, 
garen van de vezels van ananas blade- 
ren. Kav I o b a n of koean, bol of 
klosje garen. Kav a i of kav loban, 
garenklosje. A i kav, een booinheester, 
de katoenstruik, gossypium herbaeeum; 
onverwerkte katoen, watten. 

Kavioen, G.K. = s a n g 6 t. 

Kavlor, kloof of spleet in rotsen. 

Kavnat, vuilnis, afval. 

Kavoeoer, nestheuvel van de boschkip; 
ook de verlaten zandhoop waarin geen 
nesten meer zijn. N e f-, opgehoopt, op- 
geworpen zijn. 

Kawada, zie b a i k o r, cinnamomum 
iners. 

Kawaein, n e f-, stollen, stremmen. 

Kawain, n e f-, G.K. = n e f- a i n. 

Kawanwinit, vischsoort. 

Kawar, vischsoort. 

Kawat, bitter, wrang. 

Kawatoet, zie kawat. 

Kawav, onderstuk, zie karat. 

Kawaw, vischsoort. 

Kawawav, vischsoort. G.K., porselein- 
schelp. 

Kawer, afdakje om te schuilen, b.v. in 
de planting. 


KawiI, en-, G.K. e n- k 6. 

KawilwiI, (v. en- kawil), G.K. = 
k o k 6. 

Kawin, e n-, bamboe, kawit, over de 
atap binden, om J t opwaaien te beletten. 

Kawinwinit, vischsoort. 

Kawioen, G.K. = s a n g 6 t. 

Kawlr, nef-, G.K. = e n - h a b i- 
n g a n. 

Kawirwir, .een knolvrucht, collocasia 
antiquorum ; ze wordt geraspt en geperst, 
daarna geweekt en het bezinksel als 
sago toebereid. 

Kawit, (v. en-kawin), bamboe over 
de atap gebonden om het opwaaien te 
beletten. 

Kawiwi, kasoewit of isoe 
oeoer, wilde betelnoot. 

Kawiwit, G.K. = kawanwinit. 

Kawk, G.K. = jaf ar. 

Kawod, een m i t o e. Zijn verbodstee- 
ken bestaat uit puntige staken. De 
overtreders ervan steekt hij daarmee in 
hun achterste, waardoor ze erg* win- 
derig worden. Vandaar de zegswijze: 
Kawod e n t a 1 moe d i w t e ? te- 
gen iemand die in gezelschap -een wind 
laat. 

Kawoel, een schijntje ' in 

een snitseltje rood stof ,v : als 

gewoon offertje voor de zonde dient en 
bij de meeste offers en ook als onheilbe- 
zwerend middel veelvuldig gebruikt 
wordt. Op Kl. Kei -wordt daarvoor 
altijd, op Gr. Kei meestal rood goed 
gebruikt. 

Kawoel, een vogel, cacomantis assl- 
milis. 

Kawoen, of kawoenwoe n, stomp- 
je, afgeknot stuk b.v. 1 i m kawoe n, 
stompvinger. 

Kawoer, G.K. vallei, bergzadel. 

Kawoer, n e f-, opgestapekl zijn. 

% 

Kawoerwoerit, dondei'beestje. 

Kawoes, hoe man kawoe s, pis- 
lucht. 


W 6 


Kawoka — Ken 


82 


Kawoka, lage boom met eetbare 
vruchten, ximenia americana. 

Kawot, en-, ne f-, of n e s-, kleven, 
kleveiig zijn. 

Kawowar, palmwijnkoker, die in den 
boom hangt, om den palmwijn op te 
vangen. Als hij niet rtieer in den boom 
hangt, heet hij ,s 0 e 1 . 

Kaws, (H. kons), Schoen, kous. 
K a w i t of b a cl j 0 e kaws, trui, 
gebreicle borstrolc, nethemd. 

Ke, G.K. — i of he, aanwijzend 
voomw. 

Ke, zie keke. 

Ke, mandje van klapperblacl gevloch- 
ten. 

Keb, en-, tusschen den sarong vast- 
maken of dragen. iEnkeb soes, den 
sarong boven de borsten vastmaken. 
Enkeb janan, een klein kind op den 
rug dragen, dat daarop vastgehouden 
woi'dt door den sarong, die het kind tot 
onder de armpjes insluit, en door de 
draagster boven de borsten met een 
wrong is vastgeknoopt. Oekeb non 
0! wordt gezegd tegen heel kleine kin- 
deren als zij niezen. Nef-, of n e s-, 
een sarong omdoen of dragen, n.l. om 
de lenden vastgemaakt; vgl. nef- 
w a e i k. 

Keb, n e s-, in horizontal richting met 
iets zwaaien of slaan. 

Keb a, een oorhanger. 

Kebak, nes-, (v. en- keb), iets in 
den .sarong knoopen of bewaren. 

Kebkeb, lang, sma! kapmes; vgl. lies- 

keb. 

Kebon, j a f kebon, vuurvonk, vuur- 
sparkel, genster. 

Kedik, en-, (v. keel in), halveeren, 
doordeelen. N a m-, overlangs doorge-* 
deeld zijn, in stukken zijn. 

Kedil; G.K. = k e cl i n. 

Kedin, de rechter- of linker- leant van 
iets en vanclaar bij uitbreiding: helft, 
kant, zijde, richting, b.v. fofan ke- 
el i n, plank een zijde, = een plank; 
noeoer kedin, een halve Tklapper- 
noot. Kedin balid, linker- kant, 
kedin mel, rechter- kant. Kedin 
1 a i hoeb, de groote kant nog niet, = 
nog niet half. 


Keek, e n-, zie e n- k a e t. 

Keet, e n-, zie e n- k a e t. 

Kef, en-, gespleten door droogte. 

Kein, zie bij e n- t o e b. 

Kelt, e n-, luiken, E n k e 1 1 m a t a 11, 
de oogen luiken, een oog .sluiten om te 
mikken, te zien of iets recht is, enz. 

Kek, vischsoort. 

Keka, liman kek a, bovenarm. 

Keke, of ke, lange liaan op korte 
afstanden met klapperbladeren door- 
stoken en in zee tusschen palen of stee- 
nen gespannen, om bij afloopend tij 
visch tegen te houden. N e s-, aldus 
vissehen. 

Keker, (v. en-ker), wat gegraven of 
gedolven is. 

Kekew, en-, kraaien. 

Kekoet, rank der sirihplant, zonder 
de bladeren. 

Kelor, war k e 1 0 r, komkommerach- 
tige klimplant, luffa acutangula. 

Kent, boomsoort. 

Ken, (kena), raak, juist. Enfan 
ken, raak schieten. E n b a ken, den 
goeclen weg gaan. Nanar ken, gelijk 
hebben. Nanar kenli afa, den 
spijker op den kop slaan, Enfangnan 
k e n, zich herinneren. Enras ken, 
door ondervincling of straf leeren. Ken 
afa w a e i cl, wil dikwijls zeggen: niets 
om te... niets hebben voor het beoogde 
doel, b.v. oehoer ken afa waeid, 
ik heb niets om aan te trekken ; 0 e t a i 
ken h a b 0 w a e i d, ik heb geen boot 
om uit te kunnen varen. Kensa, even, 

een oogenblik. Kensa kensa 

nu eens dan weer Kensasa 

wat, maar heel event jes. E n o e t k e n- 
s a, een godsoordeel toepassen. E n-, aan- 
raken, treffen, betreffen, aangaan. Afa 
enkenwaeid, ? t is zoo maar vanself 
gekomen (sprekende van een wonde). 
E n i t ken, vinden. E n e f ken, her- 
kennen. Naan ken a f a, op iets bij ten, 
dat toevallig in ’t eten is. E n b a ken, 
ontmoeten. Entaha ken, aanraken, 
aanpakken. Enker ken, gravende 
vinden. Hi r roe bissa kensa fak, 
geen van beiclen heeft gelijk of ongelijk, 
gewonnen of verloren. 


Kena — Kifoek 


S3 


Kena, zie akn a, 

Kendom, een groote grove grassoort, 
als groente gebruikt. 

Kenif, boomsoort; afkooksel der bla- 
deren client als zuiverend middel na de 
bevalling. 

Kenken, vischsoort. 

Ken tang, (M. kentang), de Euro- 
peesche aardappel, solanum tuberosum 


Ker, e n-, graven, delven, dabben, 
wroeten, spitten. E n t a i ker, een diep 
voetspoor nalaten. E n t a 1 ker koe- 
h a r, op den hiel draaien. N a t-, ge- 
sprongen, gebarsten, gegroefd zijn. 

Reran, sehildpad met kostbaar schild. 

Kerat, n e f-, (v. en-ke r), ruw, grof, 
vol barstjes zijn. 

Kerdja, of k e r cl j a j a, (M. kerclja), 
werk, arbeid. E n-, werken, arbeiden. 
En kerdja ellenaan of koewat, 
hard werken. E n k e r cl j a in a r a a 11, 
licht werk verriehten. E n k e r cl j a n a 
h i r a, bij iemand in ? t werk zijn. 

Karit, vischsoort, raadsel. E n s 0 e n g 
k a r i t, raadsels oplossen. 

Kerka, strop om de voeten om in boo- 
men te klimmen. 

Kerkeran, (v. en- ker), open- 
springen, barsten van hanclpalmen of 
voetzolen. 

Kerkerat, zie kekeran. 

Kes, zie k i s. 

Ket, kort. Naan k e t, buiten adem. 
Nanggrehi ket, bondig spreken. 
Entaha ket, rap iets doen, zich rep- 
pen, gehaast zijn. Entaha ket 
nengne, overhaast, opgewonclen zijn, 
driftig zijn. 

Ket, nef- G.K. diepe verzweringen 
boven ’t water; met steen tjes over ’t 
water sebeeren, keilen. 

Ket, iief-’ G.K. diepe verzringen 
hebben. 

Ret, vischsoort. 

Ketar, e n-, uitstrekken van lede- 
maten; recht uitstrekken of spannen van 
touw- of binclwerk. 


Keteb, (M. ketip), dubbeltje. 

Kev, e n-, slaan, stomp en. Enkev 
w o a, zelfde bet. 

Kew, duim, 00k als Iengtemaat. E n-, 
met clen duim meten, stompen. 

Kewoet, een struik, waarvan het sap 
uit de geplette schors worclt gedronken 
tegen beslagen tong. 

Ki? vragend praefix, alleen voor per- 
sonen gebruikt. 

Kiban, e n-, rondbuigen, ombuigen. 
N e s-, krom zijn, doorbuigen. N a t-, ge- 
bogen zijn, krom zijn. 

Kibang, e n-, of n a t-, tot een tuit of 
spitsen buil draaien. En kibang 
w o e 0 e t, gedroogde vischjes tussclien 
bamboelatjes verpakken.. 

Kibas, of k i b k i b a s, (M. kipas) , 
waaier, waaiervormige hoekversiering 
bij snijwerk. 

Kiboe, of kibkiboe, wrong, inzon- 
derheid haarwrong. ,E n-, tot een wrong 
vastknoopen, in een wrong vastmaken, 
vooral het hoofdhaar. N e s-, tot wrong 
gedraaid zijn. 

Kid, of k i d jan, vriend. 

Kid, en-, een gleuf maken, een spon- 
ning schaven. 

Kidar, en-, afloeren, bespieden. 

Kidkidin, helft, gehalveerd. 

1 

Kidoe, en-, krom zetten, krommen; 
den rug opzetten om gekrabd te worclen. 

N a t-, gekromd, krom getrokken. 

Kied, e n-, weven, door elkaar vie eh- 
ten; uitstrooien, uitstorten. 

Kien, eetbare worm, die in zandig 
onderloopend zeestrand huist. 

Kiev, e n-, of n e f-, opgeblazen zijn, 
bol staan door lucht of wind. 

Kifak, en-, met een vlam aanslekcn 
om een vlam te verwekken, b.v. een 
lamp. lets niet vlammend aansteken, b.v. 
een sigaar, heet : e n- toerak, 

Kifat, e n-, pikken van vogels. 

Kifoek, n e s-, knipoogen, oogjes knip- 
pen, tegen vrouwen geldt het voor zeer 
onwelvoegelijk. 



Kihin — Klrkir 


84 


Kihin, G.K., waar, oprecht. 

Kik, e n-, '1 ■ r-" 1 " r.m r~ -an touw, band, 
draad, enz. '< ■ . ■. onsterk van 

deze voorwerpen. 

Kik, e n-, bijten.E n k i k roer n i- 
f an, knarsetanden. E n k i k n g a i, zie 
ngai. Fig. : e n k i k rahan, be- 
(agen. E n k i k j a f, zich de vingers 
branden. N e f-, bijtachtig zijn. 

Kikan, overgrootvader, achterklein- 
kind. 

Kikik, (v. en- kik), beet, bijtwonde. 

Kikin, (v. enkik), aangevreten, b.v. 
k i k i n k a r o e, door de muizen aange- 
vreten. 

Kikin, (M. sisi), zijde, kant. 

Kikir, (M. sisir), hoornen baarkam. 
Mas kikir, gouden boogje, waarin 
een blikken plaatje met kamvonnig 
uitgesneden tanden; client als haartooi 
bij Iiooge gelegenheden en als liartastuk. 

Kikit, en-, seheeve gezieliten trekken. 

Kikiw, een kliskruid, urenalobata, 
fam. malvaceae. Fig.: met elkaar gelijk- 
staande in stand, zoodat men onderling 
huwelijken kan aangaan. Mel kikiw, 
van gelijken a cl el. Roemat k i k i w 
J a w a h a n, de adel van Roemat staat 
g*elijk met die der familie Jawahan, clus 
kan liuwen met die familie. 

Kikoer, n e s-, slingeren, kronkelen. 

Ivil, e n-, scheef doen zijn, ombuigen, 
scheef of schnin zijn. Nes-, scheef of 
sehuin zijn. Fig,: onoprecht, huichelach- 
tig zijn. N e ,s k i 1 k a w, scheef en 
schots, onbetronwbaar. 

Kilboban, of war k i 1 b o b a n, een 
slingerplant. 

Kilboban, zie b o b a n, viscbsoort. 
Men raakt met den bek ervan de borsten 
van kleine meisjes aan, opdat deze zich 
even als de kop van dezen visch klein 
en spitsvorm ig zouden ontwikkelen, bet- 
geen voor mooi geldt. 

Kilboek, een kleine soort slang. 

Kilkil, (M. kili kili), roeidol. 

Kiljaban, G.K. 3= nafohot, een 
erwtsoort. K i 1 j a h a n of kiljaban 
foeoen, kittelaar of kleine lippen van 
’t vrouwelijk schaamdeeL 


Kilkik, n e f-, G.K. = nef- h a 1 e 1. 

Kilkiloen, zie k i 1 o e n. 

Kilkin, nef-, zie en- s a 1 n g i t. 

Kilkor, viscbsoort. 

Kilkokir, e n-, kakelen van de boschkip, 
k i 1 w a r. 

Kilkowor, vischsoort, de koning der 
visscben. 

Kiloek, n e s-, afkeuren, verwerpen 
wat niet bevalt, en van claar: uitzoeken, 
uitkiezen. 

Kiloen, of k i 1 k i 1 o e n, lieveling, ver- 
troeteling. J a n a n kilkiloen, troe- 
telkind. Enjoot ni kilkiloen, 
alles krijgen wat men vraagt. 

Kilwar, boschhen, megapodius Rein- 
wardii. 

Kilwoeoeng, knoop, kink in touw, 
liaan, enz. 

Kilwov, afval bij ’t sagoldoppen, = 
oeoet; een schimmelplant, die claarop 
tiert, ook ifan kilwov genoemd. 

Kilwov, zie webin. 

Kim, n a m-, verbrokkelen. 

Kinar, en-, klieven, splijten. 

Kinik, en-, aanpunten. 

Kir, een schelpsoort, lima striata. 

Kir, G. I(. = ng’oetoen, soort 
mandje met cleksel. 

Kir, en-, krabben, raspen, afschrab- 
ben ; aanzoeken tot kwaad. N e f k i r 
benijden, ini walian nefkir, bij is 
afgunstig. Vgl. koem en n e f-k o e nm 

Kir, zie k a m i s i n. 

Kirik, e n-, glad strijken, kreuken 
wegstrijken, b.v. e n k i r i k jab, pan- 
danusblaren, bestemd om matten van te 
vlecliten, glad strijken. lets steken door 
een daartoe bestemde opening, b.v. den 
draad door bet oog eener naald. 

Kirir, en-, masseeren. 

Kirkir, (v. en- kir), jeukerige bnid- 
uitslag. 


$5 


Kirkir — Koeba 


Kirldr, of k 1 r k i r i n, vischsoort. 

Klrkirin, zie k ir k 1 r. 

Kirkiw, zie k i k i w. 

Kis, k e s of k e s j a n g, mondvoor- 
raad, lijftocht; al wat men als voorraad 
meeneemt als men uit of op reis gaat. 

Kis, en-, kloven, spijten. 

Kis, e n-, G.K. =: en- ngis. 

Kis an, leeg van vruchten, b.v. no e- 
o e r k i s a n, looze klapper zonder 
vleesch. 

Kisin, kittelaar, kleine lippen van ’t 
vrouwelijk schaamdeel. Eeinan ki- 
sin f e 1 s a n g 6 t, seheldwijze. 

Kiskis, G.K. = saraket. 

Kiskisan, (v. kis an), zemelen, kaf, 
leege peulen, doppen, schalen. 

Kiskiw, zie lc i k i w. 

Kislar, aambeien, uitzakken van den 
endeldarm. 

Kisoe, e n-, blind maken. E n k i s o e 
mat an, de oogen blind stooten, of be- 
zeeren zoodat men niet meer ziet. N a t-, 
blind zijn. 

Kit, of k i t k i t, schepper van klap- 
perbladnerven om e s o e te scheppen. 
E n-, met de k i t deze wormen scheppen; 
opscheppen, nitscbeppen in } t algemeen. 
Enkit w a h a, water hoozen. Kit 
wall a, hoosvat. 

Kit, of k i t k i t, winst bij spel; beloo- 
ning aan dansenden gegeven. E n-, aan 
dansenden een belooning geven. 

Kitoen, en-, zie en- kit, e s o e 
scheppen. 

Kiw, en-, een insnijding of inkerving 
maken, vooral om dan verder te splijten 
of te pellen, b.v. in den top van een bam- 
boelat, tusschen den harden buitenbast 
en den zachten binnenkant, om dan ver- 
der den harden bast af te scheuren. 

Kiwoet, boomsoort, zie aha r. 

Klar, (H. klaar), gereed, af. 

Kler, zeef, liouten pakkistje. K 1 e r 
j a n i k, of k 1 e r i h i n, fijne zeef. E n-, 
of n a k-, zeven, ziften. 


Kler, een struik, welks bladeren als 
moes gegeten worden. 

IOiv, nak-, schuilen voor, schuilen 
onder. 

Ko, klein, gering. Koko, zelfde bet. 
T o m a t k o of koko, of koko h i r, 
de mindere man, in tegenstelling met 
tomat ten, of teten h i r, de nota- 
belen. K o, een zekere (van personen), 
veelvuldig als bepaling gebruikt, vooral 
wamieer men van of tegen gelijken 
spreekt, b.v. k o w a t, een vrouw. K o j a, 
of k o h e, aanroeping: he, jij daar! 

Ko, kant, in samenstellingen als: 
k o 1 1 1, driepoot, driehoek, driekantig. 
K o f a k, vierkant. Nef- k o f a k, vier- 
kant zijn, enz. 

Ko, e n-, uitdoen, afleggen, losknoopen 
van^ kleeren., Enko kading, hak, 
gai, een laioop, haak, gesp losmaken. 

Ko, e ii-, ontbolsteren, b.v. kanarinoot- 
jes, betelnoot, ienz. Entev k 6, ontbol- 
steren, door er met een steen op te 
kloppen. 

Ko, kreek, waterplas, poel. 

Kob, vuurvlieg. Kob enkof, de 
vuurvlieg flikkert. E n-, smeulen. 

Kobal, boomsoort. 

Koboe, klein insekt. 

Kod, far kod, een rog met blamve 
vlekken op den rug. 

Ivodahil, een addersoort.. 

Koean of k o k o e a n, klos, kluwen. 

Koeb, en-, op de sehouders clragen. 
E n lc o e b k a r a 1, zie k a r a 1. Nes-, 
zelfde bet. 

Koeb, of koeb koeb, bol, knop op 
voor- en achtersteven van een belan 
of schuit. Bingan k o e b k o e b, kop, 
tas. Kobkoeb, omhullend vlies of 
helm, die het kind in den moederschoot 
omsluit. Koeb koeb enngatil 
r u k, wordt gezegd, als bij een baron de 
vrouw het vocht te voorschijn treedt, dat 
de bevalling onmiddellijk vooraf gaat. 
E n-, of n e f-, bolvonnig zijn, bolvor- 
mig maken of samenvatten. 

Koeba, e n-, draven, huppelen, sprin- 
gen. N e s-, wieg-elen, op en neer bewe- 
gen,hobbelig zijn. Nat-, veerkraeht ig 
zijn. 



Koebang — Koekoer 


S6 


Koebang, (M. oewang of gobang), 
geld. Koebang Eiwav, inlandsche 
betaalmiddelen, als borden, stukken 
goud en zilver, kanonnen, enz. Koe- 
bang Avlad, gemunt geld of papier- 
geld. Koebang i h i n, zilvergeld. 
K o e b a n g terkas, papiergeld. K o e- 
bang koko, lcleingeld. E n f i d 
koebang, of enfaha na koe- 
bang, voor geld koopen. Entoekar 
koebang, geld wisselen. Ning k o e- 
bang einan, ik heb bet voor mijn 
geld gekocht, = ik ben er volkomen 
baas over. Koebang s i e n, valsch 
geld. Koebang koensi, gemeente- 
geld, familiegeld. 

Koebang, een bloemkruid, nachtsclioo- 
ne, mirabilis jalappa. Ai koebang, 
een boomheester, plumeria acutifolia. 
Het geroosterd blad dient als pleister op 
gezwellen. 

Koebes, zie k a b e s. 

Koebil, G.K. = absek. 

Koebkoeb, boomsoort. De blaren wor- 
den gebruikt als afdrijvend middel. 

Koebkoeban, (v. en- koeb), bolrond. 
Woean koebkoeban, voile maan. 

Koebni, (H. Companie) Regeering. 
Koebni teten of d e d o e, de oude 
Compagnie. Koebni fomoer, tegen- 
woordige Regeering. 

Koeboer, (M. koeboer), graf, begraaf- 
plaats, kerlchof. Koeboer toem, 
familiegraf, boven den grond van stee- 
nen opgestapeld. De last wordt met 
begraven, maar daar eenvoudig in gezet 
en met steenen bedekt. Voor een volgend 
lijk wordt plaats gemaakt, door het 
doodshoofd aan ’t boveneind op een bord 
langs den wand te plaatsen en de been- 
deren langs de zijwanden op te ruimen, 
waarna de rdeuwe kist weer de plaats In 
’t midden inneemt. 

Koeboet, n e f-, onvruchtbaar zijn van 
grond. Tanat koeboet, of koe- 
boet korien, onvruchtbare grond. 

Koed, kist met slot, koffer. 

Koed, zwartsel, inzonderheid fijnge- 
stampte verkoolde klapperdoppen met 
klapperolie vermengd, om bout af te 
smetten met de a r 1 e 1 a n. 

Koedik, e n-, met de sehaar knippen. 

ICoeding, (M. koenting), sehaar. En-, 
knippen. 


Koedkoed, (v. koed), vuil, morsig, be- 
smeurd. Waban koedkoed, be- 
morst gezicht, vuil geziebt. 

Koedoe, en-, G. K. = n ak-biloek. 

Koedoer, dikbuikig. Koedoer Jar, 
een buikziekte, opgezette buik. 0 e b 
koedoer, groote aarden lcruik. 

Koef, (H. koffie), koffie, Enf o e- 
t a r koe f , koffie malen. E n t o e n 
k o e f , koffie branden. Naneng of 
enoet koef, koffie zetten. 

Koefik, en-, bespieden. 

Koeil en-, op de teenen loopen. 

Koek, en-, kalfaten. 

Koek, krom, gekronkeld, gekroesd. 
Moer koek, kroeshaar. E n koek, 
aardappelsoort met veel kromme uit- 
wassen. Om dit te bevorderen, worden 
ze aangelioogd, bij welk werk men de 
vingers over elkaar gewrongen houdt. 
En-, kromme stokken, vooral bamboe 
en akar bahar in ’t vuur heet maken 
en dan buigen; na afkoeling blijven ze 
in den gegeven stand. N e f-, krommen, 
buigen. Nef-koek liman, de han- 
den vouwen, de vingers over elkaar 
krommen. N a f-, krom, verwrongen zijn, 
gekroesd zijn van haar. Koeknoeoer 
r 6 n, G. K. = e n 1 a i s a r loo, ge- 
kruld van baar, doch niet gekroesd. 
0 e k o e k o ! wordt gezegd tegen kleine 
kinderen als ze boesten. 

Koek, n e s-, binken, springen. Nes- 
k o e k b a h a n, by sommige spelen 
binken. 

Koekang, en-, beloeren, bespieden. 

Koekbetan, (v. koekoen en en- 
b e t a n), zwerende nagel. 

Koekis, (H. koekjes), koekje, gebak. 
Koekis Eiwav, = eloe. 

Koekoe, zie k i k i w. 

Koekoea, priem, els. 

Koekoeil, G. K. =koetkoet. 

Koekoen, (M. koekoe), nagel, 
klauw, lioef. 

Koekoei*, (M. goegoer), G. K. = 
woeka. 

Koekoer, vloo, dierenluis. 


Roekoer — Koet 


8y 


Koekoer, G. K. = w e i 1 a n. 

Koekoer, en-, afpellen, ontpeulen. 

Koekoet, N e s-, krimpen, slinken, ver- 
kleumd zijn. N a r-, gekrompen, geslon- 
ken zijn. 

Koekoetan, (M. o e t a k), hersenen. 

Koekwav, G. 3L = j a b a r koko k. 

Koel, of k o i 1, kolipalm, borassus 
flabelliformis. 

Koelik, e n-, bewaren, opruimen, weg- 
bergen, t schoonmaken, b.v. den weg of 
een plein. Enkoelik nit, een doode 
begraven. In samenstellingen bsteekent 
koelik: gebeel en al, op. Op KX Kei 
bezigt men echter in dezen zin nieestal 
w a t o e k. Naan koelik, geheel 
opeten. Enoet koelik, geheel 
afwerken. 

Koelir, troffel. 

Koelit, k o e 1 i t k a f , verhooging van 
atap langs het boord van een bootje om 
bet inslaan der golven te beletten. Fig.: 
bewaker, beschermer. 

Koelkoel, klein hoofdkussentje voor 
pasgeboren kinderen. Het vomit een 
soort zadeltje, waarin het hoofdje rust 
en de oorschelpjes rusten op de op- 
staande randen, opdat ze van ’t lioofd 
afstaande gehouden, dezen stand zouden 
behouden. Men noemt dit : enlar 
a r o e n. Soms is dit lcussentje opzette- 
lijk zoo genaaid, soms dient als zoo- 
danig een stuk goed of een sarong, 
waarin men dicht bij elkaar twee dikke 
knoopen gelegd heeft, waaxtusschen dan 
’t hoofdje rust. De koelkoel heeft 
nog voor doel te beletten dat het hoofdje 
zou omslaan en verzwikken. 

Koelwoeng, N a f-, geknoopt zijn van 
touwwerk. 

Koem, een schelp mr 1 - r 

buitenkant, hyppopus </.'■ 
gebruikt, om na ’t bakken de kruimels af 
te schuren van e n b a 1- of sagokoekjes. 
E n-, die koekjes aldus af schuren. N e f-, 
gierig zijn Nefkoem a f a, gierig 
zijn op iets, iets niet willen geven. 

Koemnien, (M. kemenjan), wierook. 

Koemom, zie karmo m. 

Koen, mandje met deksel, van pan- 
danusbladeren gevlochten; draagmandje 
van vrouwen, j a f a r koen. 


Koena, e n-, tot een koenkoena 
opi^ollen. 

# Koenkoena, tuitje, nieestal van een 
sirihblad, waarin een stuk betelnoot en 
de noodige kalk gedaan wordt. De 
aldus klaargemaakte pruimen op een 
schotel gerangschikt, dienen bij offers 
of worden bij plechtige gelegenheden 
aangeboden, alsook door den man aan 
de vrouw en omgekeerd bij het huwelijk 
na afloop van den gezamenlijken huwe~ 
lijksmaaltijd. Als in gewone omstandig- 
heden een man een koenkoena aan 
een vrouw aanbiedt of toezendt geldt 
dit voor een zondig aanzoek. 

Koenoek, en-, G. K. = en-ko. 

Koensi, (M. kongsi), vereeniging, 
maatschappij. E n-, gezamenlijk een 
zelfde doel nastreven; zieh vereenigen. 

Koentsi, (M. koentji), sleutel, slot. 
E n-, sluiten, opslot doen. 

Koeoek, vast. Em~, vastmaken, vast- 
zetten. Entaha koeoek, vasthou- 
den; fig.; voet bij stuk houden. 
Entaha koeoek hira ni ngoin, 
iemand aan zijn woord houden. 

Koeoen, savkoeoen, G.K. = sav 
o e o e n, zie bij o e o e n. 

Koeoen, nat-, of aroen n a t k o e- 
o e n, doof zijn, hardhoorig zijn. Enfat- 
koeoen, verdooven. 

Koeoet, n e s-, of inkrimpen, slinken, 
verschrompelen, kleiner worden. 

Koer, e n-, kirren. 

Koerat, n a b-, (v. oerat), gerimpeld, 
gericheld zijn. 

Koerma, zoete dadelsoort, phoenix 
dactylifera L. 

Koeroek, e n-, bukkend of gebukt 
voortgaan, onderdoor kruipen. 

Koesit, en-, krabben. 

Koeslek, touw met steen bezwaard. 

Koestel, papaja, cerica papa j a. De 
getah of de opengesneden onrijpe vrucht 
wordt aangewend om splinters te doen 
uitkomen; de geroosterde blaren tegen 
giftige beten en op de gezwollen plekken 
gelegd bij beri beri. 

Koet, en-, verklappen, verklikken, 
verraden. 


Koet — Kokoeil 


ss 


Koet, klein, gering, zachtjens. Koet 
of tomat koet, kleine, kind. Wordt 
veel vo or eigennamen geplaatst ter 
aanduiding van kind of mindere man, 
b.v. koet Bal. Soms ook als vleiterm, 
b.v. ait koet, vadertje. Op G.K. ook 
gebruikt voor denkoet, weinig, een 
beet je. Koetkoet, koetsenin, 
zeer klein, heel weinig. 

Koetafler, de boorschelp. 

Koetan, boomsoort, soort flacourtia 
inermis; de eetbare vrucht. 

Koetan, bed of afdeeling in een tuin. 

Koetang, (M. koetang), keurslijfje. 

Koetkoet, (v. koet), zeer klein, heel 
weinig, zachtjens, behoedzaam. 

Koetkoetan, dwarshout over een boot 
gebonden, om ,stevigheid bij te zetten. 

Koetri, zie bij 1 i r. 

Koetriet, = 1 i r k o e t r i, zie bij 1 i r. 

Koeva, zie b a k o e, = plat mandje 
van pandanusbladeren gevlochten. Koe- 
va affroean, een andere soort er 
van. 

Koevik, kleine slangsoort. 

Koevlek, dikke roode of zwarte dui- 
zendpoot, (niet gif tig). 

Koewas, (M. koewasa), macht, gezag. 
Jaw koewas afa i, daar heb ik 
macht over. Jaw koewas w a e i cl, 
daar heb ik niets over te zeggen. 
Tomat koewas, machthebber. 

Koewat, (M. koewat), kracht, sterkte, 
sterk, stevig, hard van eenig werk ver- 
richten. Ajo koewat! komaan, flink 
aan! N i koewat, , sterk zijn; bedreven 
zijn, sterk zijn in, b.v. n i koewat 
endad r a h a n, hij is sterk in *t huizen 
bouwen. Zijn best doen om, b.v. enoet 
n i koewat e n w e e n g am, hij doet 
zijn best om ons beet te nemen. Enreek 
2 i i koewat, zijn krachten inspannen 
om. N a koewat, dwingen. 

Koewik, e n-, loeren, turen, giuren. 
Lerenkoewilc, de zon komt op. 

Iiof, en-, flikkeren, lichten. 

Kofak, vierkant. N e f-, vierkant zijn. 

Kofar, of kofkofar, armband van 
eelMoid. 


Kofaw ewoet, of einwoet, of f a W 
e w o e t, uitdmkkmg om al de Loerli- 
ma’s aan te duiden. 

Kofko, kant, zijde, in samenstellingen 
als : k o f k o f a k, vierkant, k o f k ot i 1, 
driekant, enz. 

Kofkofar, zie k o f a r. 

Kofofoer, wratje, pukkel. 

Kohak, in: kohak b e t k a i! weet 
ik het ? wat weet ik er van ? 

Koho, en-, hoesten. 

Kohok, zie koho r. 

Kohor, bamboelat. K o h 6 r ha, een 
bamboelat. E n-, of en-kolio k, bamboe 
tot latten splijten. 

Koik, kleine soort nevelkraai. 

Kok, (verkorting van kokat), rijst. 
K o k w o e 1, roode rijst. Kok nit, een 
grassoort. 

Kok, en-, openbreken, openslaan van 
ronde voorwerpen met harde schaal. 
Mantiloer enkok, het ei breekt 
ojien. E n k o k noeoer, een kokosnoot 
openslaan, ook met de bijbedoeling om 
het noodlot te raadplegen. Namkok, 
opengebroken. 

Koka, e n~, borrelen, opborrelen, 
zieden, pruttelen op ? t vuur van iets dat 
kookt. 

Kokar, e n-, holder branden. J a f 
k o k a r, hel vlammend vuur. Ler en- 
koka r, ’t is middag. Enkokar 
(lama r, de kaars snuiten. 

Kokat, rijst. Oryza sativa L. Kokat 
woelwoel, of kokwoel, roode rijst. 
Kokat ningier, witfce rijst. Kokat 
b o e o e t, kleefrijst. Kokat biboen, 
of kokat mat an, ongepelde rijst. 
Kokat ihin, gepelde rijst. Entev 
kokat, rijst pellen. 

Koklak, balzamien, impatiens balsami- 
ne; dient om de nagels van wingers en 
teenen rood te verven. 

Kok nit, grassoort, die door de n i t en 
r a e i t gegeten wordt. Dient als trek- 
pleister tegen zweren, 

Koko, zie ko. 

Koko, (v. e n- ko), ontbolsterd. 

Kokoean, zie k o e a n. 

Kokoeil, G.K. = kilwar. j 



*9 


Kokolio — Kotor 


Kokoho, (v. en- koho), hoest, ver- 
koudheid. 

Kokok, vischje, dat als men er naar 
steekt of grijpt, telkens een eind voort- 
schiet, van daar: enkabiljaw ko- 
kok, ergens een slag naar slaan, luk 
raak iets doen. Jabar kokok, zie 
j a b a r. 

Kohoong, en-, door elkaar geward of 
gegroeid zijn. 

Kokra, en-, kakelen. 

Kokrai, zie rokra i. 

Koloek, of Toekloek, zeepaard je, 
hyppocampus. 

Kom, en-, tot poeder malen, vergrui- 
zen. 

Kom, e n-, aanbranden, aanbakken. 

Roman, slecht, ongunstig. 

Komin, spijs van sago. 

Komis, e n-, (H. commissie), of e n b a 
komis, op inspeetie gaan. 

Komkom, (v. en-kom), meel, poeder. 
Naan komkom, met den mond vol 
tanden staan. 

Kon, G.K., rotskloof, gat in steen of 
rots. 

Kon, vischsoort. Soorten zijn : Kon 
sien, kon kokar, kon k o 1 a i. 

Kongihen, (v. ko en ngihen), 
ongehuwd. 

Konoer, G. K. = k a k a r. 

Konsin, of b 6 r, vischsoort. 

Kontang, (H. kontant), kontant. 

Kontrak, (H. kontrakt), kontrakt, 
overeenkomst. 

K5i, degene voor wien een andere, die 
madoean genoemd wordt, den huwe- 
lijksprijs betaalt, is diens koi. Koi 
mardoe, = k d i. 

Koi, e n-, kreupel zijn. 

Koik, e n-, of enkoikwak, G.K. = 
en- ki dar. 

Koil, een palmsoort, kolipalm, boras- 
sus flabelliformis. 


Kontroleur, (H. controleur), contro- 
leur. 

Koptoean, koptotoean, betoe- 
an, of neb- toe, (M. toewah), oud 
van jaren voor levende wezens. 

Kor, krom, gebogen, bochtig. King 
k o r, snijwerk in krinkelende vormen. 
N e s-, of neskorko r, krom, gebogen 
zijn, heen en weer zwaaien. 

Kor, ai kor, muskaatboom, iruskaat- 
noot, cinnamonum iners. Zie b a i k o i\ 

Korat, n a t-, een dikke tong hebben, 
kadul spreken, 

Korien, dorre, onvruchtbare grond. 

Korkoran, hnig, keellelletje. 

Kormatan, een schelpje, succinea. 

Kor win, een vogel, dicrurus megalor- 
nis; wordt bescliouwd als door een boo- 
zen geest bezeten. 

Kosa, e n-, of n a t-, te voorseliijn 
komen van den eikel der roede door 
terugtrekking der voorhuid. 

Kot, G.K., deur, n.l. hetgeen de 
opening sluit, welke opening zelf fid 
of fid matan heet. Enwal kot, 
de deur openen. Enhor kot, de deur 
dicht doen. Op Kl. Kei is kot all een 
gebruikelijk in: kot fofon, deur van 
een vesting, olioi toem, 

Kot, of k o ta, (M. kota), vesting, ver- 
sterkt dorp — ohoi toem. 

Kot, e n-, splijten. klieven, pletten van 
bamboe. 

Kotan, en-, of nes-, eng, klein, te 
eng, te klein zijn. 

Kotil, driepoot, treeft, driekantig, 

Kotkotan, (v. kotan), bekrompen, 
eng, nauw, belet, verhinderd. Fid n i 
kotkotan, de deur is te eng. N i n g 
kotkotan, ik ben belet, ik heb geen 
tijd. 

Kotor, (M. kotor), vuil, morsig, vuil- 
nis, al wat besmeurt of vuil maakt; 
ontuchtig. Tomat kotor, een losban- 
dig mensch. K o w a t i o e 1 i n kotor, 
die vrouw heeft de inaandstonden. 
Nanggrehi kotor, ontuchtige ge- 
sprekken voeren. 



Kotrat — Laeit 


go 


Kotrat, e n-, zie en- kokr a. 

Kov, en-, nef-, pooten, planten. 
N a m-, gepoot, geplant. 

Ivovat, e n-, zie en- ko v. 

Kovat, roeibank in een scliuit. 

Koviai, Zuid westelijk N. Guinea. 

Koviat, pet, klepmuts. 

Kowa, bamboekokertje. 

Kowar of kokowar, zuil, zuilvor- 
mig, platrond, stapel van bofden, tros 
van touw. Mas kowar, ronde gouden 
plaat. ,E n-, oprollen, opstapelen. N e s-, 
tot zuil of tros opgestapeld of opgerold 
zijn. 

Kowor, vischroede. 

Kowir, e n-, of ne f-, wedijveren, den 
voorrang betwisten. 

Kown, gepofte massa, b.v. van een 
mengsel van sago, kanarinootjes en 
visch, kown manga. 


La, nef-, (M. lari), zieh snel voort- 
bewegen, loopen, draven, wegloopen, 
vluchten, ontvluchten, zeilen. 

La, n a k-, drank met een straaltje in 
den mond laten loopen. 

Laa, e n-, kruipen, zoowel van kruip- 
planten als van dieren; sluik zijn. 

Laan, j a f 1 a a n, roet. 

Labai, loer L a b a i, al degenen, die 
noch tot de Oerfima ’s, nocli tot de Oer- 
siwa ’s behoorden: ze vormden in lioofd- 
zaak den .stain N o e f i t t a li e i t, doch 
werden door Karbaw siw overge- 
haald tot de Oersiwa ’s toe te treden ; zie 
Oersiw. 

Labak, e n-, betasten, omvatten. E n- 
labak liman, de hand betasten, om 
te weten, of iemand ziekelijk of wel- 
varend is; voelt de hand kil aan, dan is 
’t een ongunstig teeken. Den pols voelen. 
N a k-, betasten. 

Labaran> boomsoort. 

Lablr, in de samenstelling: enwet 
labir, spelen, stoeien. 

Labis, of lablabis, (M. lapis), 
laag, zoom, voering van kleeren. Fig.: 
geslacht, generatie. 


Kown, e n-, klappernooten ontbolste- 
ren, door den bolster open te ,slaan en 
los te wringen op een in den grond ge- 
zetten, aangepunten staak. 

Kown, helm. Tomat i n i kown, 
hij is met den helm gaboren. 

Kown, nab-, of n a m~, verschrompe- 
len, slinken, krimpen. 

Kranding, (M. krandjang), grof gc- 
vlochten mand. 

Kras, (M. kras), komt alleen voor in 
een paar uitdrukkingen als: w e r k ras, 
sterk water ; p a r i n t e kras, diingend 
bevel. 

Kroekan, haak, weerhaak. 

Kwal, of akwal, (M. koewali), braacl 
of kookpan. 

Kwar, (H. kwart), kwartje (nrrant), 
kwartier uurs. 

L 

Lablabis, een kleine heester, datura 
var., M. ketjoeboeng, waarvan de bla- 
deren gebruikt worden als geneesmiddel 
tegen gezwellen en puisten. 

Labo ! of 1 a m 6 ! tusschenwerpsel als 
versterking van } t gezegde, b.v. oho 
labo! wel zeker! Om nog meer nadruk 
op het gezegde te leggen, b.v. half 
driftig of tartend, herhaalt men het ge- 
zegde nog eens achter labo, b.v. oho 
labo oho! ja, zeker, ja! S a labo 
s a! nu goed dan, dan is ’t verkeerd. 

Lad, albino, albinovlekken. 

Lad, of 1 a d 1 a d, G.K., spinneweb. 

Laein, eer, vroeger, voorheen, eerste, 
vooraf . 0 o e m b w a laein, ga gij 
eerst = vroeger; o oembwa o e, == 
ga gij eerst = voor op. Doenj ai 
laein, eertijds. Habo laein, voorste 
kromming van de kiel eener boot. 

Laein, dunne, breede oorhanger. 

Laeit, en-, rekken, uitstrekken. 
Nanggrehi for laeit, raaskallen. 

Laeit, e n-, spoelen, uitspoelen, door 't 
water halen, af spoelen; wasschen van 
voorwerpen, die door afspoeling .schoon 
gemaakt worden, als b.v.: borden. 



9 * 


Lafa — Lalar 


& 

Lafa, nan g-, diclit bij, tegen over 
zijn. E n cl o e k lafa, zitten naast. 

N anggrehi lafa, kadul spreken. 
Nak-, ingevallen van buik of wangen. 

Lafan, dunne soort getakte bamboe, 
bamboesa sp. 

La far, (M. lapar), honger. Enmat 
1 a f a r, of n a 1 a f a r, van honger 
sterven. N eb-, hongeren, honger hebben. 
Neblafar kokat, verlangen rijat te 
eten. Ohoi neblafar tom at, er 
zijn geen menschen in liet dorp, er is een 
tekort aan menschen. 

Lafetar, of 1 e f e t a r, een slinger- 
plant als bincltouw gebruikt. De bladeren 
worden als moes gegeten. De gekneusde 
stengel client als pleister tegen steken in 
de zij. Het sap met moedermelk eener 
vrouw vermengd, client als geneesmiddel 
tegen oogziekte. Afkooksel der bladeren 
client als afclrijvend midclel. 

Lafik, e ii", = e n- 1 i 1 of e n 1 i 1 i k. 

Lahai, G.K. = e si an r on. 

Lahar, of 1 a h a r i n, swelling of pui- 
lende wonden aan aars of scliaamdeelen. 

Lahenar, (vgl. neb- laheng), ver- 
koudheid, vooral fluimerigheid en snot- 
terigheid, koorts. Kan lahenar, 
koorts. 

Laheng, n e b-, kuchen. 

Laher? vischsoort. 

Lahoeran, groote giftige landsala- 
mander. 

Lai, groot van afmeting, hevigheid of 
waardigheid; sterk, hard, luid, zeer, 
voornaam. Tomat 1 a i, groote man of 
groot man. N i o e t 1 a i, harde wind ; 
d o o t 1 a i, harde regen; 1 e r 1 a I, felle 
zon. Nanggrehi 1 a i, luid spreken. 
A n g 1 e d 1 a i, dikwijls, veel. N i raan 
1 a i enhoev jaw, hij is bevriend met 
mij. Lai ten, zeer groot. 

Lai, en-, kruipen van klimplanten, 
sluik zijn van haar. Moeroen enlai 
s a r loo, gekruld haar, doch niet 
gekroesd. 

Lai, neb-, (M. lajoe), verlept, ver- 
flenst zijn, slap hangen, dor zijn van 
borsten. Enfab-lai, slap,' lenig ma- 
ken, vooral van bladeren door schroeiing. 


Lain, vischsoort. 

Lain, stekel van sommige visschen, 
lange puntangel van insecten. Nare n- 
w a v lain, staarster. 

Lair, kaap, landtong. Lair toetoe, 
zuiclpunt, en lair t a w o e n, noordpunt 
van een eiland. Enwal lair, een kaap 
omgaan. 

Lak, rood. Kok 1 a k, balzamien. 

Laka, e n-, zie e n- 1 a a. 

Lakadek, zie d e k. 

Lakar, stapel van platte voorwerpen, 
als planken, sagokoekjes, enz. E n-, 
zulke voorwerpen opstapelen. 

Lakat, mandje om borden in op te 
hangen. Lakat kaloi, de borden, die 
bij een huwelijk door de familieleden der 
bruid, m a n g ohoi, aan de familie van 
den bruiclegom, j a n oer, gegeven 
worden. Zij vormen met de sarongs, 
bingan esbo en het eten de tegenge- 
schenken voor den huwelijksprijs. 

Lakim, (H. laken), lakensche stof. 
P as a ng lakim, een lakenscli pak. 

Lakoel, G.K. = kawoe 1, vogelsoort. 

Lakoer, vischsoort. 

Lakten, of 1 a i t e n, zeer groot. 

Laktew, duif, de gewone Europeesche, 
(niet inheenisch). 

Lai, e n-, zie en- karal. 

Lala, n e f-, verdubbeling van n e f- la, 
zie aldaar; leuteren, te wijd of te ruim 
zijn. b.v. een schroef die dol is, een mouw 
die te wijd is, enz. 

Lala, (M. lelah), moeite, zorg. Ning 
lala w a t, ik heb er niet mee dan 
moeite, tevergeef s. Enba ni lala 
w a t, hij gaat tevergeef s. Ning 
lalaenmam, ikdoe verloren moeite. 
E n-, moeite doen voor niets. 

Lalaliang, beveling, troetelkind. 

Lahak, e n-, losgaan, losschieten, 
losspringen. 

Lalar, het weer of verstikking in 
kleeren. 


talat — Laiifjoet 


9 * 


Lalat, e n-, ontrafelen, garen of touw 
van een kluwen of klos afwinden. 

Lalin, luchtworfcel. 

Lalin, e n-, (v. h a 1 i n g), verwisselen, 
veranderen, aflossen. E n 1 a 1 i n ba- 
kee n, van kleeren verwisselen. E n- 
w 0 o 1 a 1 1 n, van den een tot den ancler 
en zoo vercler elkaar iets toeroepen, om 
een bevel of bericht over te brengen. 

Lalok, (v. e n- lok), spiegel, glasruit, 
van glas voorzien. Fid lalok, glazen 
deur. Gambar lalok, plaat met glas 
er voor. 

Lam, (M. laboe),eetbare pompoen- 
soort, cucurbita maxima Duch. L a m 
ko ebkoeb, dezelfde met bolronde 
vrucht ; lam t o b of n a 11 g, dezelfde 
met langwerpig ronde vrucht. 

Laman, diepte. 

Lamanoet, boom, welks bladeren, ge- 
droogd en fijn gewreven, dienen als in- 
sectenpoeder; dat poeder zelf. 

Lamar, (M. laniari), kast. 

Lambe, krxs. 

Lamer, gespikkeld. Manoet 1 a- 
111 e r, gespikkekle kip. Lamer J a r, 
een bloemsoort. 

Lamin, groote j a f a r ; op Gr. Kei, 
j a f a r in ’t algemeen. Enreet of 
enhamo t, of op Gr. Kei enfoeik 
lamin, een reusachtige 1 a m i n, die 
vaak met meerderen moet gedragen wor- 
den, vol eten brengen, als men een 
vrouw ten huwelijk komt afhalen. Van 
daar 00k: een vrouw ten huwelijk gaan 
afhalen. 

Lamlamoer, (v, e n- lamoe r), slecht 
gedrag. Enkab lamoer of lamia- 
moe r, zich misdragen. 

Lamoed, vischsoort. 

Lamoer, e n-, rnengen, dooreen warren. 
Enkab lamoer, zich misdragen. 

Lampo, (H. lamp), lamp. Lampo 
terkas, Venetiaansche lantaarn, lam- 
pion. L a m p 0 g a s, gaslamp, elek- 
trische lamp. 

Lamteter, (v. enter), bingan 
lamteter, gekleurd J apansch bord. 


Lan, en-, aehterna zitten, vervolgfcn, 
najag'en. Enlan manoet, de vogels 
verjagen in de mais- of rijsttuinen. 
J a h a w enlan wav, de hond jaagt 
varkena. E n 1 a 11 w a t n i h 6 n, hij wil 
al maar gauw gauw trouwen. Enlan 
m a t, schulden invorderen. Oelan 
wordt vaak gebezigd in de bet. van: zoo 
maar, zonder bepaald doel, ofwel in de 
bet. van komaan ; b.v. oelan oedoek 
w a t, ik zit hier zoo maar. O e 1 a n 

0 e b a, komaan ik ga. N e s-, wedijveren, 
wedstrijden, zich haasten. M 0 e s 1 a n 
aka? waarom heb je zoo ’n haast? 
Oeslan d o o t, ik rep me voor den 
regen. Oeslan d e d a n, ik haast me 
om voor ’t donker thuis te zijn. N e f-, 
opsporen, naspeuren. Neflan koe- 
bang, rond loopen om geld bijeen te 
scharrelen. 

Lan, lucht, reuk, stank. Benakit 
n i lan, de lucht der besmetting. 

Lang, G.K. = hamoeroet. 

Lang, en-, opentrekken, openen van 
dingen met siappen rand, b.v. zak. E n- 

1 a n g w 0 wan, den mond wijd openen, 
gapen. 

Lang, e n-, of enlangoet, ergens 
overheen stappen, overheen schrijden, 
schrij lings staan. Enlang wat, een 
vrouw beslapen. E n 1 a n g j a t, ontucht 
bedrijven met iemand buiten zijn stand, 
hetgeen als zeer verzwarende omstandig 
heid gelclt, wanneer de man de mindere 
is. Enlang d 0 e n g a, de handen in 
de heupen houden of zetten. 

Langaliail, of war langahai], een 
slingerplant. 

Langar, larve der groote klappertor. 

Langar, e n-, openen door oplichten 
van het deksel. Enlangar matan, 
de oogen openen. 

Langiangis, gordijn. 

Lan gn gar, houtworm, paalworm. 

Langoer, e n-, inslikken van vloeistof- 
fen; mengen. 

Langoet, (M. lengkah), stap, schrede. 
En-, stappen, ergens overheen stappen, 
overschrijden. E nlangoet kari 11, 
over pandanus bladeren, die voor ’t 
vlechtwerk hestemd zijn heenstappen, 
hetgeen p 0 m a 1 i is, wijl deze daar- 
door sprok worden. Enlangoet lai, 
wijdbeens stappen, hetgeen volgens om- 
standigheden voor een uitdaging geldt. 


93 


Lang was — Larang 


Langwas, een kruid van de alpinia- 
soorten. M. langkoewas. 

Langwir, boomsoort, aegiceras majus 
Gaert. 

Lanit, (M. langit), uitspansel, hemel. 
War lanit of war 1 e 1 e e n, een 
kruipplant, zoo genoemd, omdat zij 
schijnbaar geen wortels heeft in den 
grond. F e 1 1 i w of s a f s i w lanit 
enf an, strontje of scheetje op hot oog. 

Lanloen, of 1 a n 1 e 1 e e n, (v. lanit 
en leen), dampkring, ruimte tusschen 
aarde en uitspansel. 

Lanoeboer, kinderen of jongen hebben, 
zwanger zijn. 

Lanoen, stof, gruis. Bien lanoen, 
zie b i e n. 

Lanoeran, vischsoort. 

Lantar, ringvormig teeken op de 
booten, met verschillende versieringen, 
krulletjes, svastika, enz., al naar de ver- 
schillende families. Bit teeken wordt 
aangebracht aan weerszijclen van den 
boeg der vaartuigen. In ’t midden daar- 
van bevestigt men een k a wo el. Met 
deze k a w o e 1 voorzien, heet de 1 a n- 
t a r ook habo matan, oog der boot, 
en is de h i e n soewat, of talisman 
van de boot. Gedurende eene lange icis, 
als de vrouwen ? t heilig* vuur onderhou- 
den, e n d o e k moel, zijn ook verschil- 
lende dingen, die bij de daaraan veru on- 
den plechtigheden noodig zijn, met de 
lantar der vertrokken boot geteekend. 

Lanter, (h. lantaarn), lantaarn. 

Lanwahan, (v. lanit en w aha n), 
gezichteinder, horizon. 

Lap, (H. lap), lap, doek, servet, zak- 
doek, handdoek. 

Lar, (M. darah), bloed, bloedverwant, 
bloedverwantschap. E n b a n g i 1 lar, 
ten bloede si aan. Tomat i j a w n i n g 
lar woek, die niensch is mijn bloed- 
verwant. E n h i t i 1 1 a r, de bloadver- 
wantschap afbreken, door b.v. tegen de 
aclat te trouwen. E n h a r a n g* n i lar, 
van gelijken stand zijn. Lar f a t n i m, 
eigen bloed, naaste bloed verwantschap. 
N i lar e n b a r o r o 1 i, zijn bloed ver- 
wantsehap strekt zich zeer ver uit. Lar 
n a i n, stamhuis, woonplaats. ,E n s a- 
rat lar, de vrucht afdrijven. Lar n a 
i w o e n, pas ontvangen vrucht in den 
moederschoot. Enwatoek n i lar 


n a iwoen, de vrucht afdrijven. Lar 
entoeb iwoen, wordt gezeg'd van 
zoowat alle ingewandsziekten, waarvan 
men den oorsprong niet kcnt. II o w c r 
lar of 1 a r 1 a r, verbodsteeken bestaan- 
de uit een staak, aan ’t boveneind kruisc- 
lings g’espleten en tusschen die spleten 
twee houtjes kruiselings over elkaar. 
Hij die dit verbodsteeken schendt, zal 
bloedloop krij gen. Neksi lar, bloed - 
loop hebben. E n d o 6 n g* of enmoet 
1 a r, bleed opgeven. 

Lar, nak-, zijn gevoeg doen, poepen. 

Lar, lengtemaat: = tien vadem. 

Lar, a i lar, boomsoort, garcinia 
picrorhiza. M. pohon obat sageroe. 

Lar, (M. lajar), zeil. Lar kaba, 
zeilcloek. Lar toertoeroek, of lar 
Sera n, vierkant Ceramsch zeil. Lar 
p a s a n g, zeil van Europeesch model. 
E n s a k lar, het zeil hijschen. E n- 
t o e o e lar, het zeil strijken. E n b o e i 
1 a r, een Ceramsch zeil oprollen. E n- 
f a i r la r, het zeil vieren. Enwal 
1 a r, het zeil omzetten. N i o e t e n i t, 
of naan la r, de wind staat in *t zeil 

Lar, n e s-, flaclderen. 

Lar, e n-, lianen door bamboelatwerk 
been vlechten, om te verbinclen tot een 
rasterwerk, b.v. e n 1 a r wee n, aldus 
rasterwerk maken voor een vischfuik. 

Lar, e n-, door middel van de k o e 1- 
k o e 1 de oortjes van pasgeboren kindc- 
ron rechtop zetten, van ’t hoofd afstaan- 
de; de. ooren spitsen, het oor neigen, 
afluisteren. 

Lar, e n-, herstellen, weer goed maken. 
Enloewarla r, zelfde bet. 

Lar, in: w o e o e t lar rat, alle vis- 
schen, die gewoon zijn tusschen de riffen 
of onder de kust te zwemmen; w o e o e t 
lar w a r, alle diepzee vissclien. 

Laran, smaak. L a r a n b 6 k, lekker. 
Laran s i e n, ongenietbaar om te eten. 
A f a i laran wav, dat sraaakt naar 
varken. 

Laran, (v. lar), bloed. 

Larang, en-, (M. larang), beletten, 
verbieden, verhinderen. 

Larang, en-, (v. laran), bloeden. 



Larat — Laws 


94 


Lara t, nooddruft, behoefte, mangel, 
gebrek. Wahan larat, een effen 
uitgestreken gezicht. E n-, of n e b-, 
gebrek, behoefte hebben aan iets, b.v. 
neblarat woeoe.t, gebrek hebben 
aan visch. 

Larat, dunne, platte oorhanger voor 
vrouwen, meestal van filigraanwerk. 

! 

Lar- belkar, G.K. = hoho, egel. 

Larik, n e f-, vereelt zijn. 

Larifc, n e f-, bemorst, besmeurd zijn. 

Larii, een struiksoort. 

Lar-nain, of o e h a 1 a r-n a i n, zie bij 
lar — bloed. 

Laroet, n e s-, het gelaat wasschen. 

Larwan, een pandanussoort. 

Las, e n», bevuilen, besmeuren, be- 
morsen. E n 1 a .s baa n a rawit, een 
baadje met slijk besmeuren. Lis las, 
onbenullig, slordig, En- 1 1 s- las, 
slordig, nalatig iets doen, domine 
streken uithalen. 

Las, e n-, leuteren, dol zijn, b.v. van 
een schroef. 

Lasan, esbo lasan, een kostbare 
sarongsoort. 

Lasir, dorre klapperblaren. E n t o o d 
I a s i r, zulke bladeren bij een slepen om 
er fakkels van te maken of een stuk 
planting af te s token. 

Laswinoer, gras, onkruid, ischaemum 
ciliare Eetz. 

Laswiroen, G.K. — laswinoer. 

Lat, (H. lat), lat, draagbaar. 

Lat, een eetbaar zeewier, gracilaria 
lichonoides Ag. 

Lat, (Ii. laat), laat als aan wij zing van 
tijd, b.v. lat poekoel scmbil an, 
om negen imr. Lat ru k. ’t is al laat, 
al over tijd. 

Latoeboor, of loetoeboer, of 
letoeboer, (v. en-toeboe r), plek 
waar men uit het huis komende, entoe- 
b o e r, op den grond treeclt: plaats voor 
het huis, voorpleintje. 

Lav, een kleine soort boon. 


Lav, e n-, veel tegenspoed hebben. 

Lavlav, wat lavlav, steen die met 
den boom a i i n g Jar de grenspalen 
vomit tusschen de wereld en het schim- 
menrijk. 

Lavlav, G.K. = karoe. 

Law, rij, volgstoet. E n-, of enba 
1 a w, op rij gaan, achter elkaar gaan. 

Lawa, bluts, deuk. fin-, klem men, 
knellen, deuken. N a k-, ingedrukt, 
gedeukt. 

Lawaha, een ; - 1 * ■ L TT ~ J ‘ sap dor 

geklopte wortel 1 ■ tegen 

framboesia. 

Lawan, n i-, (M. lawan), weerstreven, 
tegenkanten, dwarsboomen, in strijd zijn , 
met. 

Lawan g, nes-, prijzen, loven, ophe- 
melen. 

Lawar, (M. lebar), breedte. N i 1 a- 
w a r, breed zijn, een breedte hebben 
van 

Lawar, n a k-, murw, rijp, beursch zijn 
van vruchten. 

Lawer, n e s-, ontsnappen, ontvluchten, 
ontduiken, mijden. 

Lawinoer, zie laswinoer. 

Lawk, en-, (M. alau), wegdoen, weg- 
gaan, verwijderen. Endir lawk, uit 
den weg gaan. E n t a h a lawk, weg- 
nemen, opruimen. 

Lawod, vischsoort. 

Lawoen, gruis, pocder, kruimels. 
Moemoen lawoen, gruis, wat af- 
rijst van iets. 

Lawoer, e n-, beschadigen, vernielen, 
vernietigen. 

La wo wan, of 1 e w o w a n, (v. w o- 
w a n), ruimte onder het huis. 

Lawowir, een kruid, crinum asiaticum, 
(M. bakong poetih). Als geneesmiddel 
aangewend tegen dikke beenen. 

Laws, booze geest, krankzinnige (men 
denkt n.L dat een krankzinnige door een 
boozen geest bezeten is). For laws, 
booze geesten. E n-, krankzinnig zijn. 



95 


Lawt — Leet 


Lawt, kleine sirihbladeren onder aan 
den rank, minder gewild om te pruimen. 

Le, onbetoond achtervoegsel aan bij- 
woorden van tijcl gehecht om er meer 
nadruk op te leggen, b.v. wekatle, 
zoo even, 1 a 1 a e i n 1 e, al heel lang 
geleden. 

Le, (H. lei), schoollei. 

Le, fijn korfje om kostbaarheden te 
bewaren. 

Le, woord. I nanar 1 e mehe 
woek waei cl, hij heeft geen woov^ 
gezegd. 

Le, grond, bodem. 

Le, (zie bij e n- leik), kijken, alleen 
nog in gebruilc in een paar samenstel- 
lingen, als: e n- 1 e- ik, kijken; e n- 1 e- 
h a w k, zoeken. 

Lea, stopnaald, rijgnaald. 

Lear, e n-, verspreiden. N a t-, ver- 
spreid. 

Leb, (M. lebai), heidensch of Moham- 
medaansch priester. 

Leb, n a k-, (vgl. e n- 1 i b o e k), zich 
verslilcken. 

Leb, en-, voort rollen, doen rollen, 
doen wentelen. N e s-, wentelen, voort- 
ix>llen. Lebken, 1 e b s a, als men een 
liggende vrouw aanstoot, kan dit goed, 
k e n, of slecht, s a, opgenomen wor- 
den en al of niet gestraft als aanzoek. 

Lebak, of lewa k, aarden pot met 
deksel. 

Lebak, e n-, of n e s-, schommelen, zich 
wentelen, stooten of smakken van een 
boot die op ondiep water telkens door de 
golven opgetild en neergekwakt wordt, 
li a b o e n 1 e b a k. 

Leban, (v. en- leb), langwerpig rond, 
klos. I<3 \a v leban, klos jc garcn of 
garenklosje. 

Lebar, en-, (vgl. en- leb), voortrol- 
len ; overstroomen. N e s-, van zelf voort- 
rollen, wentelen; overstroomd zijn; ge- 
kronkeld zijn. A t n e n n e s 1 e b a r, dar- 
men met veel kronkels, == teeken van 
veel verstand. 

Lebemnan, zie b o b e r a t. 


Lebleb, (M. lepa lepa), klein schuitje, 
= een uitgeholde boomstani zonder 
vlerken, maar voor een of twee per- 
sonen plants biedend. 

Lebleban, (v. e n- leb), langwerpig' 
rond. 

Lebrang, stag van een boot. 

Leblebir, een heel klein .soort miertje. 

Ledjaran, (Jav. ledjaran), paard, (niet 
inheemsch op Kei) . E n t a i .ledja- 
ran, paard rijden, te paard stijgen. 
Ledjaran e n t a i, het paard slaat. 
Enrect ledjaran, een paard op- 
tuigen. Enlok ledjaran ni bak- 
reet, het paard aftuigen. 

Lee, zie h a 1 e e. 

Lee, e n-, peuteren, peuterende zoeken, 
uitzoeken. 

Leek, e n-, (v. leet), met den boom- 
stok een boot boomen. Enleek k e t, 
door ondiep water boomen. Enleek 
w e r, water halen, hetgeen veelal met 
schuitjes geschiedt, doch bij uitbreiding 
ook gezegd wordt voor water halen over 
land. Water pntten. 

Leen, (M. lajin), ander; anders, op- 
nieuw; buiten; tnsschen; uit elkaar; 
geleden^ ruim, wijd. Oemoet leen 
w b]l, cloe het anders, opnieuw. E n- 
cloek ohoi leen, buiten t dorp 
wonen. Entaha fo leen, of leen g, 
slecht vasthouden, laten ontgiippen. 
H i r r o e h 6 n leen, hij is gescheiden 
van zijn vrouw. Namar N g i o e b 
I C e n, tusschen Namar en Ngioeb. 0 e i fc 
n a cl e d lee n, ik heb hem onder weg 
gezien. Endir leen, nit elkaar staan. 
Roe w at i leen lai, die pen zit te 
ruim, past niet. Janan ded leen, 
een onwettig kind. Leen sir ruk, niet 
ver meer, reeds clicht bij, zoowel van tijd 
als van plaats. Entaha leen af- 
froean, bemicldelaar zijn. Leen 1 e- 
ran lim, vijf dagen geleden. Nef-, 
veranderen, verwisselen. N ef leen 
in e m a n, van naam veranderen. 

Leeng, en-, geven, helpen aan iets; 
beslissen, oordeelen, dunken. 0 em- 
leeng felbe? wat clunkt u ? 0 doe- 
an oemleeng wat, zooals ge zelf 
verkiest, ge moet het zelf weten. 

Leer, en-, (v. leen), verspreiden, uit 
elkaar drijven. Nat-, verspreicl zijn. 

Leet, boomstok, wandelstok. E n-, G.K. 

en- leek. 



Leet — Lelan 


96 


Leet, gelijkenis, beeldspraak. Nang- 
g r e h i leet, in gelijkenis of oncler 
bedekte teraien spreken. Enoet leet, 
iers voorwenden. 

Leet, en-, fijn al'schiilen of afschaven 
van baniboelatten of rotan. Fig.: twist 
zoeken. 

Leheman, of oeran leheman, 
nicht, neef, d.i. de kinderen van broers of 
zusters der eigen ouders. 

Lehen, neb- vermoeid, afgemat zijn 
van ’t gaan. N e b 1 i 1 e h e 11, voortstroin- 
pelen. 

Leher, vischsoort. 

Leher, en-, onkosten niaken, uitgaven 
doen, onthalen. Fig.: zijn meening wij- 
zigen. Naan namleher, van mee- 
ning veranderd. 

Lehetan, diepzee. 

Leliew, gat, opening. E 11-, een gat of 
opening maken in of door iets. N a m-, 
of n a k-, doorboord, van een gat of ope- 
ning voorzien. 

Lehoel, e n-, samentrekking van e n- 
1 0 i- h 0 e 1, zie bij e n- 1 0 i. 

Lehoen, (vgl. lehew), gat, opening. 
E n-, een gat of opening maken in of 
door iets. N a m-, doorboord zijn, van gat 
of opening voorzien. 

Lei, (M. helia), gember, zingibar offi- 
cinale. Lei w a v, grove sleciite soort. 
Men geeft stukjes gember aan de hon- 
den 0111 ze vurig* te maken op jacld. 

Lei -hawk, e 11-, (v. en- leik en en- 
h aw k), zoeken. 

Leik, e n-, voorspreken, voortrekken. 

Leik, e 11-, (v. en- le en en- i k, bei- 
den willen zeggen: kijken, doch beiden 
afzonderlijk niet meer in gebruik. In 't 
Fordaatsch zijn en- re en en- si- i k, 
nog de gewone woorden voor: kijken), 
kijken, toezien, aankijken, beschouwen. 
Leik sale, aandenken, gedachtenis. 
Deni tomat e r 1 e I k a f a b 6 k 1 i, 
hier heeft men een prachtig uitzicht. 
Enleik hoel, een voorbeeld nemen 
aan, afldjken. Oemleik a f a j a! kijk 
eens hier! zie eens aan! Enleik 
s a m a n g, ergens doorheen kijken. 


Itleik samang afa i, dat is door- 
schijnend. Enleik to eoe hira, met 
minachting op iemand neerzien. Enleik 
1 0 e a n g, goed toekijken, scherp kijken, 
mikken, nazien. Enleik d a a n g, in *t 
oog liouden^ bewakeni. Enleik hawk, 
enlei hawk, of enle hawk, zoe- 
ken. Oeleik o tomat 1 a i, ik be- 
schouw u als een voornaam man. 0 e m- 
leikjawfelbe? hoe zie ik er uit, of 
waar zie je me voor aan ? E n b a 
enleik hira, iemand gaan bezoeken, 
of bij iemand zijn intrek nemen. 
Enleik boek, lezen, 

Leit, en-, rond uitsnijden, een ronde 
wonde veroorzaken. Oogen van aard- 
vruchten uitsnijden om die te pooten, 
zie 1 i i n. 

Lek, n e s-, uitkiezen, uitzoeken. 

Lek, mas lek, oorhanger in den 
vorm van een doorgebogen ring. 

Lek, e n-, vallen, omvallen, afvallen, 
instorten. Einan enlek of ensoe, 
de prijzen dalen. Ini pangkat 
enlek, hij is van zijn waardigheid 
ontslagen, van zijn ambt ontheven. 
Ning oenkoes enlek angle d 1 i 
n a berkar i, ik heb wegens die zaak 
zeer veel onkosten gemaakt. I n i 
janan enlek, zij heeft een miskraam 
gehad. Ini hoekoem enlek, zijn 
uitspraak is vernietigd. 

Lekan, G.K. = t 0 e n a t. 

Lekan, plaats. Lekan i, hier. L e- 
k a n be? waar ? Lekan w 1 1, ginds. 
Lekan r 0 i, ginds. 

Lekat, zie 1 a k a t. 

Lekat, wandelstok. Lekat daang 
roe, een paar stelten. 

Leklekan, (v. e n- lek), gevallen, af- 
gevallen. La r leklekan, onvoldragen 
vrucht, misgeboorte. 

Lekok lekak, (M. lekok), berg op berg 
af, hult en bult. 

Lekor kadangan, G.K. = k a 1 e b 
0 li o i. 

Lelan, hals, keel; het welvaren van 
iemand. Nesboer tomat ni lelan, 
voor iemand bidden. Ensob tomat ni 
lelan, voor iemands welvaren offeren. 
,E n o e t tomat lelan, een of andere 
plechtigheid verrichten, die op het heil 
en J t welvaren van iemand betrekking 



97 


Lelan — Lenglenga 


heeft, ’t zij het noocllot raadplegen, ’t 
zij offeren, bidden, enz. Miski naan 
te, nin mi, fer koet i ngaridin @ 
f e r lelan, dat dit kindje als ’t wezen 
moet, drek ete en pis drinke, als J t maar 
gezond en welvarend blijft: dit is de 
gewone heilwensch dien men over ’t kind 
uitspreekt bij een kraambezoek. 

Lelan, of war lelan, een slinger- 
plant. 

Lelan g, ronde liolte, gleuf. A f t e t a t 
1 e 1 a n g, gutsbeitel. E n-, een gleuf 
maken, rond uitsnijden, een ronde 
opening ergens in maken. Enlelang 
r a w i t, in een te maken baadje den 
hals uitsnijden. Enlelang m a t a n, 
een oog uitsteken. 

Lelat, spankoord, richtsnoer. 

Lei a woe, voor spelling of wichelarij uit 
een kokosnoot; zie bij dan. En*, aldus 
het noodlot raadplegen. / 

Lele, vloerrib, dakbint. 

Lei een, (v. leen), verspreid, uit el- 
kaar, ruim, ruimte, wijdte; wat zich 
tusschen twee bepaalde dingen bevindt, 
b.v. leran 1 e 1 e e n, do dagen tusschen 
twee Zondagen, de werkdagen. L a n 
leleen, wat zich bevindt tusschen 
hemel en aarde: de dampkring. War 
leleen, zie bij 1 a n i t. 

Lelehew, of lelelioen (z. en* 1 e- 
hew of lehoen), gat, opening. 

Lelehoen, zie lelehew. 

Lelew, houtvlot, vlotje van gaba gaba, 
waarop men gaat zitten bij 9 t hengelen. 

Lellel, klein hoornvormig zeeschelpje. 

Leloei, een papagaai, eos rubra. 

Leloek, n e s-, gekheid maken. 

Leloeng, (M. Ielang), koopdag, veiling. 
E n-, koopdag houden. 

Leloet, en-, likken, aflikken, villen. 

Leloir, G.K. = s i 1 i t. 

Leloir, leb leloir, helderziend 
priester. 

Lema, slaaf, iemand van lagen stand. 

Leman, zeer kleine luis. Wioen 
1 e m a n, fluisteren, lispelen. Wioen 
lislisan leman, zelfde bet M e- 
d a r 1 e m a n, zie m e d -a r. 


Leman, lang, diep, diepte; (zwaar, 
wanneer het een afkorting is van 
elleman). Omoe leman rat? ben 
je gewichtig als een koning ? = te goed 
om dit of dat te doen ? 

Lemanoet, een heester. 

Lenilemas; wanneer een boot een 
vreemd land nadert, bindt de schipper, 
e n k o d, aan een boomstok, 1 e e t, 
allerlei spijzen als offer voor de geesten. 
Hij bevestigt vervolgens den stok aan 
de boegspriet der boot, habo ni toer- 
t o e r, en bidt, dat de geesten, die ’t 
land bewonen, een geiukMge landing en 
verblijf niet zullen beletten. De offer- 
spijzen worden daarna door de beman- 
ning verorberd, Het verrichten dezer 
plechtigheid heet : entar lemle m a s. 

Lemoed, vischsoort. 

Len, e n-, of e n- 1 e n a n, beklimmen, 
bestijgen eener helling, berg of heuvel. 
Fig.: aarzelen, twijfelen. 

Len, G.K. == ren, lengte, af stand. 

Len an, boschpaadje. 

Lenan, en-, zie en- len. T o e o e 
1 e n a n, bergop bergaf. 

Lenar, van klapperbladeren gevloch- 
ten zakje, waarin rijst of mais gedaan 
wordt. De zakjes worden daarna in een 
pot met water gedaan en gekookt, 
zoodat ze het gare voedsel vast 
omsluiten. Vooral gebruikt als voorraad 
op reis. Bij offers worden ze ook ge- 
bmikt en dan vooral in verschillende 
vormen gevlochten als visch, vogel, 
onanas, enz. Als ze voor offer dienen, 
doet men er vslechts een klein weinigje 
voedsel in. Als offer voor de boschges- 
ten, Kl. K. r a e i t, Gr. K. b e 1, rijgt 
men een menigte lenar 7 s van allerlei 
vorm aan een lange liaan, die tusschen 
twee boomen bevestigd wordt. Ook 
hangt men een paar saamgebonden 
lenar ’s aan verbodsteekens als offer 
voor den geest, die als wreker van *t 
verbodsteeken optreedt. 

Leng, nes-, bijstoken bij een vuur. 

Leng, de aarde. Leng wav, het 
onderaardsclie. Leng r a t, op de aarde, 
aan de oppervlakte. 

Lenglenga, of war 1 e n g I e n g a, 
een slingerplant. 

W 7 



Lepas — Li 9 8 

Lepas* (M. lepas), ontslag. 

Ler, (M. hari), zon, dag, Ler of 
ler i, vandaag, heden. Ler howan, 
wahan of wohan, namiddag. Ler 
wav, *s avonds als ’t donker is. Ler 
roa, tegen ’t ondergaan der zon. Ler 
w o e 1 w o e 1 rule, tegen 5 t ondergaan 
der zon. Ler enwiek lanit, mid- 
dag. Ler affroean of 1 § r enko- 
k a r, middag\ Ler 1 a i 9 t is beet, de zon 
seliijnt fel. Ler roran, zonnehitte. 

Ler e n n g a t i 1, de zon breekt door. 

Ler e n k o w i k, of ler e n d a t, de 
zon komt op. Ler e n h i r i t, de zon 
gaat onder. Ler ensakof ler enrat, 
cle zon stijgt, *t is al laat op den morgen. 
Ler e n s o e, de zon daalt. Ler f e 1 i, 
als de zon zoo staat = zoo laat, terwijl 
men met de band of vooruitgestoken 
lippen den stand der zon aanduidt. 
Ler w a t, in den vo or middag. Ler 
f i f i n, de kant waar de zon opkomt, 
oosten. Ler hanirin of birin, de 
kant waar de zon onder gaat, westen. 

M o e a n ler, letterlijk: eet de zon == 
loop naar de maan Doead- ler- 
woean,. God zon maan, bet Opperwe- 
zen, volgens Keieescbe opvatting, waar- 
bij de zon als mannelijk, de maan als 
vrouwelijk beg'insel gedaebt wordt. L e r- 
w o e r, of Doead- ler w o e r, alleen 
gewestelijk voor: groote geest. ( 

Ler, e n-, G.K. — e n-a m o e d. 

Ler, n e f-, wegzakken, wegrijzen, b.v. 
van zand tusschen steen en. 

Ler, n e b-, door straf of door onder- 
vinding wijs worden; berouw hebben. 
Nebler afa of ental afa, over 
iets beromv bebben. 

Lcran, (v. ler), dag, etmaal; eens, 
op zekeren dag. Leran f a a, op 
zekeren dag. Leran oemra s, eens 
zult gij ’t onclervinden. Enlceet 
1 e l* a n, een dag vaststellen. 

Lerleran, (v. 1 e r dagelijkscb, elken 
dag. 

Lermidan, een scbelp, de stormboed, 
cassis. Ook zekere m i t o e, wiens ver- 
bodsteeken bestaat nit deze schelp. Deze 
geest is de geest van donder en bliksem. 
Lermidan nalcraa na oeoem 
r a a n, of Lermidan enso s o, 
verwensching. Het inslaan van den 
L iksem geldt als een wraak van L e r- 
m i d a n. 


Lermidan, G.K. = sik jaw. 

'j Lerwoel, (v. lar en woel), de 
groote beschermgeest der Ocrsiwa’s. 

Les, e n-, uittrelcken, N a k-, losgaan, 
losscbieten, uitvallen der tanden. 

Les, trapleuning. 

Les, (H. lijst), lijst, omlijsting. Skav 
les, lijstsehaaf. E n-, omlijstcn lijst- 
vormig snijwerk aanbrengen. 

Lestar, (M. destar), voorouderde term 
voor: lioofddoek. 

Let, of tomat let, reebter. E n- 
d o e k 1 e t, zitting bebben in ? t gereebt, 
een zaak bereehten. 

Let, vlonder, brug. E n-, of e n- 
1 e t a r, over iets smals loopen. 

Let, en-, twist zoeken, krakeelen. 

Letar, e n-, zie en- let. 

Letaw, of 1 e t a w B a 1, een bloem- 
heester, M. boenga sepatoe, Hibiscus 
rosa sinensis. 

Lev, e n-, G.K. = en-lewan. 

Lev, n a k-, dansen om een op een 
staak gestoken kokosnoot, welke bet 
hoofd van een verslagen vijand voor- 
stclt. 

Levlev, G.K. = 1 e w 1 e w a n. 

Lew, e n- rondbuigen. N a s-, gebo- 
gen, gekruld zijn. 

Lewaha, een kruid, curcuma zedoaria 
Rox., M. temoe lawa. 

Lewak, aarden pot met deksel. 

Lewan, e n~, braden, bakken in een 
pan, stoven. N e f-, zich met braden of 
bakken bezig houden. 

Lewlewan, (v. en- lewan), gebra- 
den, gebakken. 

Lewowan, ruimte onder bet huis. 

Li, overtreffen, meer zijn. E n 1 i w c 1, 
daarenboven, vooral. I e h e e- n ]j i, 
die of dat overtreft alles, munt uit. L i 
wordt gevoegd zoowel acliter werkwoor- 
den als bijvoegl. naamw. en bijwoorden, 
om dezelve te versterken en dient aklus 


99 


U— Liman 


ook tot vorming* der trappen van verge- 
lijking, b.v. b 5 k, goed; b 5 k 1 i, zeer 
goed; roro, ver; r o r o 1 i, zeer ver ; 
enkai, kennen; enkaili, zeer goed 
kennen. 

Li, n a 1 1 i, ontvangen hebben, zwan- 
ger zijn. I n a 1 1 i woean roe ruk, 
zij is al twee maanden zwanger. 

Libit* en-, zoomen, omzoomen. 

Liblab, e n-, bewegelijk zijn. E n 1 i b- 
lab jenliman, veel beweging maken 
met banden en voeten. 

Lib, ofliblib, esbo liblid, goede 
soort sarong. 

Liboek, e n-, n a k-, of n e s-, inslikken, 
doorslikken van vaste dingen. 

Lidar, onkosben, uitgaven. » 

Liek, aap, (niet inheemsch op Kei). 

E n wed liek enhoeiv h i r a, ie- 
mand voor den aap houden. 

Lifan, = i n a n. I n a n 1 i f a n, zie 
i n a n. 

Lifing, nes-, geziclit afwenden, niet 
toezien, b.v. wahang n e s 1 i f i n g, 
oemboer w e 1 a f a, ik heb , nauwe- 
lijks mijn gezicht afgewend, of je steelt 
watt van me. 

Liin, sir 1 i i n, of e n 1 i i n, oog van 
aardvruchten. 

Lik, 1 i k f e 1, of 1 i k f o, indien, bijal- 
dien, in geval dat. 

Likan, zak van palmbladscheede als 
kleins of teems dienende aan ’t^toestel 
waarin de sago, na geklopt te zijn, ge- 
wassclien wordt. 

Likit, e n-, overliellen. N a m-, ovev- 
hellen, scheef .staan. 

Liklak, zorgeloos, slordig, onbenullig, 
nietswaardig, 

Likloeo'ek, (v. en- loeoek), ver- 
frommeld. E n-, verfrommelen. 

Lil, e n-, zie e n- 1 i 1 i k. 

Lil, knie, kniescliijf. 

Lil, de marmerzuilschelp, conus ^mar- 
moreus, waarvan ook de s o w i i go- 
maakt wordt. Lil moo, een and ere 
schelpsoort, cyprea. Lil is ook bet 
platte onderstuk der marmerzuilschelp, 


dat tot een schijfje bijgeslepen, &ls kin- 
derspeelg’oed dient. Nes-, of na s-, een 
spel spelen, waarbij de lil als speelgoed 
dient. 

Lil, e n-, G.Iv. = nef- arat. 

Lilak, en-, (v. lilan), met een 
hanger, lilan, ophangen of vastmaken, 
aldus hangen of vastgemaakt zijn. 

Lilan, touw, ketting, enz., behoorende 
bij een ander voorwerp, b.v. a h 5 r 
lilan, ankertouw; d a r lilan, mat- 
hanger ; arloed lilan, horlogeket- 
ting. Bar lilan, is ook: een slang- 
vormig zeeweekdier. 

Lilan, n e f-, donker zijn. 

Lilat, (v. lilan), boogpees, draag- 
band, b.v. van j a f a r, geweer enz. 

Lilik, en-,of en- lil, danken, vrij- 
koopen, verlossen; eene vergoeding aan- 
bieden, of zelfs zichzel ven kwaad toe- 
wenschen ter wille van anderen; b.v. in 
treurzangen bij dooden: jaw mi ski 

0 e m a t n a n 1 i 1 o, moge ik sterven 
in uwe plaats. Sobsob enlilik sa- 
s a a w k, dankoffer offer ter vergoeding 
aangeboden voor ? t geen men verlangt 
en verkregen heeft. Oemat oelil o! 
uitroep van dankbaarheid: ik zou voor 
u willen sterven. Enweheflil 1 a r, 
in een zeilende boot bij zwakken wind 
meeroeien;op Gr. K. enwehe s a k 

1 ar. 

Lilin> (M. lilin), kaars. 

Lilir, de nautilussehelp. Hoer 1 i- 
1 i r, lepel van deze schelp gemaakt. 

Lilit, pit of lemmet der inlandsclie 
kaars, d a m a r, meestal de nerf van een 
klapperblad of een dun reepje bamboe. 

Liloet, (M. djilat), likken, aflikken. 

Lim, (M. lima, vgl. liman), vijf. 
Bin lim, vijf. Woetlim, vijftig. 
Rat lim, vijflionderd. 

Lim, of n g e 1 lira, of j e 1 1 i m, 
bijdrage of aandeel dat men leveren 
moet, b.v. voor een feestmaal; aange- 
wezen deel in een gemeenscliappelijken 
arbeid. Lim a m w a e i d, of m a r o, 
niet uit ons eigen, niet op eigen gelegen- 
heid. 

Liman, hand, arm, voorpoot. L iman 
k e k a, bovenarm. Liman f i r o e n, 
onderarm. Liman tanan, vingei * 



Liinlaraoer — Lobang 


100 


Lima m woeka t e? spottende vraag 
aan iemand, die iets niet vast kan hou- 
den of herhaaldelijk Iaat vallen. Am- 
d o e k limam raan, wij zijn gelieel 
in uwe macht. Entaha wat liman, 
een bruid gaan afhalen. Entaha 1 i- 
m a n, de hand geven. Entanan 1 i- 
m a n, de hand uitstrekken. 

Limlamoer, zie lainlamoe r. 

Lin, in de uitdr. : endir lin leen, 
als tusschenpersoon optreden. Lin 
leen of leen affroean, tusschen- 
i persoon. 

Lin, en~, uitgieten, inschenken. 

Lin, kalm, glad van de zee. Lin 
k a i n, gladde banen, die men vaak op 
een gerimpelde zee ziet, ook genaamd: 
lin ni oetin, begin van kalmte. 
hi eb-, kalm zijn van de zee, geluwd zijn 
van den wind. Fig.: kalm, rustig zijn, 
vooral na eenige drukte of opschudding, 
to mat bissa neblin, alien zwe- 
gen. N a s, of nes-, op vischvangst uit- 
trekken met lcalme eze. Enwehe lin, 
ter zulke vischvangst nitgaren, hetgeen 
vooral geschiedt om schildpad, tripang of 
groote visschen te bemachtigen. 

Lilian, na, als bepaling van tijd, b.v. 
timoer lin an, nadat de oostmoes- 
son voorbij is. 

Ling, schuitje van Europeesch model. 

Ling, e n-, omzoomen, een zoom 
naaien aan iets, b.v. e n 1 i n g d a r, een 
zoom om een slaapmat naaien. 

Ling, e n-, zich verlaten. E n t o e b 
ling, zich verslapen. Endoek ling, 
over tijd blijven. 

Lingir, n e s-, doorzijgen, doorsijpelen. 

Lir, paal, stijl, dunne balk. L i r j a n, 
de eerste balk, die voor een te bouwen 
huis gekapt wordt en later ongeveer in 
f t midden ook eerst wordt opgezet, nadat 
men in de kuil of onder de neut offertjes 
gedaan heeft voor de N o e h o e of de 
Nang. In een huis heeft men : lir 
1 a w a r, stijl van de dwarsschotten. 
Lir k o e t r i, deurpost. Lir toe- 
toe r, draakbalk op de hoekstijlen. 
Ngongowan lir oeoen, boven- 
draagbalk. Lir d o e o e n, hoestijl. 
Lir t e t e, verandastijl. 

Lir, ofloermajoran, open plekje 
in een nieuw bebouwden tuin, fata, 
waar men een bloemheester, kanew, 


poot en daarbij een d-rrr — r.* ben- 
net je legt. In dit bee , aan- 
eenge bonden veldvruchten gepoot, die ook 
m ajoran genoemd worden, terwijl 
men verder in den tuin van de aard- 
vrachten alleen de oogen, mat an of 
111 n, poot. Wanneer de veldvruchten 
rijp zijn, en men gaat rooien, enhair 
m a j o r a n, moeten de vruchten, die 
uit de fata komen, eerst worden 
uitgedaan en in huis aan 't dak worden 
opgehangen als offer voor de geesten. 
Daarna moeten de eerstelingen van den 
tuin aan de Hoofden worden gebracht, 
eer de onder geschikten ervan mo gen 
eten. Worden deze plichtplegingen ver- 
waarloosd, dan zal men door p t eten van 
vruchten uit dien tuin groote schaam- 
deelen krijgen. Zoolang de lir majo- 
r a n nog in den tuin aanwezig is, is } t 
f o e 1 i k hem bij den naam te noemen. 
(Ieder plekje grond heeft op Kei zijn 
eigen naam). 

Lirit, wat 1 i r i t, vuur steen. 

Lir it, e n-, lostornen. 

Lisan, neet. Wioen 1 i s a n of 
1 i s 1 i s a n, zacht spreken, fluisteren, 
zie leman. 

Lisan, en-, aan schijven snijden. 

Lislas, zie e n- las. 

Lisoen, n a t-, kindscli zijn. 

Litir, n e s-, snateren, kwebbelem 

Liwat, en-, (M. liwat), voorbij zijn, 
van tijd; te laat komen. Tempo e n 1 i- 
wat ruk, de termijn is al verstreken. 
Oemliwat ruk, je komt te Iaat. 

Liwel, e n-, (v. en-lienwel), meer 
zijn; meestal als bijwoord gebruikt: wat 
meer is, daarenboven, vooral, beter. 

Liwoer, opening, gat door en door; 
wild vleesch aan voetzool of handpalm, 
dat door een opening in de huid naar 
buiten uitpuilt, op G.K. ook en of 
liman m a t a n genoemd. E n-, ergens 
een gat in maken, doorboren, doorsteken. 

Lob, figuren in een mat gevlochten. 
Bar 1 o b 1 o b, mat waar in figuren ge- 
vlochten zijn. L o b 1 o b, van gevlochten 
figuren voorzien. 

Lobang, e n-, betreuren, beweenen, 
treuren om. Enlobang h a b a 1 i n, 
treuren om, zich wreken op, uit wrok 
benadeelen. 




101 


Lobar — Locmloemoer 


Lobar, G.K. rr siwar, 

L5d, naf-, of n a f-1 i d 1 o d, gek- 
scheren, boerten, schertsen, gekheid 
maken. 

Loda, samengestelcle bloemknop van 
de banaan. 

Loe, zakje, gevlochtcn kokertje, zak 
in kleeren. 

Loean, rolblok of dwarshout waarover 
balken of schuiten worden gesleept. 
Jabar loean, een soort vliegende 
hond. 

Loeang, e n-, vastzetten, vastspieen, 
wiggen, grondvesten. Entoeb loe- 
a n g, onder liggen, tot grondslag zijn. 

Loeb, noeoer loeb, G.K. noeoer 
k a 1 a 1 a. 

Loebak, en-, Iniken, 4 diclit doen. 
Enloebak matan, de oogen luiken. 

Loed, en-, of e n 1 i d 1 o e d, zieli be- 
morsen. 

Loedloed, blik, bamboe, fleseh met 
.steen of knuppeltje, of ander rammel- 
tuig in tninen opgehangen, om de vogels 
te versclirikken. 

Loedoek, en-, in zee of water werpen 
om te doen zinken. N a in-, gezonken, 
vergaan, weggezonken. 

Loedoer, en-, doorbuigen; ergens in- 
of doorzakken. Enloedoer baa, in 
de klei, modder zakken. Entai loe- 
doer d e k, door de vloer trappen. 
N a m-, laten zinken, in ? t water grooien. 
Endoek loedoer, op iets gaan 
zitten, zoodat bet door J t gewicht door- 
buigt. 

Loef an, (M. loepa) , n a n g-, vergeten, 
vergeten zijn. N a n g 1 o e f jab, ver- 
geetaelitig zijn. 

Loelioe, en-, ontblooten van lichaam 
of lieliaamsdeelen; zieh naakt uitklee- 
den. N a m-, naakt, bloot zijn. 

Loehoen, vijzel, rijstblok. Loehoen 
ten, de vijzelbak. Loehoen j a n a n, 
de stamper. 

Loei, neb-, stil, zoet zijn van 
kincleren. 

Loek, zie 1 o e k o e t. 

Loekader, roode, onschadelijke dui- 
zendpoot. ~ 


Loekat, e n-, of n e f-, schertsen, tlub- 
belzinnig* spreken. 

Loekloek, zeepaardje, hypocampus 
brevirostris. 

Loekoet, ringetje van gevlochten fijne 
liaan om busje of kokertje bij de rand- 
opening om die te versterken en verder 
ter versterking van allerlei dingen, ook 
wel als hechtring om een mes. En-, zoo 
’n ringetje ergens omvlechten. 

Loekoet, n e b-, (v. e n- 1 o e'o e en 
koet), gekrookt, verfrommeld zijn. 

Loekoet, n e f-, geklieid maken, mal- 
Ien, boerten. 

Loel, katrol. 

Loelin; de juiste bet. van dit woord is 
niet vast te stellen, in ’t Fordaatsch is 
loelin het gewone woord voor goed, 
hetgeen ook in ^t Keieesch de algemeene 
bet. is. T o m a t loelin, een oprecht 
mensch, in tegenstelling met tomat 
howang. Inan loelin, ijverig. 
Raan loelin, go edges temd, gulhar- 
tig. Oelin loelin, welgedaan, door- 
voed. Aroeboen loelin, f leur, we- 
lige groei. Enoet loelin enhoev 
h i r a, iemand goed doen. Enwatoek 
loelin, ondankbaar zijn. Loelin 
enmat, lui, vadsig zijn. Zie ngaloe- 
lin. 

Loeloeang, grondslag. 

Lceloelioen, (v. e n- loehoe), naakt, 
bloot van ? t lichaam. Wat loeloe- 
h o e n, zelfde bet. 

Loeloein, zie ronan, 

Loeloel, kokertje met beiteltje, waarin 
de betelpruim wordt fijn gestampt, en- 
tev loeloel, voor oude aftandsche 
lui. De gestampte pruim heet b o i r 
nebtahan. 

Loeloeoen, (v. en- loeoen), pers, 
meestal in den vorm van een hefboom, 
om geraspte e n b a 1 of sinker riet uit 
tc persen. 

Loeloeoer, schuim, zeeschuim. 

Loeloet, en-, likken, aflikken. 

Loem ihin, G.K. = ngaroen. 

Loemloemoer, boomsoort met zeer 
hard hout. 


Loemoet — Loes 


102 


Loemoet, (M, loemoet), zeemos, clat 
zich ook aan booten vastzet, waardoor 
ze zwaar varen. 

Loen, een citroensoort. 

Loen, pak, bundel. E n-, verzamelen, 
bijeenpakken, bijeenrapen. 

Loeoek, e 11 -, opvouwen. 

Locoen, traan. Loeoen end it, de 
tranen vloeien. E n e h e loeoen, de 
tranen drogen, ook fig. troosten. 

Loeoen, hoofdkussen. E n-, liggen, 
rusten op. Kasloeoen, slaperig. 

Loeoen, en~, opstroopen. 

Loeoen, e n-, uifpersen met cle 1 o e- 
loeoen. 

Loeoeng, of 1 o e o e n g s 6 k, oude 
taal = vijand. 

Loeoeng, n e b-, doorbuigen, afhangen. 
Aroen nebloeoeng, hangende 
ooren. 

Loeoeng, en-, doorslikken, opslikken. 

Loeoer, e n-, of n a s-, kooken, zieden, 
bruischen, scbuimen. Tabeit enloe- 
o e r, de zee kookt ook de branding. 
Enloeoer is ook in kokenden toe- 
stand yerkeeren van vochten of ze in 
dien toestand brengen. Enwehe loe- 

0 e r, roeien, dat het spat en scliuimt, 
vooral ten teeken van geestdrift, met de 
roeispannen J t water opgooien. 

Loer, volk, menigte, volksstam. Loer 

1 a i crma rule, het grootste deel van 

volk is al gekomen. E n s 5 b loer, 
zie en- sob. Loer m a j ora n, zie bij 
Hr. Loer 1 e e n, zij die noch tot de 
Loer- lima bs, noch tot de Oer- of Loer- 
siwa 5 s behooren. 

Loer, een vischsoort. 

Loer, n a k-, een kirrencl geluicl voort- 
brengen: koerr! koerr! om kinderen te 
sussen, wind te roepen, om bij dansen 
een andere beweging aan te kondigen. 

Loer, en-, loslaten, laten! van touw, 
vieren van zeil, losser stellen van lets 
clat strak of gespannen is. E n 1 o e r 
angeled, buikloop hebben. Fig.: af- 
zien van hetgeen was vastgesteld, b.v. 
enloer leran, den bepaalden dag 
weer afstiellen. Enloer tit, een be- 
vel opschorten of er -de hand niet aan 
houclen, vrijstelling ervan verleenen. 

Loer, of loerloer, opbrengst, voor- 
deel. Loerloer, cle veldvruehten, die 


in de roo zijn opgestapeld ter bewa- 
ring. Or loer, zie bij o r. 

Loer, e n-, of e n- 1 o e r o e t, waden, 
doorwaden. 

Loeran, n a f-, lenig, slap, sleetsch zijn 
van stoffen. 

Loerin, knook, been, schink, visch- 
graat. 

Loerlim, (van loer en 1 i m) een tier 
twee groote partijen, waarin bijna de 
geheele Keieescbe bevolking verdeeld 
is; de andere partij is die der Oer- 
s i w. Tot de L o e r 1 i m behooren: 
lo, bet verbond L o e r t i 1, bestaande 
uit cle dorpen: Roemat, Ibra, Satheen 
Tetoot, Deboeoet, Deen, Warwoeoet, 
Wab, Fer, Niroen en Oewat-Mar. — 
2o, het verbond O h o i w o e t, bestaan- 
de uit -cle racljaschappen Fan en Roe- 
madian, en Toea. 

Loerloer, (v. en- loer), buikloop. 
Aron loerloer, stopmiddel. 

Loerloeroek, (v. e n- loeroek), tot 
bet bad of doopsel beboorencl, b.v. we r 
loerloeroek, bad- of doopwater. 

Loermes; (v. loer en h e r m e s) 
(oud Keieesch), beeld. 

Loeroek, e n-, baden, doopen. E n- 
loeroek f o seiin, tot Christen 
doopen. 

Loeroek, e n-, bladeren of balmen af- 
stroopen. 

Loeroek, e n-, losjes binden. N a k-, of 
n a m-, losgegaan van wat gebonden of 
geregen was. 

Loeroek, nes-, zich- reebtdoor be- 
wegen, reebt toe reebt aan, reehtstreeks. 

Loeroen, (v. e n- loer), slap, niet 
gespannen zijn. 

Loeroet, e n-, waden, doorwaden. 

Loeroet, n a f-, naf loeroet nit, 
offertjes brengen aan de sebimmen, 
angmaan, der overledenen, die van de 
offers ook enkel de angmaan gebrui- 
ken. 

Loersibang, (oud Keieesch), schat, 
kleinood. 

Loersiw, zie 0 e r s i w. 

Loes* zeearend, baliaetus leucogaster. 
Loes j a b of j a b, grooter soort zee- 
arend, pandion leucocepbalus. 



103 


Loesin — Lom 


Loesin, (M. losin, H. dozijn), dozijn. 

Loesoen, dom. E n-, dom zijn, onwe- 
t(end zijn. Loesoen of loesloe- 
soen, nog onbewust, van kleine kin- 
cleren. 

Loetloeb zie b c 1 n g 6 1. 

Loetoeboer, zie latoeboer. 

Loetoek, e n-, te laat bekomen, te laat 
zijn. 

Loetoer, mnur. Entoet Ioetoer, 
een muur stapelen. 

Loetoer Bal, ricinusplant. 

Loetoet, soort schepper van ldapper- 
bladnerven gemaakt, om e ,s- oe te 
scheppen. 

Loev, doos van papier, bout of vieent- 
werk. Loev teinan, loev soe- 
wat, loev I e ie, of loev t a v, man- 
dje waarin de kostbaarheden opgeborgen 
worden. N e f-, in een doos of zulk mand- 
je bewaren of meenemen. 

Loewar, e n-, Iierstellen, weer goed 
maken, weer opbouwen. ,Enlo e w a r 
lar, zelfde bet. 

Lof, en-, bcschutten, bedekken, be- 
kleeden, overtrekken. E n w i 1 lof n i t, 
een doode aankleeden. 

Lofak, en-, (v. en- lof), dichtvou- 
wen, luiken van oogen, regen scherm, 
bloemkelk, enz. N a t-, geloken, dicbt ge- 
slagen. Endock n a 1 1 o f a k, zitten 
met opgetrokken knieen: dit is ook de 
houding van een mindere in tegenwoor- 
digheid van zijn meerdere. 

Loho, n a k-, zie n’a k- 1 e s. 

Lohok, en-, tegen de borst drukken, 
b.v. een kind. 

Lohor, nog niet ontplooid blacl van 
palmboomen, pi sang, enz. Nef-, uit- 
scbieten van dit blad. M o o e n e f 1 o- 
lior ket ruk, de banaan is al op ’t 
punt bloem te schieten. 

Lohor, of ai lohor, onderste plank 
aan een boot. 

Loi, en-, hangen, ophangen, Verder 
zegt men enloi van alles, dat nergens 
op schijnt te steunen, als b.v. water in 
een put, een boot op ’t water, een vogel 
of wolken in de lucht, enz. b.v. wer 


e n 1 5 i angled, er staat veel water 
(in den put) ; h a b o e n 1 5 i, de boot is 
vlot. Enher loi, iemands naani voluit 
noemen. N a k-, hangen. Enloi hoel, 
of samengetrokken tot e n 1 e h o e 1, 
reclit omlaag hangen. 

Loi, n a b-, zoet zijn van kinderen. 

Loila, e n-, leuteren, te ruim zijn. 

Loik, G.K. = 1 o 1 1. N e ,s 1 o l k mo- 
rn a n, een naam geven. 

Loin, rol van touw, enz. N a s-, draai- 
en. W e r nasloi n, draaikolk. N a t-, 
loshangend, niet steunend van iets dat 
tot steun bestennl is, b.v. j en natl o- 
l n, zoo staan, dat men op een been niet 
rust; lir natloin, stijl, die aan den 
bovenbalk hangt, maar niet meer op den 
groncl steunt. 

Loir, casuarineboom, casuarina equi- 
setifolia. Met twijgjes er van slaat men 
zachtjens de beentjes van kleine kin- 
deren, dan kunnen ze spoedig loopen. 
De getah dient als tegengif, als men a b 
gegeten heeft. 

Loir, of m a n 1 o I r, G.K. — s 1 1 i t. 

Loisoes, (v. enloi en s o e ,s), ^ jong- 
ste kind, zoo genoemd, omdat dit zeer 
langen tijcl blijft zogen, wijl 5 t door geen 
nakomer verdrongen wordt. 

Loit, bolletje, pas gezette jonge kokos- 
noot, waarmee ook het noodlot geraad- 
pleegd wordt, enahaik 1 o i t, zie e n- 
ahaik. Nef-, G.K., opgerold zijn, b.v. 
touw, slang, enz. 

Lok, of 1 a 1 6 k, spiegel, ruit, al wal 
spiegelt, spiegelbeeld. E n-, kijken, turen, 
spiegelen, miklcen. 

Lok, n e s-, weigeren, niet willen, af- 
wijzen. 

Lok, en-, losmaken of uittrekken van 
kleeren. N a k-, los gaan van wat gebon- 
den, vastgehaakt of geknoopt is. 

Loloo, zie 1 o o; 

Loloor, zie 1 o 1 6 r. 

Lolor, een aardvruchtsoort. 

Lolor, of 1 6 r h i r, vallende ster, don- 
dersteen. K o e s t e 1 lolor, verst orvcn 
papajastruik. 

Lom, e n-, G.K. = enwee n. 



Loxuan — Madar 


104 


Loman, kleine Iuis. 

Loinlom, G.K. = weween. 

Lon, e n-, in een boot als lading- lieb- 
ben, meevoeren of innemen. 

Lon, of a i Ion, G.K. — kalawar. 

Long, of 1 0 n g 1 0 n g, afgrond, kloof, 
kuil. 

Lonlonat, toespijs. 

Loo, bf 1 o 1 0 o, opgenaaicle strook 
op kleed, kussen, gordijn, enz. 

Loo, zeekreeft, met lange in den vorm 
van een knipmes toeslaande scharen. 
Van daar: n g i v loo, knipmes. 

Loo, e n-, luieren, lanterfanten, slen- 
teren. 

Loon, aandeel dat iemand krijgt bij een 
verdeeling. 

Loon, baai, zeeboezem, inham. 

Loong* e n-, of ne f-, (v. loon), ver- 
deelen, uitdeelen. 

Loong, en-j (v. loon), zwanger zijn, 
enloong j a n a 11. Nef-, veel inliam- 
men hebben, gekarteld zijn. 

Lopis, slaghoedje. 

Lor, e n-, afsnijden van bladeren. 

Lor, watenneloen, semang-ka, citril- 
lus vulgaris Sclirad. 

Lor, n a m-, ijverig, bedrijvig, werk- 
zaam zijn. 


Lor, of 1 0 r 1 0 r, zie w a 1 o r. 

Lor, potviscli. 

Lor, e n-, prijzen. E n 1 o r b a s, ztch 
verzoenen. 

Lor, e n-, lekken, sijpelen, b.v. a r 0 e n 
e n 1 o 1% het oor loopt. 

Loran, of lorloran, gat met be- 
paald doel ergens in gemaakt. 

Loroer, zie roroes. 

Los, (H. loods), loods, afdak, berg- 
plaats. 

Los, e n-, spits toeloopen. Ini \v a- 
Iian e 11 1 5 s, bij ziet er spichtig uit. 

Lot, plek zand tusscben steenen. 

Lot, een zoetwatervisch. 

Ldtlot, rammelaar. 

Loteng, of rahan 1 0 t e n g, erker, 
balkon. 

Lovlov, mist, lieiige lucbt. 

Lovngor, zie lawowi r. 

Lowada, G.K. = 1 0 w a cl a r. 

Lowadar, boomsoort. De schors wordt 
nitgeperst en ’t vocbt daardoor ver- 
Icregen, client als zeep. Deze boom is 00k 
de verb! ijf plaats van Lanvoel, zooals 
cle wowoe bet is van Ngabal. 

Lowar, G.K. = s i w a r. 

Lowat, grot, spelonk. 

Lowoer, of lowoer sisien, booze 
invloecl van geesten, schimmen, m i 1 0 e, 
slangen, enz., waardoor deze ziekten of 
rampen veroorzaken, 


M 


Ma, maar, toch, edoch, zie je, cn vaak 
eenvoudig als stopwoord. 

Ma, en-, (M. mari), komen. Ti ma, 
been en weer. 

Ma, of meervoucl mar, (v. mang), 
als voorvoegsel bij sommige werkwoor- 
den, aanduidend den persoon, die de ban- 
deling verricht, b.v. : m arhoba, (= 
m a n g e r li 0 b a), reiziger ; mani- 
b o e n, (=z 111 a n g nefnihoen) 

palmwijntapper; maloer nit, (= 
mang nafloeroet nit), offeraar 
die aan de schimmen offert. 


Maafa, dik van platte voorwerpen, 
als: doek, planken, enz.; breed van een 
eiland. 

Maawk, noeoer m a a w k, gewone 
kokosnoot met hard vleescb, in tegen- 
stelling met noeoer oebin, kokos- 
noot met zacht vleescb. 

Maawk, of k a n a r maawk, groene 
papagaai, eclectus polycblorus. 

Madar, scbim van een kind, in tegen- 
stelling met n i t, scbim van een volwas- 
sene. 



Madak — Majoen 


I0 5 


Madak? of m a cl a t, (M. madat), heul- 
sap, opium. 

Madat, a i m a cl a t, boomsoort. 

Madik, duivel, booze geest. N i m a- 
<1 i k, vertoornd zijn. N a m-, of e n h a- 
m a d i k, boos, koppig* zijn. 

Maditin, zuiver, zinclelijk. 0 e 1 i n 
m a d i t i n, rein van lijf, in tegens tel- 
ling met schurftig* of met kaskado 
behebt. 

Madmar, of b a d m a r, noordwesten. 
N i o e t m a cl m a r, noordwesten wind. 

Madoean, hij, die voor ecn andev ge- 
heel of grootendeels den huwelijk^prns 
betaalt, is diens madoean en deze is 
zijn koi. Dit geschiiedt ook familicge- 
wiis, zoodat oen lieele familicgToep, 
f a m, de madoean van een andere 
familiegroep kan zijn. Het madoea n- 
scliap wordt dan een vast recht. De 
k 5 i moet bij bizondere familieaangele- 
genlieden, als geboorte, huwelijk, sterf- 
geval, enz., aan zijn madoean 
geselienken brengen. Overigens virdt 
de madoean zijn onkosten terug, bij 
de uithuwelijking cler dochters van zijn 
koi, waarvan Iiij clen huweliiksprijs 
opstrijkt, naar rato van hetgeen hij voor 
de mocder cler bruicl betaalcl lieeft, 

Madoek, zie ronan. 

Madoman, (M. padoeman), magneet- 
naald, kompas. Fig. raadsman. 

Madong, of m a 1 o k m adon g, wat 
men graag ziet of lieeft; voorwerp van 
begeerte. 

Madwer, n i-, G.K. = nes- lawer. 

Madwir, eerste komst in een vreemde 
plaats; degene, die voor ’t eerst op een 
vreemde plaats komt. N i-, voor ’t eerst 
in een vreemd dorp komen, b.v. ning 
madwir Roemat, ik kom voor ’t 
eerst te Roemat. Gaat men voor ’t eerst 
in een vreemd dorp familie of vrienden 
bezoeken, dan moeten deze een geschenlc 
ter verwelkoming aanbieclen, enwe r 
n i madwir, of op Gr. Kei, ensalc 
w a h a n. 

Mael, n a s-, dun, .spichtig zijn. 

Mafoen, zacht, murw, week, genezen, 
goedig. R a a n mafoen, kalm, zacht- 
zinnig. A i mafoen, zacht hout. 
0 e 1 in mafoen ruk, weer genezen. 
Enbamafoen, slap, moeizaam gaan. 
E n-, zacht zijn, zacht aanvoelen. 


Mafoerit, of finmafoe r i t, gewone 
schildpad, zonder kostbaar scliiid. 

Mahar, en-, proeven, keuren. 

Maltair, (v. en-hair). opgeheven van 
verbodsteekens; wat op de opening der 
j o e t o e t be trekking lieeft, b.v, lcrau 
in a h a i r, de dag waarop de j o e t o e t 
geopen cl wordt. 

Mahaw, vijancL E n-, vijandig zijn 
tegen. 

Mahawn, damp, rook. J a f m a- 
li a w n, rook. E n-, rooken, dampen. 

Mahein, n a k-, vadsig, loom, lusteloos 
zijn. 

Mahewain, (v. m e h e en w ai n) 
eenig, eeniggeboren, zonder weerga. 
J a n a n m a h e w a i n, ccnig kind. 
R a w i t mahewain, kleetl zoo- 
als niemand anders er een heeft. 

Mahilin, ongerept, b.v. van een maagd, 
een woud. 

Mair, begm van den oostmoesson, all 
meestal nog flinke regens vallen, (loot 
timoer, die van *t oosten komen en 
ook cl o o t mair genoenid worden. 
Tijdens deze regens worden sommige 
plantingen bepoot en bezaaid, wee 
m a i r. 

Mailing, hemel in uitspansel. Mai- 
ling* dafinfit, letterl. hemel met 
zeven verdiepingen = zeer hoog. M e- 
1 aikat erloi mail ing, de geesten 
der kleine kinderen, of engelen zijn in 
den hemel. 

Majawn, of t e w a t m a j a w n, rooi- 
tijcl der aardvruchten. 

Mai nalmsoort, sikas, cycas Rutn- 
pliii Miq. De jonge bladscheuten worden 
gegeten als groente; de vruchten worden 
in water geweekt om de giftige bestand- 
deelen te doen uittrekken, claarna ge- 
droogd, fijn gestampt, gewasschen als 
sago, en bezinksel als sago bereid en 
gegeten. 

Majik, bluf, aansteHerij, pronkerij, 
pocherij. Enoet majik, zich pron- 
kerig of blufferig aanstellen. E n-, pron- 
ken, sno even, bluf fen; zulks aan vrou- 
wen verwijten is voor haar zeer bescha- 
mend. 

Majoen, genoegen, vreugde, opgewekt- 
heid. N i-, graag hebben, zich verheugen 
over. 



Majoran — Man 


106 


Majoran, loer of 1 i r m a j o r a n, 
zie 1 i r. 

Makbelk, azijn, edik. 

Makfoel, boomsoorfc, ficus leucanU 
toma. Aftreksel der bladercn wordt ge- 
dronken tegen spruw en keelaandoe- 
ningen. De getah client als smeer.se! 
tegen huiduitslag*. 

Maldiwoer, vriendschap. N i m a k 1 i- 
woer b ok enlioev h i r a, met 
iemand beviiencl zijn. 

Makloesin, glad, glanzenil, gepolijst. 

Maknilwoean, zie baknihvoean, 

Makrakat, kittelig, kittelend gevoel, 

Makrodam strafschukligheid, de straf 
zelve. Enfedan n i makroda n, 
zijn straf uitboeten, 

Makroe, r a a n makroe e n- 
hoe v..., boos zijn op ... 

Makroedan, last, moeilijk, bczwaarlijk, 
kommer. 

Mai, e n-, G.K. = e n- m a 1 i t. Op Ivl. 
K. in de verbincling: enmal oeman, 
glimlachen. 

Mai, (M. inaloe), sehaamte, .schande. 
E n j o 6 1 m a 1, een verneclering onder- 
gaan. Enoet mal enlioev 3i i r a, 
iemand beschaamd niaken. 

Malai, (M. Malajoe), Maleisch. 

Malan, (v. e n- lan), die iets najaagt, 
inzonderheid, zij die een bruid ten 
huwelijk gaan afhalen. Mas mala n, 
geschenk, dat degenen krijgen, die een 
ontvoerde bruid achterhalen. 

Malarat, n i-, G.K. = neb- larat. 

Mai as, (M. malas), lui. Kader 
m a 1 a s, ligstoel. 

Maleban, (v. lob an), bolroncl. 

Maledan, gereed van spijzen. 

Malhein, rust, welvaart. E n~,' rustig, 
op zijn gemak zijn, zicli wel gevoelen. 

E n cl o e k malhein w a t, zich vol- 
komen wel gevoelen. Raein m a I- 
li e i n, welzijn, welvarendheid. 

Maliin, glad, glanzencl, gepolijst. 


Malin, (v. mal), sehaamte. Meen 
m a 1 i n, fatsoenlijke benaming voor de 
schaamdeelen. 

Malit, e n-, lachen. Enmalit of 
e n m a I i t for h i r a, iemand uit- 
kichen. Enmalit enhoev h i r a, 
tegen iemand lachen. 

Malleher, en-, in clienst, in ’t werk 
hebben. 

Maloban, e n-, treuren om, verdrietig 
zijn om; zich wreken op, uit wrok bena- 
deelen. 

Malok, zie m a cl o n g. 

Maloi, of in a 1 6 i d e r, gezel, mede- 
reiziger, makker. ( E n-, meevaren, mee- 
reizen, inzonderheid om anderen gezel- 
schap te houden. 

Malon, oprecht, eerlijk, natuurlijk van 
ziektes. 0 e 1 s e h o e t malon w a t, 
een ziekte, die natuurlijkei’wijze ont- 
staan is en niet te wijten is aan booze 
invloeclen van toovenaars of geesten. 

Mam, aanspreking van kinderen tot 
hun vader, van de ouders tot hun zoons 
en in ’t algemeen in vertrouwelijken 
omgang tegen oudere mannen en kleine 
jongens; tot deze Iaatsten zegt men dan 
liever mam koe t Mam b i e b, zie 
bij ait. 

Mam, e n-, verloren gaan, verloren 
zijn, liutteloos besteed zijn. Voor ver- 
liezen als beclrijvend werkw. bezlgt men: 
en- w a t o e k. E n b a e n m a m, ver- 
dwalen, vertrekken zonder adres na te 
laten. 

Mam, e n-, pruimen, betelnoot kauwen. 

Mamahawn, (v. en-mahaw), vijancl. 

Mam am n e f-, onduidelijk zijn wegens 
verren af stand. 

Mamin, vischsoort. Enweeng to- 
mat w a a w n m a m i n, den mens then 
loozen schrik aanjagen. 

Manir, e n-, lawaai niaken. 

Man, enbein man, zeker spel met 
kanarinootjes gespeelcl. Kanarinoot aan 
een klapperbladnerf gestoken, waarmeo 
bij clit spel geworpen wordt. 

Man, of manoet, vogel. In samen- 
stellingen gebruikt men meestal man. 
Man o h o i, kip. Man teran, haan. 



Mail — Manrengan 


ioj 


Man to, of m an i t e, hen. Man 
oeoer, in ’t wild levende vogel. Man 
ten, vogeldrek. 

Man, e n-, stom zijn. Mannian, 
stomme. 

Manaan, (v. naan), spijs, voedsel. 

Manamvar, (v. man, an en war), 
gevogelte, all-erlei vogel s. 

Mandar, Mandar, landstreek in Z.-Ce- 
lebes. Esbo Manda r, een sarong- 
soort. 

Manel, zie amnelat. 

Manen, of kaboer manen, G.IC. 
daas. 

Maneran, sirihblad; bij uitbr.: betel- 
pruim. 

Manfodar, boomsoort, Myristica cele- 
l>ica' Micj. 

Mang, men (doch in 't Keieesch steeds 
meervoud) , iemand. Mang erboer 
lung’ a f a, men heeft mij bestolen. 
Manghi r a, wie ook, iemand. M a n g* 
be? wie ? Mang h i r a w a e i d, nie- 
niand. Mang ohoi i, de lui van (lit 
dorp. Mang ohoi, zie j ( a n ' o e r. 
M a n g b e i ? wie is claar ? wie is dat ? 
Enbangil mang, iemand slaan. 

Manga, bereide sago, sagokoekje. 
Manga Jar, klein pak sago. Manga 
baba w, gebakken sago. Man g a 
Sevan, kubusvormig sagokoekje. M a- 
ngaErjat, groote sagokoek. Manga 
Eiwav, sagokoekje, zooals op Kei 
gewoonlijk gemaakt wordt. Mang a 
w o e 1 w o e 1, roodachtig geldeurde sago. 
Manga matan, een sagokoekje. 

Manga Jar, -een soort ziltige puistjcs 
of blaasjes. 

Mangaan, zie n a m g a a n. 

Mangmang, langzaam, traag, over 
langen tijd, b.v. mangmang w e 1 
e n cl a t, over langen tiid komt hii terup*. 
Mangmang w a -e i d, binnen kort. 
0 e m o ie t a f a mangmangli, ge 
zijt erg treuzelig. 

Mangon, stom. 

Mangsiw, (v. siw), zwartsel, inkt. 

Manifin, dun van platte voorwerpen. 

Manihoen, (v. nef- nihoen), paim- 
wijntapper. 


Manil, Manileesch. T o m at M an i 1, 
Manilees. Ri Manil, een welriekend 
gras, dat als specerij bij visch of vleesch 
gekookt wordt, anclropogon Schoenan- 
thus. 

Man jew, sperwer, kiekendief. 

Manjifit, of fo, vischsoort. 

Manjobar, of koerkoeroek d a- 
r a n w o w a n, vogel soort. 

Mankat, zeemeeuw. 

Mankanor, sehaaltje met delcsei. 

Mankahoengil, vederbos. 

Mankasar, Makasser. 

Mankit, (v. man en kit), ijs vogel, 
sauropatis chloris. Wanneer men voor 
een zaalc uitgaat en onderweg* een 
ijsvogel ontmoet, moet men op diens 
schreeuw letten. Roept bij : kit, kit, 
k i t, dan zal men de zaak winnen ; roept 
hij: fre, fre, f re, = ontslagen, dan 
zal men de zaak verliezen. 

Mankoean, kleine veelkleurige parkict. 

Mankohoe, of kassoesoes, klein 
vogeltje, dicaeum Keyense. 

Manman, zie en- man. 

Manmanoct, gevogelte. 

Manngaan, gewonde, gekwetste. Mat- 
in a t a n man n g a a n, dooden en 
gekwetsten. 

Manngat, ronan m a nnga i, kaladi 
met purperen stengels. 

Manoeb, vogelsoort, graucalus inela- 
nops. 

Mamigirit, vogelsoort. Nanggrehi 
w a a w n manngirit, tlruk door el- 
kaar praten, kwetteren. Zie n g i r i t. 

Manoet, of, vooral in samenstellingen, 
m a n, vogel. Enlan, e n d o e k, of 
e nb a manoet, in de rijst- of mais- 
plantingen de vogels verjagen. 

Manon, vroedvrouw. E n-, vroedvrouw- 
diensten bewijzen. 

Manrengan, (v. man en rengan), 
vogelnest. 



Mansir — Marls oen 


ioS 


Mansir, (v. e n- sir), lets wat client 
om te bedekken. A f a in ansi r, of 
mansir wahan, zie bij walian: 
e n s a k of ensir wahan. 

Mansiw, (v. man cn s i w), ecu zw ar- 
te vogelsoort. 

Mansoewat, zwaluw. 

Mantanafc, (v. m an en t a n a t), een 
duif soort, — woedar, ptilopus xan- 
tocrnster. Men meent clat de zielen van 
kleine afgestorven kinder tjes in dezc 
voxels verhuizen, Van daar ook hun 
weemoedig* gekir. 

Manteran, (v. m a 11 en tera n) haan. 

Mantiloer, vogelei, inzonderheid kip- 
penei. j 

Mantros, (H. niatroos), matroos. 

Manwav, soort tortelduif. 

Manwoen, of manwon, zie m a n- 
w o e o e n. 

Manwoeoen, (v. man en w o e o e n), 
veder, vpclerbos. E n b a s a r b o t a n, 
hoekron,kaboes, manwoeo en 3 
hij ga verloren als een botan- zaaclje, een 
boomblad, een kapokvlok, een veer: ver- 
wensching tegen een clief . Manwoe- 
oen is ook: edelkoraal; een rif plant, 
M. akar bahar: een armband van deze 
Iaatste gemaakt. 

Maoelil, e n-, beminnen. 

Maoerat, (v. oerat, arbeid), ijverig. 

Maoerat, (v. oerat, acler), geaderd, 
gestreept. 

Mar, en-, lichten, scbitteren, glanzen. 

Mar, e n-, G.K., zoet zijn van kinderen. 

Mar, nak-, (M. kemarau), droog zijn 
van clingen, die gewoonlijk niet nat zijn, 
b.v, kleeren, waschgoecl, en clingen die 
toevallig nat geworden zijn. 

Mar, n e s-, zie n e s- mara r. 

Maraan, licht, = niet zwaar; ook fi- 
guurlijk. S a of cl 6 s rn araan, lichte 
overtreding, dagelijksche zonde. B e r- 
k a r maraan, zaak van weinig 
gewieht. Oerat maraan, licht werk. 
Enkerdja maraan wat, slechts 
lichten, arbeid verrichten. 0 e 1 i n ma- 


raan, lenig* van lichaam, rap in zijn 
beweg’ingen zijn. E n b a maraan, 
makkelijk, luchtig loopen. 

Marar, a i marar, zie a i k o e t a n. 

Marar, n e s-, of n e s- m a r, ondui- 
dclijk, heiig zijn. M a t a n n e s m a r a r, 
schemeren der oogen. Aron nes m a- 
rar, tooverkruiden, om iets of iemand 
voor anderen onziclitbaar te maken. 

Maras, zie bij ngiv, 

Marde, G.K. = matkasloeoe n, 
vischsoort. 

Mardik, of bardik, (M. mardika), 
onafhankelijk, vrij. 

Mardoe, (v. n e f- do e), k 5 1 m a r- 
cl o e, zie k o i. 

Mari, bedwelmend, van betelnooten. 
i s o e marl 

Marin, (M. marinjo), een soort veld- 
wachter, clien men in elk dorp aantreft, 
die de bevelen van opperhoofden en amb- 
tenaren omroept, ’ t volk bijeenroent voor 
vergaderingen of heerencliensten, enz. 
Marin g* r e d j a, koster. Marin 
s k o 1 a, iemand die de spijbelaars moet 
ophalen voor de school. 

Markisat, een klimplant, de markisa 
of grenadine. 

Maroen, zie maroet. 

Maroeoen, zie n a m- r o e o e. 

Maroeoet, vischsoort. 

Maroet, e n-, of n a m-, tam, mak, 
gedwee zijn. 

Marohoi, of m a n g o h o i, (v. m a n g 
en ohoi), clorpelingen, dorpsbewoners, 
inzonderheid de mannelijke bevolking, 
wijl die vast in 3 t dorp blijft, doordat ze 
niet uithuwelijkf naar anclere clorpen. In 
tegenstelling hiermee heet de vrouwe- 
liike bevolking: j an o e r, — cle meisjny, 
die wel naar elders nitgehuwelijkt 
worden. 

Marom, of marwoein, treurzang. 
Enron of ensikar maroin, een 
treurzang zingen. 

Martsoen, (M. mertjoen), voetzoeker, 
(vuurwerk). 



Marwaein — Mas 


log 


Marwaein, (v. m a n g en e n-w a e i t), 
hetgeen leeft, de levenden; frisch, groen, 
onverstorven; ongaar, 

Marwinit, een boomsoort, welks bout 
makkelijk klieft en blekt, van daar de 
naam, mar- win it. 

Marwinit, G.K. = kawinwinit. 

Marwoeln, zie maroln, 

Marwoekoen, effen van kleur, een- 
kleurig. 

Marwoel, pas uitloopende jonge opos- 
sum. 

Marwoeoen, manscbap op een boot, 
matroos. 

Marwoetoen, vreem deling, n.l. van een 
ander dorp. Vreemdeling, d.i. buitenlan- 
der, ~ m a v. 

Mas, aimas boomsoort. 

Mas, (M. amas), goud, zilver, van 
goud of zilver, stuk goud. Mas w o e 1- 
w o e 1, goud in tegenstelling met mas 
n g i e r, zilver. Mas wahan, zuiver 
goud. Mas t i. m r o e n, bronskleurig 
goud. Mas wahan ningier, goud 
van min gehalte. Mas bis, goud van 
slecbt gehalte, messing. Mas koko, 
kleine stukken goud of zilver. Mas 
1 a 1 a i, groote stukken. Mas llklak, 
minderwaardig goud. Mas toentoe- 
n a n, teten d e d o c, of liar o e, ou- 
de kostbare stukken; (het gehalte worclt 
door deskundigen vastgesteld, door rui- 
ken enproeven op de tong). Mas poe- 
s a k, erfgoud. Mas m i t o e, goudstuk, 
dat tevens tot belichaming van een mi- 
toe dient, en als zoodanig vereerd wordt. 
Dergelijke, vaak kostbare stukken, lig- 
gen meestal onbeheerd in ’t bosch op een 
bord onder een steen of in een rotsholte. 
De mitoedoean aileen mag ze na- 
cleren en aanraken; anderen zouden 
daardoor zielc worden. De meeste dezer 
stukken hebben belialvc andere wonder- 
bare hoedanigheden, de eigenschap ’s 
nachts in een varken te Veranderen en als 
zoodanig zoeken ze dan den kost in de 
planting'en. Deze, en ook andere bizon- 
der kostbare stukken, liebben een eigen 
naam, b. v. het mas mitoe van 
N g i 1 n g o f heet als goudstuk: r e w 
Berngas, en als mitoe: Toetfd r. 
De meer gewone goudstukken worden 
genoemd naar hun gedaante of de voor- 
werpen waarop ze gelijken, b.v. mas 
w o e o e t, stuk goud in vischvorm. M a s 
sorof sorweilan, ketting van plat- 


te ringen eindigende in een vischstaart. 
Rew mas, ketting van g-ewone scha- 
kels. Maskoeba, gebogen .stuk. Mas 
kikir, kamvorm, n.l. hoefijzervormige 
kam: alleen de rug is van goud, waarin 
een getand stukje blik gestoken is. Mas 
b a b a w, vierkant plat, in den vorm van 
koekjes in een b a w gebakken. Mas 
manoet, vogelvorm. Mas n g a- 
r o e n, oorvormig. Mas n i e f, in den 
vorm van den visch n i e f genaamd. 
Gouden of zilveren sieraden worden met 
den naam van dat sieraad aangeduid, 
als tenta n, vingerring, a of ■ s e 1 a k, 
armband, enz. 

Bij *t berekenen cler huwelijksgift, 
worden de goudstukken ge- 
noemd volgens ’t bizonder doel waar- 
voor ze in dat geval dienen. Ofsclioon 
deze stukken als goudstukken vernocmd 
worden, kunnen ze ook betaalcl worden 
met andere stukken van waarde, als 
kanonnen, olif antstanden, enz. Mas 
a j e, een .stuk goud, dat vooraf reeds 
betaald wordt, om de braid te besprekcn, 
zoodat een ander ze met' meer Koopen 
mag. Hetzelfde gebruik geldt voor elkexi 
koop van eenig belang. Bij renrcn 
wordt de mas a j e vervangen door de 
mas beeher, (v. e n b a en enher). 
Mas ngaban teinan, eigenl. goud 
dat dient als kiel, waarmee men den 
bouw eener schuit begint: dit is ook het 
eerste stuk der eigenlijke harta of 
huwelijksprijs, dat betaalcl wordt. Het 
moet een bronzen kanon zijn. Bij r e n- 
ren heet dit mas cl e i n a n en m a s 
batoeang. Ma,s s i d s i d a k, (v. 
en- sidak), stuk dat gegeven wordt 
om de braid mee te mogen voeren. M a s 
oeoenofwavloev, stuk, dat gege- 
ven wordt, om de moecler schadeloos te 
stellen voor al de zorgen aan het kind 
besteed; zij geeft daarvoor een slavin 
aan haar dochter, die wav 1 o e v, korf- 
draagster, genoemd wordt, en die de 
bruid verder zal dienen, vooral haar 
m and je dragen, wanneer zij uitgaat. 
Mas 1 o r e t o e k f\e r* stuk, dat de 
moeder der braid krijgt voor ’t baden 
van deze met f e r, toen ze nog klein 
was. Mas t o e b loev, stuk, dat als * t 
ware de bruid vervangt in J t ouclerlijk 
huis. Mas tahalim, (v. e n- taha 
liman), stuk, dat gegeven wordt aan 
de vrouw, die de braid uitgeleidt. M a s 
maloer nit, (v. n a f- loeroet 
n i t), of m a s m o e 1 i m, stuk gege- 
ven als offer aan de schimmten van de 
voorouders der bruid. Mas nitwang, 
(v. nit howang), het deel dat de 
slaven en r e n r e n ? s der familie der 
bruid krij gen. Mas d i r t a 1 i k, ( v. en- 
d i r en e n- t a 1 i k), stuk gegeven opdat 



Mascncs — Mat 


no 


men de bruid zal laten vertrekken. Mas 
t e t Jar, of a r 6 n rahan, stuk te 
betaalen voor al de bittere dranken, die 
cle nioeder der bruid geslikt heeft, toen 
se haar baarde, endoekrahan, Mas 
soes wahan, stuk dat betaald moet 
worden, als de bruid een weduwe is met 
voorkinderen, die ze moet achterlaten 
en die schadeloos gesteld moeten worden 
voor de zoogster, die hun ontnomen 
wordt. Voor dit ailes zijn geen stukken 
van vaste en bepaalde waarde voorge- 
sclireven; de bei angheb bend-en beraad- 
slagen, of de aangeboden stukken vol- 
doen. Mas jaman h 6 n, stuk dat 
betaald wordt voor den onbekenden 
vader, als de bruid een onwettig kind is 
en dus anderen haar hebben moeten op- 
voeden. M,as mala n, zie malan. 
Mas s 6 b s 6 b, kanon, dat iemand be- 
talen moet, die een anclers vrouw ge- 
schaakt heeft opdat men ’t hem niet 
meer tot zijn bes chaining kunne verwij- 
ten, wijl door dit offer, s 6 b s 5 b, de 
schuld gedelgd is. Enwer s 6 b s o b, 
deze boete betalen. Maslion, stuk, dat 
iemand, belialve de gewone harta nog 
betalen moet, die een anders vrouw ge- 
schaakt heeft, ora deze tot vrouw te 
mogen nemen. Mas ar j af, stuk, dat 
betaald moet worden door iemand, die 
een vrouw geschaakt heeft, om het vuur 
te dooven, enar j a f, dat men onder *t 
huis van den schaker heeft aangestoken, 
om hem kwansuis te dwingen de bruid 
uit te leveren. Dit vuur is een groot 
rook vuur. Mas naan d o e a n, let- 
terlijk: het goud schaadt zijn eigenaar, 
wordt gezegtl bij eexv' ongeluk, dat ie- 
mand zichzelf aandoet, b. v. als hij zijn 
eigen zaken breekt, in zijn eigen schiet- 
strik, f anf an, loopt, enz. Mas r o- 
kan, opgewerkte of a jour bewerkte 
figuren in vlechtwerk. 0 e o e n mas, 
gouden stokknop als ' ’* *1 ' ’ 7 ■■ 

der opperhoofden. M \ ■. . 

w o e o e n. Mas b a b, venusberg. 

Masenes, (T-I. machinist), machinist, 

Maseren, G.K. = n a t- nieen. 

Maserid, vischsoort. 

Masin, (H. machine), machine. Ma- 
s i n n e f h 6 r, naai machine. 

Masin g, zout, Masmasin g, gezou- 
ten. 

Masloin, en-, treuren, bedroefd zijn. 
E n m a s 1 o i n a £ a, om iets treuren. 


Masmasing, zie masin. 

Masngoeoer, een kleine oestersoort. 

Masoehoen, droefheid, kommer. E n- 
sikar jn i t n i masoehoen, een 
doode beweenen door een huilerig 
gezang. Enoet kaloen masoe- 
hoen, bij J t afhalen eener bruid een 
afscheidsmaal geven aan de familie van 
den bruidegom. 

Mastik, Mein kanonnetje. 

Mastik, parelmoerschelp. M a s t i k 

0 e 1 i n, parelmoer. Mastik m a t a n, 
par el. 

Mat, schuld. Enwar h i r a n i mat, 
jegens iemand schulden hebben, bij 
iemand in J t krijt staan. Enhora k, of 
nanoet mat, schulden invorderen. 
Enwer mat, schuld voldoen. Ngoin 
e n w a v mat, zegt men als men geen 
bijspijs bij zijn eten heeft. 

Mat, rauw, ongekookt, ongaar, onrijp. 
Naanmat, rauw, ongekookt iets eten. 
Mat, zegt men ook van een tuin, die 
nog niet afgestookt is, of waar ’t vuur 
bij ’t afstoken niet voldoende gebrand 
heeft: het tegenovergestelde is ook in 
deze beteekenis : neotahan. E n j i- 

1 i n m a t, in 'een reeds afgestookten tuin 
het niet verbrande bout bij een verza- 
melen, en dat weer aansteken, enti- 
f a k mat. E s d a w mat, vuurwerk, 
lucifer. 

Mat, a i m a t, boomsoort. 

Mat, en-, (M. mati), sterven, over- 
lijden, uitgaan van vuur: stilstaan van 
melcaniek of al wat in beweging ge- 
bracht is; af of van de beurt zijn bij J t 
spel; verwiideren van een weg, luwen 
van den wind; kalm zijn van de zee; 
uitgedroogd zijn van een bron. I nan 
e n mat, lui, vadsig zijn. Meera en- 
raat! verwensching: dat uw schaam- 
deelen versterven. Matam enraat 
t e ? ben je blind ? zie je dan niet uit je 
oogen ? T e t a n enmat, zeer ver- 
moeid zijn van arbeid. Hira enraat! 
bczwering: ik moge sterven als ’t niet 
zoo is: wijl ’t echter maar een soort aan- 
bod van eede is, spreekt men in J t al- 
gemeen, h i r a, iemand. N e n n 5 
oemat ohl of deddo, oemat- 
ukke te! oei, oei! uitroep van pijn. 
Ennuit wordt ook gezegd voor gene- 
zen van worden en ziekten, b.v. n i k a- 
bahiel enmat ru k, zijn wonde is 
genezen. 


Ill 


Mat — Matran 


Enmat wordt ook als overgank. 
werkw. gebruikt in de bet. van: hevig 
verlangen, snakken naar, b.v. oemat 
uk a t b a k, ik snak naar wat tabak. 
N a k-, verstorven, dor. Moeroen 
nakmat, grijs haar. 

Mat, — matwan, b.v. ini mat 
j a w, hij is jonger clan ik, volgt op mij 
in geboortetijd. 

Mat, zie m a t a n. E s cl a w m a t, 
vuurwerk, lucifer. 

Mat, n a m-, zacht, zwak, mollig, 
tenger zijn. 

Mat ad jaw, (M. mata djauh), verre- 
kijker. 

Matak, missehien, wellicht, bijna, M a- 
tak oelek, ik viel bijna. Matak 
e n cl a t ruk i, wellicht zal hij zoo aan- 
stonds komen. 

Matan, of, vooral in samenstellingen, 
mat (M. mata), oog, in eigenlijke en 
in talrijke fig. bet. Mat s i e n, blinde. 
Mat- j a t, rood ontstoken oogen. M a- 
t a m t e ! matam w o e 1 w o e 1 t -e ? 
of matam enraatte? kijk dan toch 
uit je doppen! Neran matan, wa- 
penen, gereedschap. Ded matan, in- 
gang van een weg of voetpad. Wer m a- 
t a- n, bron, wel. K a 1 b i s o e m a t a n, 
oog van een zweer. Jen matan, zie 
n gal i wo, or. Liman matan, zie 
ngaliwoer. A e i 1 matan, sleu- 
t e 1 g a t. Esbo matan, bloemen op 
een lap goed. D j a r i n g mat a n, mans 
van een' vischnet. B a w mata n, gleuf 
in een oventje waarin de sagokoekjes 
gebakken worden; vandaar is matan 
ook de stuksnaam van deze koeken. In 
J t algemeen zegt men nog matan voor 
gaatje of kleine opening in tal van voox- 
uerpmi: been u m u t an, oog eeiier 
naalcl; k a d i n g mata n, knoopsgat; 
cl i w mata n, aarsopening; enz. M a- 
tan is ook nog stukswoord voor knoo- 
pen, haken en oogen, naaklen, kleine 
schelpjes, enz. Ficl matan, cleurope- 
ning. Esniwoet mata n, venster- 
opening. II a b o matan, ringvormig 
teeken op de booten, met verschillende 
randversieringen, krulletjes, svastika, 
enz.; alnaar de verschillende families is 
de 1 a n t a r der boot. Dit teeken wordt 
aangebracht aan weerszijden van den 
voorsteven der vaartuigen. In ’t midden 
claarvan bevestigt men een k a w o e 1 als 
offer voor de zonden, om alle onheilen 
van de boot af te wenden. Met deze 
kawoel voorzien, heet het: habo 
mata n, het oog tier boot, en is het de 


talisman of h i e n s o e w a t der boot. 
Geclurende eene langere reis als de 
vrouwen in een huis het heilig vuur on- 
derhouden, endoek moel (zie 
mo el), zijn ook verschillende dingen, 
die bij de daaraan verbonden plechtig- 
heden verbonden zijn, met de lantar 
der vertrokken booten geteekend. W a- 
han matan, gelaat, aangezicht. Dar 
matan, ruitjes van een mat of alle 
antler vlechtwerk, of weefsel. G o e n- 
d i n g mata n, oogen eener schaar. 

Matan wordt nog gezegd voor: kiem, 
oog, jong uitspruitsel van planten. 

Matang, en-, (v. matan), uitbotten, 
ontkiemen, uitspruiten. N a m-, uitgebot, 
ontkiemd. 

Matengtengan, rcchtschapen, eerlijlc, 
betrouwbaar. 

Mat j at, (v. matan en e n- jut), 
rood ontstoken, ett'erafscheidende oogen. 

Matkasloeoen, vischsoort. 

Matkob, vischsoort. 

Matlak, (v. matan en lak), een 
soort kokosnoot met rozig vleesch. Moe- 
roen matlak, grijs haar. 

Matmat, (v. e n- mat), doocl, doocle, 
dor, vers tor veil. Tomat m a_t m a t, 
doode, overledene. A i rn a t m a t, dor 
hout. Moeroen m a t m a t, grijs haar. 

Mat matan, (v. e n- m a t), doocl, dor, 
verstorven, doocle. Matmatan ma- 
n g a a li, dooden en gewonden. B e r- 
kar matmatan m a n g a a n, zaak 
waardoor oorlog ontstaat, casus belli; 
een zeer gewichtige zaak. 

Matmatan, boete versclmldigd door 
iemancl die trouwt, zonder claarvan aan 
zijn machthebbers kennis te hebben 
gegeven. 

Matmedar, letter!.: opossumoogen, rr 
halfgeloken oogen. 

Matngilwoean, een scbelp van de 
murexsoort. 

Matngoefar, vischsoort met zeer 
groote oogen. Fig.: grout e, star kij kendo 
oogen. 

Matoeang, (v. en- b e t o e a n g), 
helper, gezel, malcker, medewerker. 

Matran, G.K. = f a h e n of b a b. 


Matramat — Melaikat 


XI2 


Matramat, en-, klein kind oppassen. 

Matsien, (v. m a t a n en sien), blind, 
blinde. 

Matsit, G.K. = tabil. 

Matwan, kinderen tusschen de eerst- 
geborene, janan j a n, en het jongste, 
1 o i s o e s. 

Matwoel, a i m a t w o e 1, boomsoort, 
excaecaria Agolloeha L. Een paar dr up- 
pels van de getah client als purgatief. 

Mav, vreemd, uitheemsch, alles wat 
niet van Kei of van Kei liexkomstig is. 
Tomat mav, vreemdeling van buiten 
Kei; zie marwoetoen. Enlioba 
m a v, buiten Kei op reis gaan. K a k a r 
mav, melaatschheid. Atnebar mav, 
de Tanimbar- eilanden. E n mav, zoefce 
aardappel. Mav Eiwav bissa, bin- 
nen- en buitenland; lanclgenoot en vreem- 
deling\ 

Maw, e n-, of e n-' m aha w, haten, 
vijandig zijn. 

Maw, nak-, miauwen. 

Mawak, en-, (v. maw an), bescha- 
duwen, overlommeren, verduisteren. 

Mawan, schaduw, schaduwboeld. M a- 
w a n 1 a i gezet, zwaarlijvig. 

Me, nak-, blaten. 

Meek, en-, (v. meen), bescliaamd 
zijn, zich schamen, vernederd zijn. 
Enmeek a f a, of ental a f a, zich 
schamen over of wegens iets. 

Meen; deze vorm is weinig* in gebvuik, 
nicest hoort men de verbinding* met den 
eersten pers. meerv. van J t bezit. voor- 
naamw. = m e e t, schaamte, sehande die 
men ondergaat, schaamdeel, iets waar- 
over men zich schaamt, schaamtegevoel. 
Entaha koeoektomatni meet, 
iemand die een vrouw verkracht lieeft, 
dwingon met haar te' trouwcn. 1M een 
e n ni a t, zie bij en- m at. E n w a- 
t o e k meet n i mem of m a 1 n i 
m e m, alle schaamtegevoel afwerpen, 
zich schandelijk geclragen, alle sehande 
dulden. Meen m a 1 i n, zie m a 1 i n. 

Meet, zie m een. 

Med, en-, of ene r m e d, verve n~ 
schen. 

Med, of m edme cl, een schelpdiertje. 


Medar, opossum, cuseus. Zijn vleesch 
geldt vo or een iekkernij. Medar mel, 
cle wit met grijs gestreepte; de fijnste 
soort als wildbraacl. Medar i r i, de 
grijskleurige. Medar leman, man- 
x.eijjke m e cl a r i r i. to e cl a r m e t- 
r a n, wijfjes medar iri. Medar 
irin, mannelijke me cl arm el. Me- 
cl a r w i d, wijfjes meda r m e 1. 
Zwangere vrouwen laat men den kop van 
leen medar) eten, als men er een be- 
machtigd heeft, dan zal het kind even 
als dit buideldier een klein hoofdje heb- 
ben, hetgeem de be vailing vergemak- 
kelijkt. , 

Medar ni kabil, of war medar ni 
k a b i 1, een slingerplant. 

Medja, (M. medja), tafel. Medja 
s a n t, commimiebank. 

Medmed, een oorhanger, door vrouwen 
geclragen. 

Meen, nat-, (M. majin) , spelen, gek- 
heid maken. Natmeen h i r a, iemand 
vo or den mal houden. 

Meg, (M. medja), tafel. 

Mehe, zelf, slechts, enkel. J a w m e- 
h e, ik zelf. Einmeh e, een enkel e. 
Einroe mehe, slechts twee. J a w 
mehe w a t, ik alleen, ik alleen niaar, 

I enron wat mehe, hij doet niets 
dan huilen. ( E n t a 1 war o m e li e, 
volgens uw eigen goeddunken, zooals ge 
zelf wilt. I mehe wat n i s a, ? t is 
zijn eigen schnld. 

Mehen, boomsoort. 

Mel, rechts. K e d i n mel, rechtsche 
kant. 

Mel, of m elmel, adel, adelijk. Mel 
h e 1, of 1 melliela i, hooge adel. 
Mel ngiljow wat at, aclelijke, 
zoncler stamverwantschap, lagere adel. 
Mel kasil woet, aclel met uitge- 
breide stamverwantschap, hooge adel. 

Mel, en-, groeien, rijzen, uitdijen. 
Ental enmel, van kindsbeen af . 

E n m e 1 1 a i r u k, hij is al groot 
geworden. E n m el malhei n, voor- 
spoedig, welvarencl, gelukkig zijn. 
Berkar enmel, de zaak wordt ern- 
s, tiger, Ental noelioe enmel, van 
9 t allereerste begin af. 

Melaikat, (M. malaekat), schimmen 
van kinderen, die gestorven zijn, eer ze 
vast voedsel genoten' hebben, en in de 
mailing’ worden opgenomen; engel, 



Mele — Miet 


Z13 


Mele, stopwoord. Oho mele, wel ja, 
ja toch. I mele of waeid mele, en 
toen. 

Melinan, kalm, stil, T a h e i t meli- 
nan, kalme zee. Moetan melinan, 
looze wolk, waar geen wind of buiig 
weer bij zit. To mat melinan, 
vreedzaam mensch. 

Melmel, adel, adelijke. 

Mem, naam, naamgenoot. E n f a- 
m e m, een naam geven. 

Meman, (M. nama), naam, bena- 
ming, f aam. Ini meman s i e n, liij 
is slecht bef aamd. Enlawoer hira 
m e m a n, iemand lasteren, kwaadspre- 
ken, Ensak meman, prijzen, loven. 
Enoet tomat m e m e r, iemand eer 
bewijzen, met achting en waardeering 
behandelen. E n 0 e t f 0 meman, op- 
spraait verwekken, ruchtbaar maken, he- 
ro emd worden; voor de eer iets doen. 

Memeen, (v. nat- meen), spel, 
s che its, gekheid, grap. Afa me- 
meen, 01 afa bebein, gekheid, 
grap, beuzelarij. 

Mengak, en-, (M. mengakoe), beken- 
nen, beiijcten, instaan voor, aannemen te 
doen, te maken of te leveren, b.v. 
i enmengak n i n g r a h a n, hij 
heeft aangenomen een huis voor mij te 
maken. 

Mengarti, (M. mengarti), verstaan, 
begrijpen. 

Mer, n a m-, voorbereiden, toebereid- 
selen maken. 

Meran, morgen, volg'ende dag. M e- 
ran e s m 1 r, morgen vroeg. 

Meran, of m ermeran, fijne haar- 
tjes op bladeren, bamboe, enz., die jenk 
yeroorzaken. O e 1 i n m e r m e v a n, 
een jeukerig gevoel hebben, wegens die 
haartjes. E n-, zulke haartjes hebben 
of afgeven. 

Mermeran, zie meran. 

Merok, Merauke. 

Mes, pijl of vischspeer met een 
ijzeren punt met weerhaak. 

Mes, enkel. K e d i n mes, een 
enkelen kant. S a r of j e 1 me,s, hutje 
met een enkelen dakkant, dus afdakje. 


Ngai'oen k i jd mes, schelpje met 
een enkelen kant, = oorschelp je. 

M ester, e n-, gezag of recht doen 
gelden op, zich aantrekken, zich gelegen 
laten liggen aan. 

Met, zwart. A i m e t, een ebbenhout- 
soort, diospyrossoort, maba ellyptica 
r oivsu vv a u m e t, zwurie steensoorc. 
Wat met na moe diw te? spot- 
vraag aan iemand die lui is om op te 
staan. l)e w a t met wordt . 00k veel- 
vuldig als verbodsteeken gebruikt. Hij 
wordt gelegd aan den voet van een 
b e 1 w i v i n; de menschen nemen een 
voor een den steen op of raken hem aan 
mec een inuiti, terwiji ze met de anclere 
ten hemel wijzen en onder aanroeping 
van D 0 e a d- Eer- W o e a n of Ler- 
w o e 1 , bezweren, dat die steen hen zal 
treffen, als zij ’t beloofde verbreken. 
Jjeze oezwermg heec: e n w i 1 wit 
m e t. 

Met an, na n g : , (v. met), zwart, 

donker van kleur zijn. 

Meter, (H. meter), meter als leng- 
temaat en als meetwerktuig, duimstoK. 

Metmettan, (v. mettan), zwerms- 
ge wij ze, tro epsgewij s. 

Metran, zie matran. 

Mettan, zwenn van insecten, vluclit 
van vogels, school van visschen, troep 
van menschen. 

Mi, pis. N e k-, pissen, wateren. 
Nekmi w a t a n, wateren. Nekmi 
fedan, doen stikken door overgroei, 
b.v. nifar nekmi fedan atbak, 
het onkruid heeft de tabak verstikt. 

Miet, (M. meti), ebbe, het bij ebbe 
bloot . gekomen strand, de zeebodem 
zoover die bij ondiepten zichtbaar is. 
Miet enro, de ebbe valt in. Miet 
reta n, het laag tij op zijn keer- 
punt. Miet lai, ebbe met zeer laag 
verval, zooals b.v. bij voile of nieuwe 
maan. Miet sien, ebbe met weirng 
verval. Miet j a n a n, rif, zandbtink in 
zee, die met laag water droog valt. 
Noelioe miet bissa, ’t heele land 
en strand, overal, heinde en ver. 
Enleik hira baeil te entoeb 
m i e t, met verachting op iemand neer- 
zien, letterlijk: als op drek die op het 
strand ligt, (het zeestrand is de alge- 
meene bestekamer). Wad miet, 
sclielpdieren en visschen die men op en 


W s 



Mil- — Mitlt 


XI 4 


langs het strand vangt. M i e t a b re- 
nan, zie abrenan. Mi e t ley 
s a k, laag tij overdag’ invallencl. M i e t 
] e r wav, laag tij bij avond invallend. 
Miet declan, laag tij bij naclit in- 
vallend. E n t a i miet, langs het strand 
schelpdiertjcs en vischjes zoeken. En- 
b a m i e t, of enho m i e t, langs het 
strand loopen, het strand als verkeera- 
weg besehouwd. 

Mif, droom. Droomen ontstaan, door- 
dat de ziel, angmaan, gedurende den 
slaap het lichaam verlaat; de personen 
of plaatsen waarvan men droomt, heeft 
de ziel bezocht of ontmoet. Voelt men 
zich bij 't ontwaken onlekker, of ziek, 
dan heeft de ziel op haar tochten 
booze geesten ontmoet, die haar mis- 
handeld hebben. E n t 6 r .mif, een 
droom verklaren. En-, droomen. Wan- 
neer men een sprookje gaat vertellen, 
laat men eerst eenige oogenblikken het 
gelaat op de ltniecn rusten, zich houdend 
alsof men slaapt, daarna richt men zich 
op, zeggende: oemif ken r u k. ik 
heb al wat gedroomd, en begint men 
zijn verhaal. Oemdoek oemmif 
aka? wat zit je daar te droomen? 

Miin, (v. mi), pis. N i-, wateren. 

Mil, vischsoort. 

Mimi, kleine mier. 

Mimin, oom, broer van moeder; voor 
broers van vader zegt men jaman 
j a n of jaman warin. 

Mimir, (v. en- m i r), snoer, list, al 
wat aangesnoerd of gerist is. 

Mimit, w e r mimit, drinkwater. 

Min, liefkoozende aanspreking voor 
kleine kinderen; in treurzangen worden 
overleden kleine kinderen altijd zoo ge- 
noemd. 

Minan, vet, reuzel, merg, keest, teel- 
vocht. Wat abran rasdoewoek 
minar famehe f o j a n a n, door 
de vleeschelijke gemeenschap van man 
en vromv ontstaat het kind. Minan 
laran, teelvocht. A i minan, hart 
van een boom, 

Minat, vet, doorvoed, vettig, olie- 
achtig. 

Min gin, groote klappertor. 

Mingo, (M, Domingo), Zondag, week, 
Leran Mingo, Zondag. 


Minit, zie m i 1 1 n, 

Minminak, klapbus ( kinder speelgoed). 

Minoet, (H. minuut), minuut. 

Mioen, polder, drassige grond, klei- 
grond. 

Mir, rist, snoer, bosje. E n-, listen, 
aanrijgen, aansnoeren. 

Mirin, f eest. M i r i n k a d o e n, 
feest. En-, feesten; blij, opgetogen zijn, 
Oemmirin aka? waarom ben je 
zoo blij? heb je zoo hi pret? Mirin 
laein of r eng an, groot feest; Van 
een groot werk maalct men ook een 
feest, enoet mirin, of e n- mirin: 
men vraagt buren, familie en kemiissen 
om te neipen, cue clan flmic onihaald 
moeten worden. Enmirin wee, 
n g e e n, rahan, enz., de lui vragen 
voor aanleggen van een tuin, het 
maken van een omheining, het bouwen 
van een huis, enz. 

Miroeng, e n-, veiiangen, begeeren. 

Misikit, (M. misdjicl), moskee, 
slamsch beclehuis. 

Miski, (M, maski of misti), desalniet- 
temm, nieoregenstaande, ofschoon, al is 
het dat, het moet, het betaamt. Miski 
r e h e, ten minste, op zijn minst, vol- 
strekt moet... b.v. miski rehe f a a, 
ten minste eenmaal; miski rehe 
o e m b w a, gij moet vo I strekt gaan. 

Misil, (M. mitzal), spreuk, gelijkenis. 
Nanggr ehi misil, in gelijkenis- 
sen spreken. ‘ 

Missa, (H. Mis), de H. Mis der Ka- 
tholieken. E n cl e l n a r missa, mis 
hooren. Enoet missa, de Mis cloen. 
Missa siksikar, gezongen Mis. 

Mitil, knikker. 

Mitin, hard schutblad van de klapper- 
bloem; wordt gebruikt, om fakkels te 
maken of om een klein maar fel vuur 
te stoken, b.v. bij ’t koekjes bakken. 
Vrouwelijk schaamdeel. 

Mitin, of minit, rif of zandbank 
in zee, die bij laag tij droog valt. 

Mitifc, karangwortel. 



Mitoe — Moemoen 


xi5 


Mitoe, dorpsbeschermgeest; elk dorp 
heeit er een, of meer. Ze moeten door 
offertjes te vriend gehouden worden. 
Zij doen vooral dienst als wrekers der 
verbodsteekens en bijna elke mitoe 
heeft zijn eigen verbodsteeken en hij 
straft cte overtreders, door hen ziekten 
over te zenden. Mitoe d o e a n, be- 
waker en priester van den mitoe. Ini 
mitoe enma wel ruk, zijn koorts 
of andere ziekte door den mitoe ver- 
oorzaakt, komt weer op. 

Mna, vischsoort. 

Mo, (oud Keieesch), roede, mannelijk 
schaamdeel. 

Mo, e n-, onder water duiken, ook als 
godsoordeel. 

Mo, n a s-, n e s-, of nes-mo e, wrij- 
ven, masseeren, schuren. 

Modar, dauw, mist. N a m-, vochtig 
zijn door dauw of mist. 

Mod at, boonisoort. Teetona grandis 
sp. 

Moear, nat-, clen mond spoelen. 

Moeat, en-, inladen, aanvullen, op- 
lioopen. 

Moed, of ngamoed, troebel, dras- 
sig, drabbig. 

Moeda, of moeda j a n g, lading 
eener schuit of boot. 

Moedoet, vischsoort. 

Moefer, zolder, vliering. 

Moefoen, toovermiddel, amulet. 

Moek, orchidee. Moek kalkaw, 
tijgerorchidee. Moek aron boet, 
kurkentrekker orchidee. Moek b i 1- 
ngaw, vlinderorchidee. 

Moek, of mok, napje van een halven 
klapperdop of van elke andere grond- 
stof. 

Moekir, e n-, (M. moengkir), verlei- 
den, overhalen, ompraten. 

Moekoer, n e s-, waterpokken hebben. 

Moekro, soort zeer klein vischje. 

Moel, allerlei pomalistukken; al wat 
voor iemand pomali is, b.v. ini moel 


m e d a r, hij moet zich van opossum- 
vleesch onthouden. Moel tan, poma- 
listuk, dat altijd blijft liggen op zijn 
vaste plaatis (e n- tan). Endoek 
ill o e I, bij afwezigheid van families- 
leden het j a f moel of heilig vuur 
onderhouden en verder alle andere 
plechtigheden venlichten* die jin dat 
gevai zijn voorgesciireven. Rah an 
mo ( e I, luet huis, waar die plechtig- 
heaen gehouden worden. J a f a r m o e I, 
mandje, waarin verschillende voorwer- 
pen geborgen zijn, op deze pie ch tig- 
heden betrekking hebbende. Wat 
moel, vrouw of meisje, die deze plech- 
tigheden verricht en vooral het j a f 
moel onderhoudh. Zoolang de "boot 
der reizigers geacht wordt nog in de 
vaart te zijn, moeten zij onbeweeglijk 
blijven zitten, opdat de boot een rustige 
vaart zou hebben. Zoolang de reis 
duurt, mo gen zij het rahan moel 
niet ^verlaten, tenzij ’s Vrijdags, om 
deel te nemen aan bepaalde dansen, 
ensoi. Ze moeten zich onthouden van 
varkensvleesch en stekelige visschen. 
Moel is verder al wat pomali is en 
slechte invloeden kan veroorzaken, b.v. 
benakit ni moel, hetgeen waarvan 
een zieke zich ter wille zijner kwaal of 
der aangewende geneesmiddelen te ont- 
houden heeft; in dit laatste gevai 
ook aron ni moel genaamd. Moel 
atoeran, alle plichtplegingen welke 
voor een of andere aangelegenheid 
voorgeschreven zijn. 

Moelin, aandeel in den huwelyksprijs, 
dat de oom van moederszijde ontvangt; 
h'et jdeel, meestal het {buikstuk, van 
groot wild of groote visschen die ge- 
meenschappelijk verdeeld moeten worden, 
dat aan den jager toekomt, b.v. wav 
lelan moelin. 

Moelin, of foelik, in strijd met, 
schadelijk wegens to o verkr achftige in- 
vloeden. Aron e n i ni moelin ta- 
li e i t, zee water is strijdig met dit ge- 
neesmiddel. Deeli van een varken dat 
foelik verklaard is voor zwangere of 
zoogende vrouwen: wanneer men n.l. den 
henden kruiden heeft ingegeven om ze 
moedig te maken, of tooverkruiden bij de 
scMet.strikken> fanfan, gebezigd 
heeft. Indien de moeders dit vleesch 
eten zullen de kinderen hunne kracht 
verliezen. 

Moemaha, en-, e n- a m o e m a h a, 
of n a m- moemah a, fluisteren, 
lispelen, 

Moemoen, gruis, kruimels, meel* 



Moemoer — Mom 


116 


Moemoen 1 a w o e n, zelfde bet. 
N a m-, vergruisd, verkruimeld, ver- 
gruizen. 

Moemoer, G.K. = lahoeroen. 

Moemoer, lawaai, leven, gedruiseh, 
g-ejoel. E n-, lawaai, gedruiscn maken. 
N a m-, zelfde bet. 

Moemoes, soort klein mugje. 

Moemoet, n a n g-, ontdaan van de 
vruchten, van vrucntboomen, b.v. f a w 
nangmoemoet ruk, de mangga 9 s 
zijn al afgedaan. 

Moenan, blaas, (licliaamsdeel). Moe- 
nan nakwat, graveel, liet steen. 

i 

Moeoen, boomsoort, aleurites tribola; 
de nootjes er van, die tot deeg gestampt 
worden en om een klapperbladnerf 
gekneed, rot een kaarsje, cl a m a r, dat 
de gewone verlichting is der inboor- 
lingen. Moeoen mav, hees ter soort, 
M. djarak pagar, jatropha curcas. 

Moeoen, n a m-, sprok zijn van hout. 

Moeoer, e n-, grommen, brommen; las- 
teren. 

Moer, a i m o e r, .struiksoort met 
eetbare vrucht; deze vrucht. 

Moer, achteremde, achterkant, achter- 
aan, achterin, achterop, volgende, ach- 
terna. E n b a moer, achteraa ko- 
men, later volgen. Entoeb moer, 
in de plantingen verblijven. Entalia 
moer, bet roer bouden. E n s a k 
m o e r, terug gaan, acbteruit gaan, elke 
beweging in terugwaartsehe richting 
uitvoeren. O n a moer, gij acbteraan. 
V E -n k ,a i o e mo ie r jw a eri d, ; buiten 
kennis zijn, de kluts kwijt zijn. Mingo 
e n moer, volgenden Zondag. Moer- 
1 i r e h e, eindelijk, ten slotte. W a li a n 
moermoer, later, met ter tijd, in ’t 
vervolg. 

Moer, e n-, of e n- fa- m o e r, laste- 
ren, kwaad spreken. 

Moer, (M.' moerah), goedkoop. 

Moerak, geurig, welriekend. 

Moerbong, siecbt mensch, toovenaar. 

Moer eng, en-, borduren. 

Moerin, (v. moer), buiten, buiten- 
kant, achter, acbterkant, rug. E n cli r 
moerin, buiten staan, zoowel fig. als 


letter!, b.v. o e cl i r moerin, of 
o e d i r neblo, ik blijf er buiten, ik 
kom er niet tusschen. Jaw moerin 
woe s op mij rust geen scbuld of 
verantwoording. Enba, of enbo 
moerin, buiten gaan, buitenom gaan, 
acbterom gaan. Ded moerin raan, 
zie bij d e d. 

Moerit, (M.moerid), leerling, volge- 
ling, onderdaan. 

Moermaair, en-, fluisteren, lispelen. 

Moermarat, a n-, zabberen, mom- 
melen. 

Moeroen, hoofdbaar, barige pluim van 
de maiskolf. 

Moeroet, hoofdbaar. E n-, haar krijgen 
of hebben. S 1 a r enmoeroet, de 
mais bloeit (wegens de haarachtige 
vrouweiij ke bloeiwij ze ) . 

Moeroet, G.K. = weng. 

Moeroet, G.K. = elan. 

Moeroet, G.K., buisgenoot. Tomat 
moeroet, bet eigen volk. 

Moesan, weinig, van vloeistoffen. 

Moesoen, i haar op de slapen en langs 
de ooren, favorieten. 

Moesoen, (M. moesoeh), vijand. En-, 
vijandig zijn. 

Moetik, b e s, of kasber j a n a n, 
klein kanon. 

Moet, geheel, alien. 

Moet, wolk. 

Moet, en-, (M. moentab), ^of endo- 
6 n g moet, G.K. = endoong. 

Moet, n a k, j o e t nakmoet, de 
vefrbodsteekens zijn geplaatst. 

Moetan, (v. moet), wolk. 

Moetmoet, (v. moet), bewolkt, be- 
trokken van de iucht. 

Moetoen, bulp, bij stand, medewer- 
king. Moetoen bar, bulp. E n-, 
helpen, bijspringen, bijstaan. 

Moetran, zie m a t r a n. 

Moin, zie ngamoin. 



Mois — Na 


II 7 


Mo’is, zie mos, 

Mok, zie m oek, napje. N a k-, uit- 
puilen, zich ontwikkelen van de borsten; 
uitbotten. 

Mokar, kruimel. 

Molan, war mo lan, een kaladi- 
soort. 

Mom, een krabsoort. Op plaatsen 
aan ’t strand waar men ze ziet, mag’ 
men zijn gevoeg niet doen, noch de 
copula verrichten. 

Mom, en-, G. K. mommelen. 

Momang, en-, een mondvol nemen; 
een poging doen om in te slikken. 

Momar, toovermiddel om onkwetsbaar 
te maken; onkwetsbaar. E n-, onkwets- 
baar maken. 

Momav, (v. m a v a n), n e s-, of n e f-, 
betrokken of bewolkt zijn der lucht; zie 
n g a m a v. 

Monioeoer, (v. e n- moeoer), 
lasterlijk. Tomat momoe o e r, 
lasteraar. 

Momoewat? (v, e n- m o e w a t), 
lading, stapel. 

Mooe, banaan, pisang, musa paradi- 
siaca. Mooe ten, pisangstam. Mooe 
t a n a n, of G.K. d e i n matan, 
pisangscheut. Mooe teen, of G.K. 
dein teed, pisangkam. Mooe 
reki n, halve pisangkam. Mooe f o e- 
noen, of G. K. d e I n boeroen, 
pisangtros. Pisangsoorten zijn: mooe 
k a b a, ngoer silan, lav, s a n, 
m a v, k a 1 e b, sab- o e o e k, 1 a 1 a, 
koemnien, teen- riwoen, fad- 
mas, makbeik, i s o e, w o e r- m e- 
he, loloeir, tok- d a t- ler, ngaf, 
tan, rat- j a n a n- naan, m, a. r. o- 
h o i, k a d k a r, la r, dare w, enz. 

Moon, vischsoort. 

Moon, e n-, zwijgen, stil zijn, 


bedaard, kalm, rustig zijn; niet meer 
bewegen, niet meer huilen. 

Moor, G.K. = hoengan. 

Mor, vischsoort. 

Mor, nang-, groen zijn. Mor, of 
m ormo r, groen. 

Mor, oewar m 6 r, groote langwer- 
pige kanarinoot; de boom, die zulke 
vruchten levert. 

Morlai, G.K. — morlai n. 

Morlain, (v. moeroen en la l), 
langbarig, met iang haar. 

Mormoeroen, een tor, die aan de 
aardvruchten knaagt. 

Mormoran, aansluitend, dicbt opeen. 

Morsahat, moeroen movsaha t, 
raagbolsgewijze uitstaand hoofdhaar. 

Mortll, of jew mor til, zeer groote 
diepzeehaai. 

Mos, of mois, houten zwaard, in 

den verm van het gewone Koieesclie 
bakmes, n g i r, door Hoekoem aan 
de menschen gegeven, om tvvisten te 
beslecbten. Indien een kibbeipartij tot 
liandgemeen dreigt over te * slaan, dan 
springt de bezwaarder er van, met dit 
zwaard zwaaiend, tusschenbeiden. 

Mot, n a m-, inhouden, bevatten. 

Mot, bijziend, kortziclxtig, half blind. 
W aba- m o t, si edit ziende. 

Motak, e n~, dicbt op elkaar staan, 
gedrongen zijn, vast aansluiten, aange- 
stampt zijn. 

Motan, lummel, botterik, stommeling. 
N e s-, lomp, bokkig zijn. 

Mdv, — m o v a n, schaduw. ,E n-, of 
nak-, duister zijn, lommerrijk, besena- 
duwd zijn. 

Movan, zie m a w a n. 


N 


Na, te, in, op ; aan, enz.; beantwoor- 
dend de vragen: waar? waarin? waar- 
aan ? waarop ? b.v. : enloeroek 
n a t a h e i t, in zee baden. De werk- 
woorden echter, -die geejn handeling, 
maar een toestand van rust aanduiden, 


als: zitten, blijven, liggen, hangen, 
.staan, enz., hebben op voornoemde 
vragen geen voorzetsel bij zich; b.v.: 
endoek Toe a, te Toeal wonen ; 
enkerdja na Toe a, te Toeal 
werken. 



Naa — Naim 


ii8 


Ook dient n a, . om aan te duiden cle 
wijze waarop, of het mi ridel waarmee 
de hancleling door het werkwoord uit- 
gedrukt, geschiedt, b.v.: enmat na 
1 a f a r, van honger sterven; e n h 6 r 
na boelin, met een naald naaien. 

Naa, n a k-, Id even, plakken. 

Naa, (blijft onvervoegd), zijn, be- 
staan, aamvezig zijn, b.v. w e r n a a, 
er is water. Ook beteekent naa: cloen 
zijn, aanwijzig doen zijn, dus: crop, erin, 
eraan, enz., b.v.: oemoetwer naa, 
doe er water in of op of aan; o e m o e t 
t j e t n a a, doe er verf in, of doe er 
verf op, verf het. 

In verbinding met het bezittelijk 
voornw. beteekent naa, hebben, bezit- 
ten, b.v.: ning koebang naa, ik 
heb geld; ning s e b a b naa, ik heb 
er een reden voor. 

In verbinding met werkwoorden 
beteekent naa: kunnen, vennogen, in 
staat zijn tot, b.v.: oeoet *naa, ik 
kan het; o e w a r n a a w a t, ik kan het 
makkeliik dragen; hira enoet naa 
w a e i d, het is onmogelijk. 

In verbinding met w a k, beteekent 
naa: totdat, eenigen tijcl, even, eens, 
b.v.: oemteoek naa wak, wacht 
even, totdat. . . ; o e f 1 k i r naa wak, 
ik zal er eens over nadenken; j aw n a a 
wak, laat mij eens (doen, probeeren.) 

Naan, adem. Naan k e t, buiten 
adem, kortademig, amechtig, aambor- 
stig. Naan m e h e, of naan fame- 
lie, in een adem, in een teug, in eenen 
door. Naan ,s i e n, dooclsadem, dood- 
snik. En-, ademen. 

Naan, sirihblad, peperblad, piper 
betle L., Naan k o 1 k o 1, en naan 
n a ja gl m'je tan, donker gekl eurde, 
minderwaarclige soort. Naan n a r- 
nar, beste soort met lichtgroen 
gekleurd blad, als het blad van den 
ai nar. 

Naang, -nef-, (v. naan), spijzen 
opscheppen. Bi'ngan nefnaang, 
eetbord. 

Nab, nef-, verzwijgen, het zwijgen 
opleggen aan medeplichtigen. 

Naban, h ah o n -a b’ a n, of liabo 
laein, opwaatsche kromming voor 
en achter aan de kiel eener boot; voor- 
en achtersteven. 

Naban, uitgezoehte veldvruch ten, die 
men bewaart* om later weer nit te 
pooten, zetter, pooteling, zaailing. 


Nabang, nab-, uitmunten. To mat 
nabnabang, adelijke, notabele. 

Nabi, (M. nabi), booze geest, vooral 
zeegeest; profeet. 

Nabkoerat, (v. oerat), rimpel, ge- 
rimpeld. 

Nadan, een .stekende viscbsoort. Jew 
nadan, haai met bekaanhangsels. 

Nafit, haar van den arenpalm, (M. 
gemoetoe). 

Nafohot, of n g a f o h o t, een crwt- 
soort, cicer sp. 

Nafsoe, (M. napsoe), drift, harts- 
tocht. Nafsoe toer, te k wader 
trouw, in arren moede. 

Naftangwow, of t a n g a w o w, (v. 
h a n g a len wow), kruis, kruisvormig. 
Letterlijk: achtarmig, doch de zesarmi- 
ge zeester wordt ook h a n g a w o w of 
tangawow genoemd. 

Nafter. vrlend. 

Nai, goed (in^ onbruik geraakt, zie 
feletnai), Nef-, beterend, herstel- 
lend zijn. 

Nail, G.K. = j e b a n. 

Nain, heuvel, verhevenheid. Rahan 
of ,s a r nain, plek waar een huis of 
een hut heeft gestaan en waar men dan 
gewoonlijk een vruchtboom plant ter 
herinnering. L a r nain, zie bij 1 a r. 

Nain, stuksnaam voor naalden, b.v. 
boeiin nain til, drie naalden. 

Naing, schuin, taps. N e b-, schuin 
toeloopen, Nes-, schuin zijn. Enaf 
nesnaing, schuin afkappen. Enaf 
r o d, recht, vlak afkappen. 

Nair, nab-, of neb-, rekken, elas- 
tisch zijn. 

Nafe mes-, G\K 4 , be s c, Irani en, be- 
scliaamd maken. 

Nak, n e s-, afwisselen, om. beurten 
doen. 

Naka, of na aka, tusschenwerpsel 
van grootspraak of uitdaging, = wat 
dacht je dan ? wat anders ? 0 e b a 

naka, wel zeker ga ik. Oho naka, 
wel ja, wat anders? waarom ook niet? 



Nakfa — Nar 


IIQ 


Nakfo, behalve, totdat. 

Nalik, of ngalik, nes-, of lies-, 
vlug doen; vlug, rap zijn; opsclirikken. 

Nalin, zeer, in hooge mate. 

Naling, nes-, (v. haling), verwis- 
selen, opruimen, wegdoen, van kleeren 
vierwisselen/ afwisselen, elkaar aflos- 
sen. Enwoo nesnaling, van den 
een tot den ander toeroepen om een 
bevel of bericht over te brengen. Doe- 
ad nesnaling o! verwensching. 

Naloeboer, naf-, of nef-, zwanger 
zijn, baren, moeder zijn. To mat na- 
loeboer, een vrouw die zwanger is 
of kinderen heeft. 

Nam, steile diepte, steil in zee aflco- 
pende kust, reede. 

Namat, nak-, zwak, tenger, zwak 
zijn. 

Namnga, inwendige pijn of ziekte. 

Namngaan, of mangaan, gewon- 
de, gekwetste, wonde door uiterlijk 
creweld veroorzaakt ; zie matmatan. 
Namngaan taroeoet, duizelig of 
onwel worden bij ? t zien van bloed, 
zooals, na^r men zegt de boschduif, 
taroeoet, ook doet. 

Nan, n e f-, G.K. uitschelden. 

Nan am tijdstip, bepaalde tijd voor 
lets. Enhorak n a n a n, vragen 
wanneer lets plaats zal hebben. 0 e k a i 
n i n a n a n h o <e b, ik weet er den 
juisten tijd nog niet van. Nanan be? 
wanneer? Nanan is ook: voor goed, 
blijvend, duurzaam, in tegenstelling met 
w a 1 w a 1 i n, voorloopig, b.v.: roe- 
vat nanan, de blijvende pennen van 
hard hout in een boot, die de roevat 
w a 1 w a 1 i n, de pennen van bambce, 
die enkel gediend hebben om te passen 
of de planken goed aansluiten, ver- 
vangen. 

Nang, na~, zwemmen. 

Nang, draak, inzonderheid de groote 
draak, die onder de aarde hangt. Hii 
draait met de zon mee. Wanneer hij 
zijn staart roert, is ’t aardbeving. Men 
maakt dan lawaai en slaat de honden, 
opdat ze janken. De draak wordt dan 
bang voor ’t kabaal, houdt zich weer 
stil en de aardbeving houdt op. 


Nangan, land in tegenstelling met de 
zee; het land dat voor tuinbouvv 
gebruikt wordt; ook het braakliggend 
land of kait. Entoeb nangan, 
in de plantingen verblijven. E n b a 
nangan, naar de plantingen gaan. 
E n h o nangan, over land reizen, in 
tegenstelling met enho r o a, over zee 
reizen. Tomat nangan, een bosch- 
mensch. De uitdrukkingen nangan, 
landwaarts, en roa, zeewaarts, worden 
veelvuldig gebruikt om een richting aan 
te geven, zooals wij zouden zeggen: 
rechts of links. 

Nangetan, zie etan. 

Nangka, (M. nangka), vruchtboom, 
anona muricata; de vrucht daarvan 
(niet inheemsch op Kei), 

Nangok, en-, schreeuwen, kijven, 
kibbelen, boven de anderen uitschreeu- 
wen. 

Nangon, of nangnangon. G, K. 
= hanangoen. 

Nanoen, opnieuw, nogmaals tot ver- 
beterihg van de eerste maal, b.v: ena- 
h a i nanoen, opnieuw steken; e n- 
k ejf«e t nla n o e n,. verbinden, opnieuw 
binden, enz. 

Nanwewa, rondom, in *t ronde, zie 
w e w a. 

Nar, ster. Nar ho r, de melkweg. 
N6r n la ni s a i, vallencle st(er. E .n- 
t o e b enweang nar, liggen te 
luieren. Nar e n w a r lain, staart- 
ster. A i nar, boomsoort, kool Banda, 
pisonia alba span. De jonge bladeren 
worden als moes gebruikt. 

Nar, n a-, zeggen, spreken, praten, 
bespreken; bestellen; bedoelen, meenen. 
Nanar 1 a i, luid spreken. Nanar 
k o e t, zacht spreken. E n d o e k na- 
nar a f a, iets zitten te beispreken. 
Nanar afa toenan, iets ernstigs 
zeggen. Nanar h i r a, kwaad spreken 
van iemand. Nanar j a t a t, overslaan 
lin ^ spreken, iets ' onvermeld laten. 
Nanar toel, vertellen, kennis geven. 
Nanar s a k, G. K. kennis geven, 
meedeelen, verwittigen. Nanar 
toem, of enhoel t o e m, praatjes 
verkoonen.' Nanar k i r, ompraten, 
aanzoeken* verleklen. Nanar ween g, 
jokken, fonpen, veinzen. Nanar fa- 
dan g, of nan a r f »e d a n, beslist 
zeggen waar ’t op staat en daarmee uit. 
Nanar f a d a n g berkar, een zaak 
beklinken. Nanar f a t o e 1, voorzeg- 


Nar — We 


120 


gen, influisteren, wat een ander zeggen 
moet. Nanar bit, ontraden, tegen- 
spreken. Nanar d a a n g, of toeak, 
met nadruk of aandrang zeggen. N a- 
ix a r woes, kletspraatjes vertellen. 
Oemnar aka? wat heb je te ver- 
tellen? wat is er van je dienst? Na- 
nar atoeran we laira, of n a n g- 
g r e h i atoeran we h i r a, zie bij 
atoeran. Nanar fee, kort en 
bondig zeggen. Oenar o w a e i cl, ik 
heb bet met tegen n; ik spreek niet 
van n. Nanar we h i r a, tegen 
iemand zeggen; nanar hira, of 
aWa, over Remand of iets' spreken ; 
kwaadspreken van iemand. Nanar 
vertaalt ook: bedoelen, b..v.: oenar 
h a b o, o'emf aha i 1 e, ik bedoel de 
boot, die je onlangs gekoclit hebt. 
Oemnar i felbe? wat zeg je daar- 
van ? Oenar afawaeid, of oenar 
fel onwaeid, ik zeg er niets van. 
Nes-, .stotteren, Iiakkelen; verklikken, 
aanbrengen. 

*Nar, nab-, of ne b-, kuclien, de keel 
schrapen, kuchen om zich te cloen 
hooren, om de aandacht te trekken. 

Narak, bij *t krieken van den dag, in 
alle vroegte. 

Naram, faam, -roeni, naam. To mat 
naram 1 o e 1 i n, man te goeder naam 
en faam bekend. 

Naran, verliemelte van den mond. 

Nardidin, zie n a s- d i d i n. 

Narho, geliuwd. Tomat narho, 
getrouwd persoon. 

Narnar, liclitgroen, zooals de bladeren 
van den ai nar. Naan narnar, zie 
naan. 

Nas, .suiker. Nas Eiwav, siroop 
van sagoeeer of toeak gekookt. Nas 
t a t a a w, Javaansche harde bruine 
suiker: de halfronde stukken zijn in 
klapperdoppen, taaw, gevormd. Nas 
ngoeoer, de gewone witte suiker. 

Nas, (M. nanas), ananas, ananassa 
sativa. Nas Eiwav, de gewone 
rooclachtige vrucht. Nas m a v, de 
ananas met gele vrucht. Nas a i, een 
aloeplant, ijzerplant, aloe ferox Mill. 
Nas B a 1, aloes oort, agave cantula 
Box., van welks blaclvezels dun touw 
gemaaktj wordt. Van de bladvezels der 
gewone ananasplant wordt naaigaren 
gemaakt, evenals van die der nas 
wat an, een agavesoort. 


Naskak, slijm, slijmerige uitwerpsels 
bij zware hoest. 

Nassosowa, (v. nas- sowa), kolk, 
draaikolk. 

Nat, nak~, pruimen, vooral tabak; 
eten zonder, bijspijs, b. v. naknat 
wat benaw. 

Natal, Kerstmis. 

Natar, nes-, of nes- nitnatar, 
valscb klinken, b.v. van gong, pot, bel, 
of andere voorwerpen, die gescheurd 
zijn; knarsen. 

Natar, n a m-, zich beheerschen, zich 
bedwingen. 

Natnanan, zie bij k a r i n. 

Natnet, plaats van bestemming, doel. 
Omoe natnet oho i be? waar 
reiat ge naar toe ? Zie bij w a h a. 

Nattoeroen, valwind, korte hevige 
storm. 

Nav, struiksoort, hibiscus mutabilis L. 

Nav, n a f-, of ne f-, zinken, oncler 
gaan, ergens onder 1 kruipen. N a m-, 
gezonken zijn. 

Nav, n e s-, geb eden prevelen om den 
m i t o e te verzoenen, waimeer iemand 
diens verbodsteeken overtreden heeft; 
zoenoffer brengen om de verstoorde 
geesten te verzoenen. 

Nav, n e s-, G. K., nesnav cl e, de 
dagen aanteelcenen op de telplank, cl e. 

Naw, G.K., beeld. 

Naw, n a-, kauwen. Nanaw bafa, 
kieskauwen, zabberen. 

Nawan, oud, sleetsch. 

Nawoen, zuiden, zuidelijk. 

Nawoet, n a k-, dronken zijn. N a k- 
nawoet afa, van iets dronken zijn. 

Ne, nang-, warm, heet zijn. Ler 
n a n g n e, warm weer. Raan nang- 
n e, hevig van inborst, driftig, vurig, 
Oelin nangne, koortsig. 

Ne, maar, doch, indien. Betne, 
^indien. Oho n e, ja maar, twijfelachtig 
of herroepend ja. I ne, jawel, maar 



121 


Noire — Njja 


Nefre,- ween nefre, G.K. maan- 
maancl, ongeveer Juli of Augustus. 

Nehet, n a s-, of n e s-, veinzen, ge- 
heimzinnig doen, verzwijgen, achter- 
houdend zijn. 

Neil, G.K. = waieil. 

Nein, n e s-, onduiidelijk, heiig zijn. 

Nem, nar-, strak, gespannen zijn. 

Neir, n e f-, G.K., kippenvel krijgen, 

Nejen, zes. E i n n e j e n, zes. Woet- 
n e j e n, zestig. Rat- 11 e j e n zes- 
honderd. Riwoen- n e j e n, zesdui- 
zend. 

Nelan, anders, elders. 

Neljon, openlijk. zichtbaar, duidelijk. 
Woer neljon, stukken van waarde, 
die open en bloot liggen, b.v. kanonnen, 
die zoo maar buiten liggen. Tomat 
ni oe of walian oe neljon, man 
in goeden doen. 

Nem, e n-, of n a-, vergaderen, bijeen- 
komen, samenkomen. 

Nemhada, G.K. = n g i m i t. 

Nen, aanspreking van kinderen tegen 
bun moeder, en van ouders tegen hun 
docliters; algemeene vertrouwelijke 
aanspreking tegen vrouwelijke per- 
sonen; voor Heine meisjes zegt men 
veelal: nen koet. Nen av, moei, 
tante, vrouwelijke familieleden. Nen 
te, grootmoeder. 

Nenar, e n-, of n a m-, zie n a m- 
d o e o e. 

Nenar, nan g-, boos, driftig zijn. 

Nenat, of war n e n a t, een slinger- 


plant. 



Neng, een 
^pakoe. 

varenkruid, 

M. daoen 

Neng, n a-, 

(v. ne), 

verwarmen, 


warm maken. Naneng wer, water 
kooken. N aneng koef, koffie zetten. 

Nengar, vin van een viscb. 

Nengne, = nang- ne. 

Neno, doel, mikpunt. 

Ner, e n-, zie e n- b o e b. 

Ner, nam~, geseheurd zijn. 


Ner, nes-, aanbrullen. 

Ner, n a-, puntig, stekelig, doornig 
zijn. Afa n a n 6 r, stekelige dingen. 

Neran, scherp, snijdend, al wat sclierp 
of snijdend is, wapen, gereedscbap. 
Neran matan, wapens, gereed- 
schap. Enbein neran, een krijgs- 
dans uitvoeren. Tomat neran, 
weerbaar man, krijgsman. 

Neran, n e f-, (v. maneran), prui- 
men, betel kauwen. Fig.: bikken, eten. 

Nerdoon, een stekende vischsoort. 

Nerneran, (v. neran), wapenen, 
gereedschap, al wat scberp is. 

Neroi, (oud Keieesch), onbewoond. 

Nerwalroe, (v. neran, e n- w a 1 en 
roe), tweesnijdig. 

■Nesjav, Nieuw- Guinea, inzonderheid 
de west- en zuid-weskust. Tomat 
Nesjav, Papoeees. 

Neskoek, zwarte vogelsoort, centrop- 
terus spilopterus, als belicbaming van 
booze geesten beschouwd. Wanneer bij 
roept, vo oral wanneer men zijn geroep 
nabootst, zal spoedig iemancl sterven, 

Neslifir, daggevel. 

Nesnaw, goot, geut, waterleiding, 
zooals die veel van bamboe gemaakt 
worden. 

Nesnil, vischsoort, groot tan of 
tat a. 

Net, n a-, of n e s-, blekken, afblotten, 
van de schil ontdoen, b.v. bamboe, 
suikerriet, enz. 

Netnet, gezond en gaaf. Enil net- 

net ni noehoe, zonder ziektes door- 
staan te- bebben, van een reis terug- 
keeren. 

Nev, nef-, daveren, dreunen, weer- 
klinken. 

New, n a f-, weerkaatsen. Wi o en 
nafnew, echo, echoen. 

Nga, klein, boschje boom-en of strui- 
ken van dezelfde soort b.v. mooe 
nga, pisang boscbje. 

Nga, nam-, inwendige pijnen 
gevoelen. 



Ngaawr — Ngafoliot 


122 


Ngaawr, onrijp van vruchten, onvol- 
dragen van kinderen of^ jongen, pasge- 
boren van kinderen of jongen. 

Ngab, eii', (v„ n g a b a n), op of over 
den schouder dragon, b.v. e n n g a b 
esbingar, een geweer (met den 
bandelier) over den schouder dragen. 

Ngabal, (v. nganga en Bal) 
eigenlijk: Ians van Bali, die het pal- 
ladium werd, waarin cle .groote be- 
schermg’eest der Loerlima 's woont, en 
verder bij uitbreiding, deze bescherm- 
geest zelf, lietgeen thans de gewone 
beteekenis is van N g a b a 1. Oudtjjds 
ging bet groote opperhoofd der Loer- 
lima ’s, wonende te 0 li o i- woe r, aan 
de westkust van Kl. Kei, naar Bali, om 
daar de plaats zijner oorspronkelijke 
herkomst be bezoeken. Hij braclit 
mee terug een zwaard, soeroek, en 
den Ians, n g a n g a. De nganga 
braclit hij naar Lair- o h o i- 1 i m, 
om een verbond te sluiten met de Loer- 
lima’s van Joet t en daar is thans nog 
het voornaamste heiligdom van Nga- 
b a 1. Verder heeft hij zijn verblijfplaats 
in elke plaats waar een radja der Loer- 
lima ’s woont of eertijds gewoond heeft 
Op deze plaatsen huist hij gewoonlijk 
in een w o w o e, ficus altemiraloo. Het 
priesterschap of m i t o e- d o e a n 
schap ervan is eigen aan en erfelijk in 
de koninklijke faniilie en wordt meestal 
bekleed, door den oudstetei broer /des 
konings. 

Ngaban, schouder. Haho ngaban, 
— h a b o n a b a n, zie naban, 
Ngaban t e i n a n, of w i 1 i n toe- 
nan, de eigenliike bruidsprijs, in te- 
gens tel ling met de bijkomende geschen- 
ken. 

Ngabobar* (v. en- bo bar), bang, 
schuw, vreesachtig. 

Ngaboer, of ngaboerin, (v. e n- 
boer), diefachtig. 

Ngaboeroet, (v. en- b o e r o e t), 
gierig, vrekkig. 

Ngaboor, rups. 

Ngad, al wat iets anders vervangt of 
er tijdelijk voor dient. E n-, vervangen. 

Ngadan, zie nadan. 

Ngad mg, of kading, knie in een 
boot. 

Ngadoar, boomsoort., Het afkooksel 
der bladeren laat men kinderen drinken, 
die aan Engelsche ziekte lijden. De 


gekneusde wortel dient als laxeer- 
middel. 

Ngaein, stam, stengel, halm; stuks- 
woord voor boomen, palen en stijlen. 
In ’t algemeen worden boomen en de 
vruchten welke ze voortbrengen met 
hetzelfde woord aangeduid. Wil men 
meer bepaaldelijk een van beiden aan- 
duiden, dan voegt men er voor den 
boom de bepaling ngaein bij en voor 
de vrucht w o e a n, b.v. noeoer 
n g\.aiei,i|n, Iklapperboom, , moeocr 
w o e a n, klappernoot. Ngaein is ook 
de steel of schacht van voorwerpen, b.v. 
nganga ngaein, de schacht eener 
Ians ; pen ngaein, pennehouder. 
Ngaein is ook persoon, in uitdruk- 
kingen als: Oembwa ngaein, 
ga zelf, in eigen persoon ; o e 1 i n 
ngaein, de persoon zonder meer, 
zonder iets te hebben; i enba ni 
o e 1 i n ngaein wat, hij gaat zon- 
der iets te dragen of iets bij zich te 
hebben. Endoek’ni oelin nga- 
e i n, niets bezitten. 

Ngael, nes-, of n e s- ngilngael, 
borrelen, zieden, herhaaldeliik opsprin- 
gen, de beweging van een kind in den 
moederschoot. 

Ngaet, boog* van een schietstrik ol 
andere strikken, welke deze gespannen 
houdt. 

Ngaf, a i n g a f, boomsoort. 

Ngaf, een pandanussoort. 

Ngafa, boomsoort. Afkooksel der 
bladeren wordt gedrohken als afdrijvend 
middel of dient als compres op versche 
wonden, of wordt gedronlcen bij opge- 
zetten buik. Afkooksel van blad, bast 
en wortel bevordert het versebijnen der 
nageboorte. 

Ngafat, (v. e n- afat),*witte micr, 
termes. 

Ngaeling, n e s-, veinzen. 

Ngafear, zolder, vliering. 

Ngaf it, zie nafit. 

Ngafot, n a f-, zie n a f- ngafoho t, 

Ngafoelt, G.K, == ngater. 

Ngaf oho, maamnaand overeenkomend 
met Juli of Augustus, als n.l. de nga* 
f o h o t rijp zijn. 

Ngaf oho t, of naf oliot, erwtsoort, 
cicer sp. Naf-, blind zijn, doch met 
zichtbare oogappels, die meestal door 
staar vergrijsd er als erwten uitzien. 



123 


Ncjahir — Ngar 


Ngahir, ne-f-, beni^den, afgunstig 
zijn. 

Ngail, en-, of nam-, zie nes- 
n g a e 1. 

Ngai, (M. gadean), pand, onderpand, 
waarborg. Entam fongai, in on- 
derpand ontvangen. Entiwoet 
n g a i, eenonderpand inlossen. Enwa- 
toek n g a i, een pand verbeuren. 
Manga ngai, sagokoek, waarvan 
reizigers rvoor hun vertrek een beet 
gen omen hebben, e nk i k ngai, en die 
gedurende hun afwezigheid bewaard 
blijft. Deze koek is als een onderpand 
van hun behouden terugkeer: zoo zeker 
zullen zij terugkeeren, als iemand, die 
slechts even zijn maaltijd heeft onder- 
broken,* terugkomt om verder te eten. 

Ngai, nef-, nef ngai o e t, luizen 
vangen. 

Ngair, j a b a r n g a i r, kleine vleer- 
muis. 0 e w a r ngair, kleine soort 
kanarinoot; 

Ngahong, (v. en- hong), scherp, 
brandend voor den smaak, als b. v. 
peper. Pig.: bits, opvliegend. Entaha 
fo kabi ngahong, of nanggre- 
h 1 i k a Wi n g a h.o n g^ zich bits en 
scherp uitlaten. N e f-, driftig, opvlie- 
gend zyn, 

Ngalaer, scherp, puntig, doornig, 
stekelig. 

Ngalong, en-, of nes-, G.K. = hui- 
chelen, veinzen. 

Ngaleman, (v. leman), diep. 

Ngalawar, (v. lawar), breed. 

Ngalik, n e s-, zie nes- n a 1 i k. 

Ngalir, en-, zieden, kooken. 

Ngalir, en-, G.K. = en- deinar. 

Ngaliwoer, (v. liwoer), wild 
vleesch, dat door de liuid van voetzool 
of handpalm uitpuilt; op G.K. ook 
framboesia. 

Ngaloelin, (v. 1 o e 1 i n), gulhartig, 
ijverig. 

Ngaloem 1 , eetbare boonsoort. 

Ngalon, een groote boschspin, op 
sommige plaatsen ook spin in ’i 
algemeen. 


Ngam, vischsoort. 

Ngam, boomsoort, zie bij e n. 

Ngamav, (v. mavan), betrokken 
lucht, beschaduwd, frisch, lommerrijk. 

Ngamaroen, (v. maroet), tam, 
niak, gedwee. 

Ngameran, somber, zwaarmoedig. 

Ngamiit, rad, vlug, rap. 

Ngamir, zie gambi r. 

Ngamoed, (v. nioed), troebel, drab- 
big, drassig. 

Ngamoeoer, en-, kletsen, kwaadspre- 
ken, lasteren. E n-n gamoeoer 
ngir, zelfcle bet. 

Ngamoin, waarachtig, oprecht. N a- 
nar ^ngamoin, oprecht spreken, 
Enlier ngamoin, zoo vragen, dat 
men verkrijgt, n.l. dat de uitslag in 
waarheid aan de vraag beantwoordt, 
N i ngamoin, verhoord worden, ver- 
fcrijgen hetgeen men vraagt. 

Ngamoon, platzak;, inzonderheid bij 
vischvangst of jacht. 

Ngan, n a m-, zie nam- n g a an. 

Ngan, nes-, verachten, minachten, 
misprijzen. 

Nganaan, en-, of nef-, stinken. 

Ngananam, of ngananam 1 o e- 
1 i n, gunstig, welwillend gestemd. 

Ngang, aat-,' (M. nganga), openge- 
sperd, wijcl geopend zijn. 

Nganga, langs, speer met ijzeren 
punt. Een bambo elans heet j o e k. 

Ngangan, schelpsoort, cardium costa- 
tum. 

Ngangor,' insect, dat aan *t suikerriet. 
knaagt. 

Ngangor, jicht, 

Ngangoeoes, boomsoort, morinda 
tinctoria; levert een gele verfstof. Door 
ze met de rijpe vrucht in te wrijven, 
verwijdert men weervlekken uit kleeren. 

Ngar, en-, inkeepen. 


N <j iir — Ngatocar 

Ngar, rek, trek, als in: nga r m e h e, 
in eenen trek, in eenen door. 

Ngar, roof van een wond. 

Ngar, e n-, peilen, schillen. N a m-, 
afgeblot, losgegaan, van iets, dat ergens 
tegen bevestigd was. 

Ngar, lies-, uitgiij den, uitglippen, 
b.v. bij klimmen in een boom. 

Ngara, een roode vi sell soort. 

Ngara, nat-, verbij sterd zijn. 

Ngarehen. driftig, vurig, hartstocli- 
telijk; sterk van dranken, zwaar van 
tabak. Iwoen raan ngarehen, 
opgewonden. 

Ngaridin, kond, koel, friscli. 

Ngarin, G. K. = ng’aroen- ki d- 
mes. 

Ngarinan, (v. inan), goed, levendig, 
vlug, hel. Wahan ngarinan w e 1 
ru k, hif is weer bijgekomen, *t gelaat is 
weer levendig, b.v. na een bezwijming. 

Ngariroet, (v. iroen), smakeloos, 
flauw, walgdngwekkend. 

Ngaritin, ondiep. 

Ngar jaw, boomsoort. 

Ngarloer, enmalid ngarloe r, 
aldoor lachen. 

Ngarngar, grootc groene boomkik- 
vorscli; kikker in ’t algemeen. 

Ngamgaroes, ingescbeurd, ook van 
wonden. 

Nganieln, (v. nar- nein), strak, 
gespannen. 

Ngarnitil, groote zwarte bijtende 
mier. 

Ngaroeang, n e f~, spijt hebben over, 
treuren om, heimwee hebben naar, ver- 
langen naar. 

Ngaroemin, net, zindelijk, zuiver, 
mooi. 

Ngaroen, G. K. = mormoeroe n. 

Ngaroen, een woekerplant, erioden- 
dron of philodendron monstera. 


124 


Ngaroen- kid- mes, zeeoortje of oor- 
schelpje. 

Ngaroetan, (v. oetan), opvliegend, 
prikkelbaar. N e f-, kitteloorig, naij- 
verig zijn. 

Ngaroetoen, n a n g r 0 e 1 0 e n, of 
narroeto e n, aangebrand, aange- 
bakken. 

Ngarogan, vi&chkmt, die drijvende op 
zee gevonden en vooral in den ocst- 
moesson ingezameld en gegeten wordt. 

Ngaroon, (v. en- roon), huilerig, 
drenzerig. 

Ngarov, (v. nat- rov), dof, mat, 
bene veld. N a f-, benevelcl, dof, dnister 
zijn. Matan nafngarov, benevel- 
de oogen bebben. 

Ngarotan. gievig, vrekkig. Nef-, 
gierig, vrekkig zijn. 

Ngarowan, abrowan, of b a r 0- 
wan, zie abrowan. 

Ngarsoehoen, snort scrophuleuse won- 
den, soort elepliantheasis. 

Ngartewoe, vischsoort. 

Ngat, 11 e f-, of n a f-, janken. 

Ngatan, vischsoort, jonge faroen. 

Ngater, a i 11 g a t e r. een struiksoort, 
waarvan de wortel gekauwd wordt, om 
de afdrijving der vrucht te bewerken of 
de nageboorte te bevorderen. 

Ngatil, e n-, lmanpen, afb reken van 
draad, liaan, touw, ketting, enz.; open- 
breken, openspringen, ontploffen, knal- 
lend barsten, doorbreken van een zweer 
of gezwel, van de zon door de wolken; 
afgaa)n van een vuurwanen. N am-*, 
geknapt, gebroken, ontploft, gebarsten. 
N e s-, verschieten, versclirikt op- 
springen, opschrikken; ontploffen door 
zelfontbranding van vuurwapens. 

Ngatir, nan g-, slap staan. of los ge- 
worclen zijn van iets, dat strak of ge- 
spannen behoort te staan. N g 0 1 n 
nangngatir r u k, nine van ’t 
praten, van ’t overreden of beredenee- 
ren. 

. Ngatoear, maanmaand, ongeveer 
overeenkomend! met September of Oc- 
tober; gebukfc staan howling welke de 



125 


Nga to en — N g clneei* 


lui in deze maancl veel aannemen bij de 
drukte van ’t werk in de plantingen. 

Ngatoen, een mosselselielp. 

Ngatoen, deksel. E n^, sluiten met 
een deksel. N at-, gesloten. 

Ngawn, boomsoort, cordia subcordata, 
waarvan 't hout vooral gebruikt word! 
voor ’t maken van kniecii in booten. 

Ngawo, welriekend. 

Nga woe, dek- of schutblad van bloe- 
sems en vruchten. 

Ngawoho, G.K., krop van vogels. 

Ngawoeoen, of watat ngawoe- 
oen, wees, die ook geen naaste bloed- 
verwanten meer lieeft. 

Ngawr, onrijp, onvoldragen. 

Nge y n a f-, of p e f-, in een kait 
het .struikgewas weer omliakken, om er 
weer een planting aan te leggen. Woe- 
a n nefnge, of w o e a n nefnge 
w a t a i, G.3L, maanmaancl ongeveer 
overeenKumena met bepxember ox Oc- 
tober. 

Ngeen, omheining van hout of bam- 
boe. N e f-, omheinen, ompaggeren. 

Ngeen, een zwarte zee-egel. De steek 
der lange dunne stekels is zeer pijnlijk. 

Ngeen, nam-, onvruchtbaar zijn, van 
menschen of dieren. 

Ngeher, en-, omduwen, omver 
stooten. N a m-, of n a f-, omgevallen, 
bouwvallig. 

Ngel, langwerpig vierkant mandje 
door mamien op den rug gedragen aan 
een bandje, dat onder de kin door over 
de scnouuers gaao: client om pruimgerei 
en eenige andere kleinigheden te 
bergen. 

Ngel, of n g e 1 a n, deel, afdeeling, 
afscheiding, bed in een tuin, een deel 
van iets, dat uit meerdere gelijksoor- 
tige deelen bestaat. N gel 1 i m, bij- 
drage, aandeel dat men geeft. Ngel 
is verder een soort beurtzang, die ’s 
nachts bij trombegeleiding gezongen 
wordt. De zang met afwisseling van 
soli en koor gaat onafgebroken door, 
terwijl men op de trom met korte tus- 


schenpoozen eenige slagen geeft. Deze 
uitvoering duurt vanat dat het goed 
donker is tot het aanbreken van den 
dag, en het is volstrekt pomaii haar te 
onderbreken. Zij heeft ten doel, de booze 
geesten gunstig te stemmen of af te 
w T eren. ( net gebeurt bij verschillende 
gelegenheclen en dan meestal drie 
nachten achtereen, b.v. na J t dekken van 
een nieuw huis, zie en- fareeng; 
wanneer men een bruid van een ander 
dorp iieext nigenuaiu; tei wiji ianune- 
leden op reis zijn en de plechtigheden 
der m o e 1 worden gehonden, gebeurt 
het eerst den nacht voor ; t vertrek en 
twee nachten daarna, vervolgens gedu- 
rende de afwezigheid alle nachten van 
Woensdag op Donderdag, van Donder- 
dag op Vrijdag en van Vrijdag op Za- 
terdag. Enwoo of ensikar ngel 
oi ngeinge i, deze unvoering houuen. 
Entiwa ngel, deze zangen met de 
trom begeleiden. 

E n-, of en- n g e 1 a k, af deelen, af- 
gescheiden zijn, in deelen indeelen, af- 
wisselend of om beurten geplaatst zijn 
of plaats hebben, tot .scheidmg bezigen 
of gebezigd worden. A hat enngel 
r u k, de week is al voorbij (— al afge- 
scheiden, aigesloten) . Enngel ruk 
1 e r a n roe, er zijn reeds twee dagen 
overheen gegaan, tusschen gekomen ais 
scheiding. E n b a ngel, op vaste af - 
sxanclen mgelascht z^n, o.v.: roemat 
woelwoel erba ngel bissa 
ning mi r, in mijn halssnoer zijn op 
genjke afstanden roode kralen tusschen 
geregen. H or enngel of enngelak 
noehoe, de zeearm verdeelt of scheidi 
net land, in gel ieel, eiders, an tiers, 
tusschen, zie lee n. 

Ngelak, deel, inzonderheid van din- 
gen, die uit ongeveer gelijke of gelijk- 
soortig*e clingen bestaan; zie n g e 1. 
Rosarioem ngelak aein, een 
tientje, van den rozenkrans. E n~, zie 
en- ngel. Eitkai ngelak, in alle 
deelen. dus volkomen kennen met be- 
slistheid weten. 

Ngelan, zie ngel. Verder in nge- 
lak nog: de kleinere stukken van den 
liuwelijksprijs. A d a t ngelan, de ge- 
heele liuwelijksprijs: a d a t = de groote 
waardevolle, ngelan = de minder 
kostbare stukken. 

Ngelmat, ne f-, scherp, by tend zjjjn 
van vochten. 

Ngelneen, al wie niet li o w a n g is, 
is ngelneen 1 


126 


Ngelngal — Ngirit 

Ngelngal, muskietlarve. 

Ngelngel, nam-, zie n am- ngoel. 

Ngelngelan, torenschelp, trochus ni- 
loticus, M. loia. Zij wordt op bepaalde 
tijden, n.l. als de j o e t o e t geopend is, 
irtgezameld en verkocht om liaar paar- 
lemoer. 

Ngeng, varen (plant). 

Ngene, (v. na ng- ne), warm, heet; 
zie nang- ne, 

Ngengar, G.K. = dadir. 

Ngengan, n a m-, zie e n- ngengat. 

Nger, n a m-, of n a m- n e r, ge- 
scheurd ,zijn. 

Ngerlin, lielder van vochten. 

Ngermeran, conker, duister. Nef-, 
donker zijn. 

Nges, a i n g e s, boomsoort. Afkook- 
sel der bladeren wordt gedronken als 
zuiverend middel na de bevalling. 

Ngetan, staak, staaf; stuksnaam voor 
staken, stokken en staven, 

Ngev, (ev, ; — iwoen), buikzak 
van buideldieren. 

Ngidoar, boomsoort. Het gekookte 
blad dient als pleister op ngarsoe- 
hoen- wonden. Het sap der vrucht 
dient als oogwater. 

Ngier, steekmandje van saamgebon- 
den palmbladnerven, om bij laag tij 
tusschen de riffen vischjes te vangen. 

Ngier, klimheester, wilde melati, of 
jasmijnsoort, jasminum sambac. 

Ngier, wit, blank, licht van kleur, 
blinkend van metalen. Mas ngier, 
zilver. Ni-, wit zijn. Ni ngier til, 
een blanke, een Europeaan. 

Ngifoen, kuit van visch. 

Ngihen, vlug, rap, gezwind, driftig, 
N i-, vlug zijn of doen. 

Ngihin, stuksnaam voor pakjes, blok- 
jes, koekjes. 

Ngihoenj of n i h o e n, n e f-, of ne f-, 
palmwijn tappen. 


Ngik, schreeuw van den vliegenden 
bond. E n-, scbreeuwen van deze dieren. 

Ngil, kuiltje in de wangen. Atfo- 
far ngil, wangen met kuiltjes. 

Ngil, n a f-, zonder ziekte zijn. Naf- 
n g i 1 tortor, gezond en welvarend 
zijn. 

Ngilngil, teek, tiek. 

Ngilngil, rond koperen kaikdoosje; 
bel, schel. 

Ngilngoel, n a m-, zie nam- ngoel. 

Ngilin, n e fi, klinken, bonzen van 
lets waarop men slaat of stoot. 

Ngilniloen, melaatschheid. N i-, me- 
laatsch zijn. 

Ngilwow, korte houten knots, vecht- 
stok, knuppel; wordt ook bij sommige 
verbodsteekens, liow-er J s opgebangen: 
de m i t o e zal de overtreders daarmee 
slaan. 

Ngimit, zoet, niet jscherp of bitter. 
Wer ngimit, zoet water, drink- 
water. Abrissan ngimit, peper 
die nog te onrijp is om scherp te zijn. 

Nging, een scbelpsoort, terodactylus. 

Nging, G.K. = manwoeoen, 

Nginik, en-, erwten of boonen 
doppen. 

Nginit, en-, met de vingertoppen 
nemen, nippen. 

Ngintoet, plantsoort. Het sap der ge- 
klopbe en geperste plant wordt uitwen- 
clig tegen de pokken aangewend. 

Ngir, liakmes, kapmes. 

Ngir, en-, omslingeren, omklemmen, 
omkronkelen, geslingerd zijn om. 

Ngir, nef-, huilen van katten; 
krolsch, bronstig zijn. 

N gir, en-, zie e n- ngamoeoe r. 

Ngirit, of man- n g i r i t, soort 
spreeuw, calornis metallica. Nang- 
g r e h i w a a w n ngirit, kibbelen, 
door elkaar praten. Deze vogels wonen 
bij bonclerden in een boom„ waar het 
ook steeds een oorvei’doovend gekwet- 
ter en geschetter is. 


Ngirmetj boomsoort. Tegelijk met cle 
schors dezer boomen kookt men pan- 
danusbladeren, die daardoor zwart ge- 
ld eurd worden. 

Ngirngir, een onkruid. Een afkooksel 
ervan geeft men cle barende vrouw te 
drinken, om den helm dun en zwak te 
maken. 

Ngiroet, blind. E n-, blind zijn. 

Ngis, gToote zee-egel. 

Ngis, e n-, of n e f-, nijpen, knijpen, 
afnijpen. Enngis naan, sirihblade- 
ren plukken. 

Ngit, nef-, helder klinken. 

Ngit, vast, voor goecl, bestenclig. 
JEndoekf ngi ti, voor goed blijven, 
blijven vvonen. E n t o e b ngit, voor 
goed blijven liggen. 

Ngit, G.K. = kadkerat, 

Ngitil, G.K. = knikker. 

Ngi til, en-, knippen met cle vingers. 

. Ngiv, mes, spoor van een haan. Ng i v 
bangkoek, taf elmes. Ngiv m a- 
r a s, mes in den orm van een aardap- 
pel mesje, of broodmes. Ngiv s a r- 
k a t of n g i v 1 o o, knipxnes. 

Ngiwoe, jong uitspruitsel van gras, 
kruiden of heesters. 

Ngiwoer, maag; doorvoed. 

Ngo, en-, opvouwen, een vouw ma- 
ken in, een kantje scbaven aan iets. 

Ngo, nes-, zijdelings voortgaan. 

Ngo, e n-, zie e n- k 6. 

Ngobar,' gebatikt, batikwerk of nage- 
bootst batik. 

Ngod, e n-, zie e n- n g o cl a n g. 

Ngod, afdeeling volk, volksstam, b.v.: 
Ohoilim taheit enhoev 0 hoi- 
til nangan, ngod einroe, de vijf 
clorpen (Langoer, Fan, Kolser, 
G e 1 a n i t, C h o £ d e r) en de * clrie 
landclorpen (Koemadian, Ngil- 
ngof, Hiloek, eertijds in ’t binnen- 
land gelegen), vormen twee volksstam- 
men. 


Njjirmet — Ngoer 

Ngodang, en-, (M. goedang), orcle- 
nen, rangschikken. 

Ngoe, olie. Ngoe Eiwav, klapper- 
olie. Ngoe tjat, lijnolie. Ngoe 
tanatj bronolie, petroleum. Ngoe 
entoebkein, cle olie is gestolcl. 
E n w a e i k n g o e, olie koken. Soms 
komt ngoe voor in de bet. van koekje 
in olie gebakken, b.v. ngoe kalen, 
dat herliaaldelijk in offerformulen voor- 
komt. 

Ngoean, oeb ngoean, G.K. rr 
s e 1 1 i n of j e r, schelp als deksel eener 
waterkruik dienende en tevens als drink- 
nap. 

Ngoed, stuksnaam voor rollen linnen 
of katoen of andere ellewaren. 

Ngoef, e n-, n a nv, of n a m- ngo e'f- 
n g o e f, slap hangen, ingevallen zijn 
door slapheid, b.v. een beursclie vrucht. 
L a r e n n g o e f, het zeil hangt slap, 
Atfofar n a m ngoef, ingevallen 
wangen. 

Ngoefar, boomsoort, calophyllum in- 
ophyllum Gnt. 

Ngoel, n a m-, of n a m-n gilngoel, 
misselijk, slap, zwak, lamlending zijn, 
onpasselijk zijn. Nef re n a m ngoel, 
vermoeid, afgemat zijn. 

Ngoelin, liman n g o e 1 i n, el- 
leboog. 

Ngoelit, nam-, zie nam- ngoel, 

Ngoemoen, boomsoort. 

Ngoenai, roosschilfers op ’t hoofd. 

Ngoengoes, plantsoort, morinda tine- 
toria. Het aftreksel van den gekooktea 
stengel wordt in ’t oor gedruppelcl tegen 
oorpijn. 

Ngoenit, dikke bamboesoort. 

Ngoeoeng, en-, of nef-, in de vuist 
dragen, omvatten. 

Ngoeoer, zand, zandplaat, zandstrand. 
Nas ngoeoer, poedersuiker, gew one 
witte suiker. Ngoeoer woel, soort • 
roocle klei. Ngoeoer cl o e a n, klein 
sehelpdiertje, dat zieh in ’t zeezand op- 
houdt. 

Ngoer, of goero e, (M. goeroe), on- 
derwijzer, leeraar. 


12-J 


Ngoar — Wgoug 

Ngoer, stompje, eindje. 

Ngoerai, vuil, vuilnis, vlek, smet. En- 
f a- ngoerai, bevuilen. 

Ngoeran, garnaal. 

Ngoeran, G. K., rotskloof, spleet of 
gat in een rots. 

Ngoerit, bladscheecle van de betel - 
bloesem. 

Ngoerngoer, viscbsoort. 

Ngoerngoeroen, een groote ke ver- 
so or t. 

Ngoeroet, een peulvrucht: de plant 
is een heester, de eetbare vruchten 
lijken veel op onze erwten. 

Ngoersab, varken (term alleen in de 
offertaal in gebruik), inzonderheid 
varken met witachtige borstvlekken, 
dat bij voorkenr voor offers gen omen 
wordt. 

Ngoersi> e s b o ngoersi, dure 
sarongsoort. 

Ngoerwoel of ngoeoerwoel (v. 
ngoeoer en woel) rood zand, roode 
klei. 

Ngoes, urn, vaas, pul, keulsche pot, 
steenen pot. Ngoes baa, steenen of 
aarden pot. Ngoes bingan, pul van 
plateel of porcelein, Ngoes ngo- 
n g 5 i, grove bontgekleurde pul van 
aardewerk. Ngoes afler, zeer liooge 
vaas. 

Ngoet, G.K. = k ab o e t. 

Ngoetin, kant of rand van weg of 
pad. 

Ngoetngoetoem Keieesche zonnehoed 
van pandanusbladeren genaaid . Zie 
ngoetoen. 

Ngoetoen, potdeksel, deksel, inzonder- 
heid deksel van gevlochten pandanus- of 
bamboereepjes, dienende om een bord 
met spijzen dicht te dekken. 

Ngoeva, bezinksel, afval, pulp, vezels, 
Noeoer n g o e v a, de uitgeperste 
geraspte klappernoot. T i e v ngoeva, 
uitgeperst .suikerriet. 

Ngof, G.K. = wad. 

Ngofa, boomsoort. 

Ngof a, vischsoort. 


128 


Ngofang, e n-, omkeeren, omstulpen. 
Nat-, omgestulpt, onderst boven 
gekeerd. 

Ngofar, zie n g o e f a r. 

Ngoin, mond, bek, muil; fig.: opening, 
gat waardoor iets gevuld of geladen 
|wordt, b.v. boedoe .ngoin, mond 
eener flesch. Ini ngoin einroe, 
hij speelt dubbele kaart, hij liegt. En- 
w a 1 n i ngoin, anders spreken dan 
voorheen. Entaha koeoek hira 
ni ngoin, iemand bij zijn woord ne- 
men, aan zijn woord houden. Nanar 
wat^ ni ngoin ratan of ni 
ngoin toetoe, alleen met de lippen 
spreken, met meenen wat men zegt. 
Enf oetar ni ngoin, = enwal 
ni ngoin. Ngoin hoeb nin- 
gier, nog nuchter zijn, ook, van roo- 
ken en betelkauwen, clus vooral van 
vastende Slammen gezegd. N g o i n 
woelwoel r u k, ontnuchterd. N i 
ngoin w a e i d, hij spreekt niet, hij 
is boos. I ngoin b o k, hij spreekt 
vriendschappelijk.' Ni ngoin enlelc 
r u k, hij heeft het beloofd, hij heeft 
zijn woord gegeven. 

Ngoin, nier. 

Ngolan, G.K., schors, boomschors. 
Tentan roin ngolan, dunne ron- 
dei vingerring. Wehin ngolan, 
dekhuid der roede. 

Ngon, dikte van platte voorwerpen. 

Ngon, n e s~, zie n e s-n g o. 

Ngon, e n-, zie en- n g o ii g. 

Ngon, plaats langs den binnenwand 
van een huis, bestemd om de water- 
kruiken te plaatsen. 

Ngon, afscheiding ongeveer 30 a 40 
c.M. boven den vloer, door een dwarslat, 
waaraan klapperbladeren gebonden 
worden. Deze afscheiding wordt aang*e- 
bracht in ’t huis waar de plechtigheden 
van 3 t reisceremonieel gehouden wor- 
den, den derden dag na } t vertrek, r a f 
ngon, der reizigers. Achter deze af- 
s oil, elding moeten de vrouw(en^ , w a t 
m o e 1, verblijven, die de plechtigheden 
vervullen. Anderen mogen daar niet 
binnen dringen, op straffe daar te moe- 
ten blijven, totdat, na den terugkeer der 
reizigers, de ngon wordt opgeheven. 

Ngong, e n-, of e n- n g o n, vast 
omsluiten, indrukken* platdrukken. 
Nam-, ingedrukt, gedeukt zijn. W a- 
h an namngong, slaperig gezicht. 


129 


Ngongor — Nifan 


N g o n g soes, keurslijf, borstlap, ook 
ngon soes genoemd. 

- Ngongdr, (v. ngdr), wormstekig. 
Liman ngongor, pijnlijk gezwollen 
handen. Li mam ngongor te? 
spottencle vraag aan iemand die iets 
laat vallen, wat hij vast moest houden. 

Ngongoi, zie bij n g o e s. 

Ngongowan, zie bij 1 i r. 

Ngoo, en-, of nat-, afblekken, ont- 
bolsteren, afblotten, afschilferen. 
N a m-, af geblot, geblelct, ontbolsterd. 

Ngoo, n a m-, G.K. = n a m- n g o e f . 

Ngoofy e n-, ' kijven. E n g o 6 k ni 
sien na h i r a, iemand den mantel 
vegen. 

Ngook, en-, of nes-, schitteren, spie- 
gelen. Enwed n g o 5 k, weerspie- 
gelen. 

Ngoon, rand, kant. 

Ngoon* geluid, klank. En-, geluid 
geven, klinken. 

Ngoor, verstuiking of verzwikking der 
polsen. Men laat een eenig kind er een 
verband om leggen, dan geneest bet 
spoedig. 

Ngoot, e n-, breken, van broze dingen, 
b.v. plateel, aardewerk, enz. 

Ngor, worm, die inwendig aan suiker- 
riet en vruchten knaagt. 

Ngoran, naf-, gaten hebben van een 
boom, vooral daar ,waar een tak is 
afgebroken en 't hout is ingerot. 

Ngoran, of war ngoran, een 
slingerplant. 

Ngoran, het eiland Goram. To mat 
Ngoran, een Gorammer. 

Ngoran gan, in zee drijvend vischkuit, 
dat vooral in den oostmoesson ingeza- 
meld en gegeten wordt. 

Ngos, G.K. = doehoet, 

Ngot, nam-, gedeukt, ingevallen, 
ingezakt, geblust. 

Ngota, en-, denken, dunken. 

Ngota, e n-, doen sluiten. Entaha 
ngota, aandrukken, b.v. een deksel. 
Entev ngota, vast op elkaar slaan, 
zoodat de twee deelen sluiten. 


Ngov, een soort mandje, korfje. 
N g 5 v a k b i 1 i n, mandwerk. 

Ngov, en-, deuken, doorzakken, in- 
vallen. N a m~, gedeukt, doorgezakt. 

Ngrehi-teiran, ontucht bedrijven. 
(Eigl.: l ngrehi-teiran, n-, zie 
spraakleer) . 

Ni, of i n i, zijn, haar, van hem, van 
haar. 

Ni, och, och wat! ocb kom! welaan! 

Niat, tooverkracbt, tooversprenk. 
W er niat, slamsch wij water. 

Nib, n e s-, beloven, toezeggen. 

Niboer, vischsoort. 

Nidoer, boomsoort; 1 evert goed thn- 
merhout. 

Nietniet, een soort groote kruisspin. 

Nief, vischsoort; verschuilt zich tus- 
schen zeewier op het ondiepe strand en 
als men er op trapt, steekt hij met de 
I’ugvinnen, nief ensak, hetgeen 
uiterst pijnlijk is en vaak groote wonden 
ten gevolge heeft. 

Nielniel, fijne wetsteen (meestal van 
Ceram-laut afkomstig). 

Nif, G.K. ~ r o e b a i. N i f m i 1, '= 
o e v r e k. 

Nifan, tand. Nifan wat, kies. 
Nifan fid oe, voortand, snijtand. 
Nifan tar a, melktand. Nifan, in 
de offertaal = varken. Nifan en- 
d a t of n a m e i t, cle tandjes komen uit. 
Nifan enlek of nakles, de tan- 
den vallen uit. Nifan sehoet of 
e n s a f t e r, tandpijn. Nifan hoeb 
ningier — ngoin hoeb ni- 
n g i e r, zie bij ngoin. A k r i d n i- 
f a n, tanden eener zaag. Ensos ni- 
fan, de tanden vijlen, dat bij ongehuw- 
clen doch op onbepaalden ouderdom zon- 
der vender ceremonieel en slechts naar 
willekeur gedaan wordt. Sommigen la- 
ten ze plat afvijlen, anderen spits toeloo- 
pend, anderen plat aan den voorkant. 
Nifan kabi, eggig of sleeuw van 
tanden. Nifan sosos, afgevijlde 
tand. Wanneer een tand uitvalt, gooit 
men hem op het dak, zeggende: karoe 
oemtam n i n g nifan, m a moe 
nifan of m a nifan mas jaw 
oetam, muis je krijgt mijn tand, geef 
mij een der uwe, of geef ?nij een gouden 
tand. Hiabo nifan, zie s i w i n g. 
Jew nifan, gepunt snijwerk in den 
vorm eener zaag. 


\V9 



Nifar — Nit 


X30 


Nifar, kruid, onkruid. 

Nigoen, (M. g-oena), nut, voordeel. 
Nigoen w a e i cl, nutteloos. Berkar 
nigoen w a e i cl, zaak die afgewezen 
wordt, op niets uitloopt. 

Niliin, rand, boord; gedeelte eener 
bcot, dat boven de waterlijn komt. II a- 
bo n i h i n b 6 k, de boot lig’t hoog op 
J t water. H a b 0 n i h i n s i e n, de boot 
ligt ! di,ep. H 6 r 11. i h i n tet rivieroever. 
D e d n i h i n, leant van den weg. 

Nihoeit, n e f-. Zie ref- ngihoen. 

Nikoem, G.K. — nil in. 

Nil, n a-, fonkelen, schitteren, blinken, 
doen blinken, witten. poetsen, zoodat 
iets blinkt, b.v. : n a n i 1 s e p a t, 
sehoenen poetsen. i 

Nil, ai nil, boomsoort, cassia fistula 

L. 

Nilin, knieschijf. 

Niling, n e s-, uitlachen, in de maling 
nemen. 

Niloek, naf-, of nef-, (vgl.: en- 
h i I 0 e k), verwisselen, inzonderheid 
oucle kleeren door nieuwe vervangen. 
Nefniloek nefwaeik h i r a, 
iemand alle noodige kleeren bezorgen. 
Enfan nefniloek, iemand kost 
en kleeren geven, onderhouden, opvoe- 
den N e s-, slokken, schrokken. Naan 
n e s n i 1 0 e k, gulzig, schrokkig etem 
E r jnesniloek b e n a w, de tong 
slaat het voedsel naar binnen. 

Niloen, n «e s-, G.IC, melaatschlieid, 
melaatseh zijn. 

Niloeng, boomsoort. 

Nm, n a f-, of n a f- 11 1 11 g, borgen, 
leenen. Nafnin n a of e n t a 1 h i r a, 
iets van iemand leenen. Nafnin we 
h i r a, a an iemand borgen. 

Ninar, of nenar, ongunstig, bij ’t 
raadplegen van ’t noodlot of wichelarij. 

Ning, n a f-, zie naf- n 1 n. 

Ninin, tandvleeseh. 

Ninit, nak-, (v. ninin), de tanclen 
vast opeen sluiten, de tanden ontbloo- 
ten; fig.: grinnekken, schertsen, lachen. 


Ninoeng, nam-, naar binnen sijpelen. 
Loeoen namninoeng, de tranen 
sijpelen naar binnen, inwendig treuren, 
zonder het uiterlijk te laten blijken. 

Nioen, bosclije, b.v. n-oeoer ni~ 

0 e n, een boschje klapperboomen. 

Nioet, wind. N i 0 e t n a n g a n, 
land wind. Nioet t; a li e i t, zeewincl. 
Nioet b 5 k, gunstige wind, Nioet 
s i e n, tegenwind. Nioet, het waait. 
N i o et te n hi e n g, de wind bewaait, 
beweegt of maakt koel. Nioet e n i t 

1 a r h 0 e b, er komt nog geen wind in 
’t zeil. Nioet naan 1 a r, de wind 
staat in 9 t zeil. Nioet enmat, de 
wind is gaan liggen. Nioet enba 
n i k 0 e w a t, er staat een flinke wind. 
Nioet enta ha non, de wind staat 
door. Iwar nioet, een loos gerucht. 

Nil*, n a-, of n e ,s~, gonzen. 

Nir, n a k-, een atappendalc verstellen, 
door er op de lekke plekjes stukjes tus- 
sehen te stoppen. 

Nirat, boomsoort. 

Nirnar, n e s-, (v. n a- n a r), lasteren, 
kwaad spreken. 

Niroe, vischsoort, klein, bij scholen 
zwemmend. 

Niroen, neus. JEJ n t a h a tomat 
w a t niroen, een vrouw bij den neus 
nemen, geldt als een aanzoek. 

Nisin, voorouders. Jaman n i s i n, 
overgTootvader. Reinan nisin, 
overgrootmo eder. 

Nissin, schil, peul, E n-, schillen, 
pellen, doppen. 

Nit, nes-, vergelijken; wedden, wed- 
ijveren; in gelijkenissen spreken, voor- 
spellen, voorafbeelden. N e.snit h i r a 
ni mem an, iemand loven, prijzen, 
vleien. 

Nit, lijk, scliim, doode, afgestorvene. 

E n 0 e t nit r i r w a n g, of nafloe- 
roet nit, aan de dooden offeren. A f a 
waawn o e k t e nit r i r, iets onbe- 
nulligs, nietswaardigs; al wat slecht of 
minder' waardig is wordt vaak gescholden 
als gelijkende op zoo een zelfde ding 
ten dienste der schimmen. Men kan 
hi emit opmaken, dat men zieh het leven 
der dooden, die geacht worden het aard- 
sche leven ongeveer op denzelfden voet 
door te zetten, toch niet als zeer gezel- 


1 3 * 


Mtang — Noeoer 


lig en comfortabel voorstelt. Nit 
s a d k a, de dooden. Afa nit sadka, 
zelfde bet. als afa waawn oek te 
n i t r i r. N i t h o w a n g, de sehimmen 
en toovenaars, bij uitbreiding: minach- 
tende benaming voor slaven en min- 
deren; tegenover anderen is het een 
grove beleediging. Mas nit ho- 
wang, zie bij mas. E n s a lc n i t, een 
doode kisten. Enkoelik of enti- 
w a k, of G.K., enf arkoi nit, een 
doode begraven. NiSt o h o i, verblijf- 
plaats der sehimmen. Deze zijn verschil- 
lend voor verschillende plaatsen. De be- 
langwekkenste is de Lehowat bij 
Ohoider- tawoen. Nit o! of nit 
ertood o ! verwensching. 0 nit uk 
he! of ler o nit! jij moet er aan, 
bedreiging. Nit oeoen, doodshoofd. 
Nit loerin, doodsbeenderen. N i t 
biVar, doodenvochh, lijkenvochti. Nit 
a b r i n, zie bij k a b i n. 

Nitang, vergelijking, beeldspraak, ■ 
voorteeken. N e s-, zie n e s- n i t. 

Niwoen, groote Inis, die eitjes, 

1 i s a n, legt, waaruit de jonge luizen, 
toeman of leman, voortkomen. 

Njaw, (M. njawa), ziel. 

Njaw, zie bij t o e r. 

Njora, (M. njora), titel der echtge- 
noote van opperhoofden en goeroe’s. 

No, n e s-, of n e s- n o b a n g, bevelen, 
gebieden, opleggen. Nesno inan 
afa, een werk of bezigheid opleggen. 
Nesno tit, een bevel uitvaar digen. 
Hetgeen geboden wordt, wordt vaak als 
een zelfst. naamw. als voorwerp bii 
nesno geplaatst, b.v. reinan g 
nesno a i, mijn moeder heeft me be- 
volen hout te halen. Nesno h i r a, 
iemand bevefen. H j x a k i n ei s n o V 
wie heeft je dat gelast? vaak in de bet. 
van: wat moei jij je daar mee? 

Nobang, n e s-, zie nes- n o. 

Noear, zie noenoer. 

Noeb, meet bij verschillende open- 
luchtspelen. 

Noeboer, n e s-, twisten. 

Noehoe, land, landstreek, gewest. 
Noehoe ten, vastland. Noehoe 
j a n a t, eiland. Noehoe miet bis- 
s a, het heele land en strand, overal, 
alom. Noehoe r u k i ! bezwering ter 
bevestiging. Het land toch wordt ook 
beschouwd als bezield door een mach- 
tigen geest. Daarom moet men zich 


ook wachten het te mishandelen door 
b.v.: groote steenen stuk te slaan, kree- 
ken te dempen, diepe kuilen te graven, 
enz. De noehoe wreekt zich daarover 
door zielctes. Noehoe Boa*, Klein 
Kei. Noehoe Joet, Groot Kei. 
Noehoe ensak ler, doot, ni- 
o e t, enz., het is zonnig, regenachtig, 
winderig, enz. weer. Noehoe enf ot 
o! of noehoe entoeh iwoem! 
verwensching. Noehoe on, de andere 
wereld. 

Noehoe til, diepzee. 

Noem, boomsoort. 

Noemoer, (H. nummer), nummer. 

Noenoer, bek, snavel. S o e s noe- 
noer, tepel. Web noenoer, pok- 
pukkel. 

Noeoe, n a f , een vrouw schaken of 
ontvoeren. 

Noeoek, ref, wemelen, krioelen, el- 
kaar verdringen. 

Noeoen, .stuksnaam voor planten, b.v. 
e n m a v noeoen til,, drie zoete- 
aardappelplanten. 

Noeoer (M. nijoer), klapperboom, ko- 
kosboom, cocos nucifera L., klappernoot, 
kokosnoot, Noeoer woeoet, pal- 
miet, het hart van den jongen scheut 
van een klapperboom. Noeoer h o- 
r a n, jonge bladscheut van den klap- 
perboom. Noeoer fakir, klappev- 
bloesemtros. Noeoer far, dor klap- 
perblad. Noeoer 1 o 1 1, pas gezette 
klappernoot. Noeoer r i n i n, noot 
vol water doch zonder vleesch. Noe- 
oer woeka of n g a a w r, of hoe r- 
hoeroen, kiapper met nog maar 
weinig* en zeer zacht vleesch. 
Noeoer o e h i n, kiapper met zacht 
vleesch, ofschoon xdjp. Noeoer i f- 
soehoen, bijna rijpe noot. Noeoer 
wowar of w i o e n, rijpe noot waar- 
van ’t water ldotst, w i o e n, wanneer 
men ze schudt. Noeoer a d a n, noot 
midt reeds clorren bolster. Noeoer 
k a * b o e» a r, noot waarin reeds een 
witte kiembol zit. Noeoer lc a m i a, 
reeds uitbottende noot. Noeoer r o- 
r o o r of w a w a t, geroosterde kiapper, 
kopra. Noeoer i h i n, vleesch van de 
kokosnoot. 

Verschillende soorten zijn: Noeoer 
oemat of toma t, Iaagstammige 
boom. Noeoer savoe of tang, 
zeer vruchtdragende soort, Noeoer 
m a a w k, de gewone soort. Noeoer 
fad of m a 1 1 a k, boom welks noten aan 


Noeoet — Nown 


132 


} t boveneind i*oodachtig zijn, en 5 t vleesch 
eveneens rozi g gekleurd. Verder nog: 
noeoer n a r, noeoer kankawn, 
noeoer nas, noeoer tiev, noe- 
oer 1 0 e b of G.K. noeoer k a 1 a 1 a, 
enz. 

Enwiek noeoer, een kokosnoot 
openslaan, 00k wel met de bijbeteeke- 
nis, om het noodlot te raadplegen. In- 
dien tegenover de drie donkere naden 
die men op de schaal ziet, de riggels 
van *t gebroken klappervleesch in 
rechtsche richting loo-pen, dan. is *t 
noodlot gunstig, anders ongunstig. 

Noeoet,, zandplaat, zandbank; nest of 
leger mn dieren. Vgl. kaf noeoet, 

Noerak, (M. naraka), hel, 

Noerat, n e f-, meevaren, meereizen. 

Noerfakar, vischsoort. 

Noeroen, dor, uitgedroogd, al wat 
goed brandt; vgl.: e n-o eroe n. 

Noeroen, nas-, of ne s-, (v. en-toe- 
roen), knikken, ja knikken. 

Noeroet, vezelig omhnlsel van de 
klapperbladscheede er bijna uitziende als 
baalzakkengoed; wordt vooral gebruikt 
om geraspte e n b a 1 in te wikkelen bij 
*t uitpersen. 

Noet, e n-, sluiten, bedekken, afdek- 
ken, diehtstoppen. Veel in samenstcl- 
llngen gebruikt als; entocan noet, 
dicht sluiten ; e n d i r n 0 e t,‘ in den weg 
staan; entaha noet, dicht houden; 
entoet noet, met een dam versper- 
ren, enz. N e s-, omsingelen, omsluiten, 
omheinen* rondom samentrekken, b.v. 
van wolken. 

Noet, n a-, n a n 0 e t mat, schulden 
opvorderen. 

Noet, n a m-, vermoeid, afgemat, uit- 
geput, bezweet zijn. 

Noet an g, midden, half van afstanden 
of tijd, b.v. d e d noetan g, half weg. 
E n-, of n e s-, ontmoeten. 

Noetlaan, onophoudelijk, voortdurencl. 

Noetoek, nes-, ontmoeten, bejegenen. 
Endir noetoek, beletten, verhin- 
deren. 


Noetoen, elk, ieder, elkeen. Noe- 
toen to mat bissa, eenieder. E i n- 
roe noetoen, ieder twee. 

Noev, n e s-, bestrijken, besmeeren. 
Mas nes noev, verguldsel, klater- 
goud. N e f-, vergoeden, betalen. 

Noewoe, versch, frisch, groen van 
bladeren, jong groen. 

Nohat, nes-, door tooverij van ge- 
daante verwisselen, of onkenbaar zijn, 

Nokat, n e s-, vervvijten doen. 

Nomad, borg. Endir nomad, borg 
blijven. 

Non, vast, onbeweeglijk, stil. Endir 
n 0 n, stil staan. Entaha non, vast 
houden, stil jhouden. Endoek non 
r a h a n, in huis blijven, niet buiten 
komen. 

Non, (M. nonna), juffrouw. Rawit 
non,’ dames- of meisjeskleed van Eu- 
ropeesch snit; jurkje. 

Non, gedraaid, geslagen van touw, 
warat non. 

Noon, woear noon, kanarinoot 
waarvan ten teeken van rijpheid de bol- 
ster zwart is; woear noon, 00k als 
tijdsbepaling, wanneer de kanavinootjes 
rijp zijn. 

Norang, na, achterna, volgens, volgen. 
Enba norang, volgen. Norang 
0 m o e narnar, volgens u\v zeggen. 
Nanar norang, nazeggen. Jaw 
norang wat, ik zal ’t gewillig doen, 
ik maak geen bedenking. 

Not, in den grond geplante staak, 
waar omheen klappernoten zijn opge- 
stapeld. 

Nown, bandje, reepje pandanusblad 
of touwtje om een boodschap over te 
Sturen, meestal om voor een, reeds 
bekend doel een dag vast te stellen. 
De brenger der boodschap heeft de 
nown om den pols gebonden, waarvan 
de geadresseerde hem zelf moet los 
maken. Het aantal knoopen in de 
nown, duidt het getal dagen aan, die 
nog moeten verloopen voor den bepaal- 
den tijd. Nown is 00k de aldus bepaal- 
de dag. Enkeet nown, zoo 'n bandje 
knoopen; een dag of termijn vaststellen. 
,E n 1 0 e r nown, den bepaalden dag 
weer verstellen. Entaha koeoek 
nown, aan den bepaalden dag vast- 
houden. 



133 


O-Oeb 


0 

0! tusschenwerpsel van twijfel, dat 
men voegt achter gezegden, welke men 
nauwelijks uitgesproken, al in twijfel 
trekt, en dus ongeveer overeenkomt 
met: of neen, of liever, is liet niet b.v.: 
enoet ruk, o... hij heeft het al ge- 
daan, of misschien niet? 

O, pers. voormv.: gij, u. 0 ruk lie! 
dat heb jij gedaan! jij bent er hij ! 
N o he! N pas op jij. 0- m o e, uwe. 

0, n a m-, bestorven zijn van vleesch. 

0> e n-o, G.K. = koeoek. 

Oan, j a f oan, zie j a f waran. 

Oba, cn-, thuis zijn, thuis laten, ach- 
terblijven, rustig zitten. N i n g n g i r 
enoba, ik heb mijn hakmes vergeten. 
0 e d o e k oba, ik blijf thuis. 

Odan, weinig, een beetje. Odan 
w a e i d woek, volstrekt niets. 0 cl a n 
enhoev, een weinig meer, zoo aan- 
stonds, dadelijk. Odan h o e b, op eeri 
weinig* na, bijna. Odan en woho die- 
nen ook tot vorming van trappen van 
vergelijking, (zie spraakleer), en ver- 
talen onze woordjes: tamelijk, nog al, 
vrij, b.v.: r o rood a n, vrij ver, s i r- 
s i r odan, tamelijk dicht bij ; bok 
odan, s i e n odan, een beetje goed, 
een beetje slecht, =. het kan er mee 
door. 

Odan, ergens. Odan be? waar er* 
gens ? Odan i, hier. Odan w a e i d, 
nergens. Odan t e odan, waar dan 
ook, om ’t even waar. 

Odandan, = odan, in beide bet. 

Odat, en-, (v. odan), ergens iets 
bij stukjes of beetjes afnemen, afbrok- 
kelen. 

Ododan, = odan. 

Oe, rotan, calamus sp. Soorten zijn: 
o e w a r, de beste soort; o e a e t, bind- 
rotan; o e ngara en o e mowi r, 
minder goede soorten; o e o e b, sleclite 
soort; o e war ahe r, calamus manan 
Mig. Enhi til o e, rotan snijden. 
Enfee oe, eigenl. : een stuk rotan 
doorhakken, fig.: een stuk rotan door- 
hakken en dit een familielid achterna 
gooien als teeken van onherroepelijke 
verstooting. 

Oe, de onbepaalcle vorin van ocoen, 
hoofd, doch komt in deze beteekenis 


alleen nog voor in samenstellingen en 
in enkele uitdrukkingen of zegswijzen, 
b.v.: oe- woes, kaalkop, ledig hoofd; 
enfello ni oe, zich verontschuldi- 
gen; o e n e 1 j 6 n, welvarend. 

Meestal komt o e voor in de afgeleide 
bet. van: voor, voorop, vooraan, voorin. 
0 n a o e, jij voorop, jij *t eerst. H a b o 
o e, voor steven van een boot. O e 
m o e r, voor en achter, dat vaak zoo- 
veel beteekent als besef, zooals toeten 
of blazen in onze uitdrukking: van toe- 
ten of blazen weten, b.v. enkai oe 
m o e r w a e i cl r u k, hij is heelemaal 
buiten westen; e n i t o e moer 
w a e i d, verblind zijn. O e a cl a t, of 
o e o e r a t, voornaamste plicht of taak. 
Ini o e, dat is zijn plicht. Oe wang 
cl a n g, aandeel dat iemand wordt toe- 
gewezen. 

Oe, nam.-, verdwijnen, verwazer, 
vernevelen. N e f-, besluieren, bedekken. 

Oe, stuksnaam voor booten, b.v.: ha- 
bo o e roe, twee booten. Entaha 
belan oe, of entaha raw habo 
o e, een binnenvarende feestprauw 
tegemoet gaan, om de opvarenden te 
verwelkomen, door hun de betelpruim 
aan te bieden. In de pruimdoozen liggen 
als geschenk ook eenige muntstukjes 
of kleine zilveren vooi’werpen. Alvorens 
deze verwelkoming geschied *is, mag 
niemand de feestprauw verlaten, Zou 
de welkomstpruim niet worden aange- 
boden, dan is dit een teeken van sleclite 
verstandhouding en zou de feestprauw 
onverwijld moeten vertrekken. Op Gr. 
Kei bestaat' )dit jgebruik niet overal. 

Oe, n a k-, huilen, janken van honden. 

Oea, familie, geslacht. 

Oeang, e n-, omwikkelen, omwinden, 
toedekken, sluiten. 

Oear, en-, door wiegeien in den grond 
draaien, b.v. een staak. N e f-, wroeten, 

Oear, n a s-, of n e s-, ademcn, blazen, 
snuiven. En-, uitblazen, b.v. kaars of 
lamp. 

Oeb, kruik, aarden waterkruik, kocl- 
kan. Oeb soesoes, kruik met tuit. 
Oeb kare of oeb soeran, grooto 
soort kruik. 

Oeb, staak, stok. E n-, knotten. Oeb, 
of o e b o e n, zie o e b o e n, verder : af- 
stamming, familietak. 



Oeb — Oelioer 


* 34 


Oeb, vliegende visch, exocaetus exi- 
liens. 

Oeba, e n-, G.K., afdoen van vruchten. 

Oeban, top, kruin, punt. A i oeban, 
boomtop. Woear oeban, bergkruin, 
bergtop. 

Oeban, een zeer groote biessoort; de 
schaal of bast dient voor vlecht- en 
bindwerk. 

Oebar, of oeboebar, (M. boeboer), 
pap, brjj. 

Oeboeb, wittemieren-nest. Mieren- 
of rupsennest van saamgebolde blaren 
in bo omen of struiken. 

Oeboebar, zie oeba i\ 

Oeboen, of b o e n, grootouders, klein- 
kinderen. Nit jaman oeboen, de 
schimmen der voorouders. 0 e b o e n g 
of b o e n g zegt men als aanspreking 
in vertrouwelijken omgang zoowel tegen 
oudere mannen als tegen kleine jongens. 

Oeboer, e n-, hakken, kappen. 

Oed, slecht. Ent.aha o e d hanat, 
slecht verzorgen of bewaren, verkwis- 
ten. 

Oed, e n-, scbrobben, met den voet 
schuren of wasschen; fijn malen tus- 
schen steenen. 

Oedoer, e n-, knagen, knabbelen. 

Oeenan, of we nan, boning. 0 e e~ 
nan doean, een kleine bij. Oee- 
nan o h o i, honingraat. 

Oef, en-, wapperen, fladderen, flod- 
deren. 

Oef jon, Bawk oef j on, een of an- 
der stuk van waarde, dat voor een boot 
betaald is. Bawk o e f j 6 n w a t w i~ 

1 i n, allerlei sclxatten en kostbaarheden. 

Oefoe, vezelige pit van sommige 
vrucliten als de f a w, de beet en de 
a j ai. 

Oefoer, en-, uitscharren, uischrapen, 
n.l. een pot kom of ketel. 

Oeba, of oeba 1 a r n a i n, zie bij 
1 a r, of bij nai n. 

Oeha, = a v _i a 1. 

Oehak, en-, wekken, wakker maken. 


Oehan, voorovergebogen, e n d o e k 
o e La n, voorovei'gebogen zitten. 

Oehil, boomsoort. 

Oehin, zie bij n o e o e r. 

Oehoe, sooi't zeeaal. 

Oehoe, e n-, raden, gissen. 

Oek, G.K., geschenk aan kinderen ge- 
geven bij liun eerste bezoek, n i m a cl- 
wir, aan familieleden of kennissen in 
andere dorpen, om hen te verwelkomen, 
/ensak wahan. 

Oek, = w o e k, vooral wanneer er 
geen nadruk op valt en het zoowat als 
stopwoordje gebruikt wordt*. 

Oek, e n-, stotberen, stokken der 
stem, bakkelen. 

Oek, zie o e o e k. 

Oekir, e n-, zie e n- moeki r. 

Oekoer, (M. oekoer), maat, grootte, 
gemeten omvang of inhoud of opper- 
vlakte. E n-, meten. Doead enoe- 
koer t o m a t r i r d e, God meet (=z 
telt, stelt vast) de dagen der menschen, 
meet der menschen levensduur af. 

Oel, zuster, broer. 

Oel, = o e 1 i n, in sommige samen- 
stellingen. 

Oel, = oe, vooruit. vooraf, voorin. 

Oelang, en~,ispelen, dansen, *ekheid 
maken. Enoelang belong, G.K. 
— enoelang rangin, dansen, 
spelen. 

Oelar, (M. oelar), G.K. = ngaboe- 
ar. 

Oelin, (M. koelit), vel, buid, scbors, 
bast, schil, lichaam, lijf. Ai oelin, 
boomschors. Fin oelin, schild eener 
schildpad. Karbaw oelin, leder. 
Mastik oelin, parelmoer. Oelin 
1 o e 1 i n, doorvoed. Oelin s i e n, ma- 
ger. Oelin sehoet, ziek. Oelin 
elleman, ziek, ziekelijk. Oelin 
m a r a a n, vlug, rap, lenig van lijf en 
leden. Oelin raein bok, of oelin 
raein in a 1 h e i n, welvarend, ge- 
zond. Ni oelin enil, of end at 
w e 1 r u k, bij stort weer in, de ziekte 
komt weer op. 

Oelioer, G.K. = i r, xifsteen. 



* 35 


Oeloen — Oer 


Oeloen, zie o e o e n, 

Oeioer, G.K. — oeoer. 

Oelraein, = oelinraein, lichaam, 
gezondheidstoestand. 

Oelsehoet, oelsesehoet, of o el- 
resehoet, ( v. oelin en selioet) 
ziekte, vooral besmettelijke ziekte. 

Oem, algemeene naam voor dc ver- 
schillende soorten inlandsche aardappc- 
len. Oem war aein, verwilderde tui- 
nen. Wee oem, aardappeltuin. 

Oemad, handbijltje. 

Oeman, bloemscheede, pas gezette 
vrucht. E n-, vrucht zetten. N a m- ? 
vrucht gezet hebben. Oeman is ook: 
looze korrels in een maisklos. 

Oeman g, e n-, glimlaehen. 

Oemat, mensch, onderhoorige. 

Oemetan, G.K., vischsoort. 

Oemoen, een kuil, waarin steenen 
gloeiend gestookt zijn, met bladeren 
overdekt, waarop spijzen, daarover 
weer bladeren, gloeiende steenen en 
eindelijk alles toegedekt- met sand, om 
de ^ spijzen gaar te laten stoven; de 
spijzen op deze wijze gestoofd. 

Oemoer, (M. oemoer), ieeftijd, ouder- 
dom. Omoe oemoer baeil be? 
of oemoer felbe? hoe oud ben je ? 
Ini oemoer w a e i d ruk, hij zal 
niet lang meer leven. Ini oemoer 
hoeb, of oemoer enjoon hoeb, 
hij heeft den bepaalden of vereischten 
Ieeftijd nog niet. 

Oemoes, kleine mugsoort 

Oena, en-, n a s-, of n e s-, door den 
neus spreken. 

Oengar, n a f-, oogsten; zie n a f- 
h o e n g a r. 

Oengkoes, (H. onkosten), onkosten, 
uitgaven. Enoet oenkoes, kosten 
aan iets besteden, onkosten maken. 
Ning oengkoes enlek na afa 
i, ik heb daar onkosten aan besteed. 

Oenoen, e n-, G.K. = e n w o o. 

Oenoena» ledige vlinderpop van den 
attacus of atlasvlinder; 

Oeoe, nak-, janken, huilen van 
honden. 


Oeoek, hoeveelheid, aantal. 0 e o e k 
fir? hoeveel? En-, verzamelen, bij- 
eenrapen. In samenstellingen met ande- 
re werkw. wordt heb vaak verkort tot 
o e k en bet.: bijeen, samen, b.v. e n f i 1 
o e k, bijeen rapen, verzamelen, inza- 
melen. 

Oeoen, hoofd, kop. Fig.: verschillende 
dingen daarop 1 gelijkencl, o.a. stokknop, 
inzonderheid de zilveren of gouden stok- 
knop die als waardigheidsteeken aan 
inlandsche Hoofden wordt uitgereikt en 
by uitbreiding, die waardigheid zelf. 
O r a n g k a j a entarim n i oe- 
oen, de orang kaja heeft zijn stokknop 
gekregen. Ini oeoen enlek, hij is 
ait zijn waardigheid ontzet. Oeoen 
w at of w o e s s i n, domkop, stijfkop. 
Oeoen sehoet, hoofdpijn, ook snf- 
lieid wegens langdurige herseninspan- 
ning*, b.v. bij ’t bedisselen eener zaak. 
O e o en j o e k of j o e k j o e k, spits 
toeloopend achterhoofd. Oeoen w a t, 
mombakkes, masker. Enwer oeoen, 
hoofdelijke belasting betalen. Sav 
oeoen, steel van een akst, wegens 
den dikken kop, waarin s t wigvormig 
bijllemmet steekt. Hot oeoen, uit- 
einde, landinwaarts van een inham. 
H 6 r oeoen, oorsprong eener beek, 
wanneer deze bij de bron een bekken 
vormt. Nit oeoen, doodshoofd. 
Oeoen woleen, een helder hoofd. 

Oeoer, wild in tegenstelling van tarn 
of besehaafd, b.v. tomat oeoer, een 
wilde, een alfoer; man oeo er, in ’t 
wild levende vogel; wav oeoer, wild 
varken. E n-, of n a £-, verwilderen. 

Oeoes, of oeoes serangai (oud 
Keieesch), strijdmakker. 

Oeoet, sagovezels, waar de sago reeds 
uitgewasschen is. En-fa- oeoet, sago 
wasschen. Enwav oeoet, de sago- 
afval opruimen; fig.: het lastige werk 
moeten doen met weinig of geen voor- 
deel, de kastanjes uit het vuur moeten 
halen, de zondebok zijn. 

Oepas, (H. oppasser), officieele 
loopjongen van een ambtenaar, poli- 
tie oppasser. 

Oer, = oeran in samenstellingen 
als: oer war, gcbroers, gezusters, 
neven en nichten; jan oer, zie bij 
j an. 

Oer, en- vliegen. X.v: . ; 

weggevlogen. N e s, • vg"" 0 !1 - ; ’ 
zin, als b.v. bladeren, een stuk papier, 
enz. 


Oerai— Oetan 


r$<5 


Oerai, en-, bijeenroepen, oproepen. 

Oerak, e n- } of n e s-, zieh uitrekken. 

Oeran, broeder van een meisje, zus- 
ter van een jong'en, eveneens neef of 
nicht. Oeran leheman, neef of 
nicht. 

Oeran, kookpot, ketel. J a f oeran, 
vuurplaat, stookplaats. Enoet oeran 
j a f, den pot kooken. Oeran bis, 
metalen ketel. Oeran baa, aarden 
kookpot. 

Oerat, werk, daad, handeling. 0 e r a t 
b 6 k, goed werk, goede daad. Oerat 
s i e n, slechte daad. Jab oerat, al- 
lerlei werkzaamlieden, allerlei arbeid. 
Oerat elleman, zwaar werk. 
Enoet oerat enhoev to mat 
wat, met een vrouw ontucht plegen. 
0 e oerat, pliclit, taak. 

Oerat, maanmaand, ongeveer overeeri- 
komend met Maart 1 of April, wijl men 
in deze maand het werk, oerat, doet 
in de tuinen voor den aanstaanden oost- 
moesson, enoet wee timoer. 

Oerat, (M. oerat), ader, pees, zenuw, 
spier fig.: iets wat daarop gelijkt. 
N e f-, G.K. ~ betoeran. 

Oerik, e n-, afteekenen van hout, dat 
men pasklaar maakt. N a m-, aldus af- 
geteekend. 

Oeroek, e n-, verjagen, wegjagen. 
N a m-, verjaagd. N e s-, onwetend of 
onbewust verjagen. 

Oeroen, e n-, vlammen, vlammend 
branden. 

Oeroerang, en-, versperring van tak- 
ken maken, b.v. enoe roe rang 
n o e t wee, aldus een tuin omheinen. 

Oeroeroen, (v. en- oer), vliegend. 
Ngafat oeroeroen, zwermende 
witte mieren. 

Oersiw, een der twee groote volks- 
partijen, waarin Kei verdeeld is. Tot 
de Oersiw behooren: 

lo. De Karbaw si w, bestaande uit 
de hoofddorpen: Danar en Elar, die ook 
door liet verdeelen van een karbaw 
tusschen vele andere dorpen, vooral de 
loer L a b a i onder rat Mangrib, 
deze tot hun stam overhaalden, waar- 
onder voornamelijk de N o e f i t, die 
nog weer onderverdeeld worden m 


Noefit taheit, = Ohoider- fcoetoe, 
Somlain, Madwer, (dat door anderen 
onder Loerlim ’s gerekend wordt), 
Ohoira, Kei Tanimbar, Oer, Warbal, 
Tan, Tahjad. En de Noefit n a- 
ngan: Jetwav, Ohoinoel, Woear, Oef, 
Marfoeoen. 

2o. H o e t a n til, bestaande uit de 
hoofddorpen: Doe, Ohoitil, Ohoitaheit. 

3o. Mawr Ohoiwoet, bestaande 
uit: Ref lim wav, met de dorpen: 
Ranier, liar, Ohoirat, Ad, Moen; en 
Ref lim rat, met de dorpen: Renfan, 
Wadan- il, Watlar, Hollat, Kilwair. 

4o. Mew o e m f i t, met de dorpen : 
Jamil, Ohoilim, Ngabheng, Wawr ta- 
heit, Wawr nangan, Ohoi- il, Woko, 
RIemroe, Wadan-Elak, Raharing, Woe- 
loerat, Ngifoet, Ohoi- nangan, Ohoi- 
wang. 

Oe«, en-, malen in een vijzeltje. 
Nam-, fyngemalen. 

Oes, en-, sissen. 

Oesaha, toovermiddel, om iemand ziek 
te maken. E n-, betooveren, door too ve- 
ry ziek maken of doen sterven. 

Oesit, e n-, teekenen, schilderen, af- 
teekenen wat men daarna wil uitsnijden, 
uitknippen van pisangbladeren of pa- 
pier tot mallen voor koekjes; die koek- 
jes uitsteken volgens die mallen. 

Oesoes, vijzel, inzonderheid klapper- 
dop met houten stampertje om zout, 
peper en andere kruiderijen te mengen. 

Oet, luis, Enris, of enhil o e t, 
luizen, luizen vangen. Tomat war- 
oet, luiszak. 

Oet, vischsoort. 

Oet, = o e o e t. 

Oet, en-, doen, maken, behandelen, 
treffen, ‘ straffen. Teoek, oeoet o 
he! wacht ik zal/je krijgen! Enoet 
hira sisien, iemand slecht behan- 
delen. Mitoeenoeti, de booze geest 
heeft hem' getroffen. Enoet jawng, 
beproeven, probeeren, trachten. Jaw 
oeoet o b ok, ik behandel u goed. 
Enoet k o i, mele! hij heeft hem 
onder handen genomen, boor! Enoet 
felbe...? hoe komt het dat...? Ai i 
enoet felbe, woean waeid i? 
hoe komt het, dat die boom geen 
vruchten draagt ? 

Oetan, vischsoort. 


*31 


Oelan — Omoe 


Oetan, opvliegend, kit’teloorig, driftig, 
Oetan ngoln, snibbig en "bits zijn, 
alles beknibbelen. 

Oetan, staak, stukswoord voor paler 
en balken. 

Oetbe, = tabe, gegroet. Enoet 
oetbe, groeten. 

Oetin, het onderstuk, steunpunt of 
begin van iets; fig.: reden, oorzaak. Ai 
oetin, voet, wortelknoop van een boom, 
boomstronk. E n t a 1 doenjai oe- 
tin, van y t begin der wereld, sinds on- 
heuglijke tijden. Oetin a f a waeid, 
zonder reden, zonder grond, zonder oor- 
zaak of aanleiding. A f a oetiu.wa- 
t a n, iets zonder gewicht, zonder belang. 
Ental oetin, van ’t begin af . B e r- 
k a r oetin, de oorzaak of aanleiding 
eener zaak. Oetin n a a, claar is reden 
voor, dat heeft zijn oorzaak, zijn reden 

Oetoen, = oet, luis. 

Oetoeng, (M. oentoeng), voordeel, 
winst. Omoe oetoeng, ’t komt u 
ten beste, ’t is in uw voordeel. I e n- 
h a a w k n i oetoeng I a i, hij wil 
grove winst maken. Oem oet f e 1 
enhe, omoe oetoeng aka? wat 
lieb je daar voor voordeel bij ? 

Oetoet, (v. e n- oet), handeling, lian- 
delwijze, gedrag. 

Oev, en-, berooken. 

Oevrek, wit en zwart geringde zee- 
slang. 

Oewak, en-, = e n- oev. 

Oewang, stolp, liolle deksel, doek die 
tot bedekking dient. E n-, bedekken met 
een oewang; besluieren, een sluier 
dragen. 

Oewar, kanariboom, kanarinoot, cana- 
rium commune L. Afkooksel der blade- 
ren wordt gebruikt als zuiverend mid- 
del na de b evading. Oewar mor groot 
soort kanarinoot. Oewar w a 1 w a 1 i n 
of w a t a n, kleine soort Oewar n g a- 
i r, kleine soort. Oewar Joet, grootc 
soort, canarium Moluccarum L. 0 e w a r 
noon, zie noon. Woean woear 
noon, G.K., maanmaand, ongeveer 
Augustus of September, als deze noot- 
jes rijp, noon, zijn. Oewar Sin, 
olienootjes, apennootjes (niet inheemsch 
op Kei) . 0 ei war i h i n, een visch- 
soort. 


Oewarkada, G. K. = n e r d o 6 n. 

Oewe, (M. boewaja), krokodil, kaai- 
man. 

Oewe, G.K. = wew. 

Oewiet, vischsoort. 

Oewilin, roer van een boot. 

Ofa, = b o e t j a r a k, vischsoort. 

Ohang, en-, insmeren, inwrijven. 

Oho, ja. Oho t e, wel ja. Oho n a k a, 
zeker, wat anders ? Oho waeid aka? 
maar zeer zeker* ongetwijfeld. Oho te 
e i d e 1 a ? maar zeker, immers ? Oho 
t e be? ja, immers ? 

Ohoi, dorp, woonplaats, w r oning, nest; 
putje, kuiltje, pot, of vrije plaats bij 
sommige spelen. In vele plaatsnamen 
is het woord ohoi verbasterd tot h i, i, 
of h o, b.v. Himoer, = ohoi- moer. 
H i 1 o e k, — ohoi- 1 o e k (v. e n- h i- 
loek). Iso, = ohoi- s o e. I b r a, 
= o h o i- fra. Hoir, = ohoi- i r, enz. 
Man ohoi, vogelnest, (of kip) ; wav 
ohoi, varkensnest, (of tam varlcen). 
Nit ohoi, .schimmenverblijf. Ohoi 
d o e a n, dorpsbewoner. Ohoi t e i r a n, 

, r-r.-r 1 ' Ohoi t o e m, vesting, het 
• | ■ dorp, waaraan de wor- 

dingslegende, toem, verbonden is. 
Vroeger waren alle dorpen opi min of 
meer ongenaakbare plaatsen gelegen en 
door zware muren versterkt. Sedert de 
vestiging van het Bestuur zijn deze 
vestingdorpen verlaten en zijn de lui op 
gerieflijker plaatsen langs de kust gaan 
wonen. De mitoe ’s of bescherm- 
geesten verhuisden echter niet en wor- 
den ook nu nog in de ohoi toe m ’s 
vereerd. Tomat ohoi ratoet, alle 
bewoners van een dorp. T o m at ohoi 
r i w o e n, al de bewoners van een re- 
gents chap. Ohoi k a s i 1 w o e t, zie 
k a s i 1. 

Ohok, e n-, springen, huppeleii, dar- 
talen. Enoh ok d ak d a k, zie bij d a k. 
Enohok j a d o e k, opspringen, op en 
neer gaan. N e s-, hinken. 

Ohor, steen die als anker dient, an- 
kersteen. 

Ohot, vischsoort. 

Oil uitroep: hola! heidaar! ook van 
toestemming: ja. 

Oma, dorpsplein, open plaats in' een 
dorp. 

Omoe> uw, uwe. 


138 


A 


On — Parint 

O n > gecleelte, brok, stuk, helft, kant; 
ergens. Enoet on wat, maar ten 
deele doen. on hoeb, een deel nog 
niet, = nog niet heelemaal. 0 e b a on 
waaicl, ik ga nergens' heen, ik kuier 
zoo maar wat. Leran 6 n, geen vollen 
dag. Ental leran on, al van voor 
liet dag was. Ental de on, al van 
toen ‘t nog donker was. Nanar on 
w a e i d of f e 1 on waeid, er niets 
van zeggen, zijn meening niet uitspre- 
ken. oemleengfel bn u k te, be- 
slis dan toeh in een of anderen zin, geef 
eenig besclieid. In al dergelijke zinnen 
beteekent on of f e 1 bn, ’l een of ’ t 
ander, op eenigerlei wijze. 

Oot, nes-, heescli zijn. 

Or, e n-, in zwijm vallen. Enmat 6 r, 
in zwijm vallen, een beslag of beroerte 
krij gen; snenvelen, Tomat or, of 
k o or, gesneuvelde, ook als scheld- 
woord: wijl de oorlog als een godsoor- 
deel beseliouwd wordt, is het heelemaal 
geen eer, op het veld van eer of het 
slagveld te sneven, wijl men er van 
overtuigd is, dat God alleen de schul- 
digen laat vallen. 

Qr, e n~, stooten, stompen, vast aan- 
stooten. 

6r, keellel van kippen en sommige 
andere vogels. 


Padri, (Portug.: padri), t o e w a n 
p a d r i, Katholiek priester. 

Pake, (M. pake), gebruiken, in gebruik 
hebben, aanwenden. 

Pakean, (M. pakejan), kleeren, klee- 
ding; zie bake an. 

Pakerdl, (Eur. M. pcrkorol), zaak- 
waarnemer, zaakgclastigde, procureur 
bamboe. 

Paksa, (M. paksa), dwang. • En-, 
dwingen. Enpaksa fo, dwingen tot. 
N a paksa, dwang uitoefenen. 

Pal, (H. paal), baken, boei. 

Panas, (M. panas), wollen goed. K a- 
in panas, deken. 

Pandit, (M. pandita), Christelijke, 
inzonderheid Prot. geestelijke. 


Or, de plaats, waar de dorpsloods 
staat. Or loer, al wat door - de zee 
wordt aangespoeld en in de dorpsloods 
gebracht, om door den t o e a n-t a n 
verdeeld te worden; vandaar: winst, 
voordeel in ’t algenieen. 

Orak, e n-, inslikken, opslokken. 

Oran, e n-, of n e s-, zuchten, kreunen, 
kermen. 

Orang, (M. orang), eigenlijk: mensch, 
doch komt op Kei alleen voor in som- 
mig’e titels van opperhoofden. Orang 
k a j a, dorpshoofd, dat in waardigheid. 
op den rat (radja) volgt. Orang 
toe, een ondergeschikt hoofd, in waar- 
diglueld de ipinsjce deg dorpshoofden. 
Dorpen, die uitsluitend uit lieden van 
minderen stand bestaan, zooals men er 
op Gr. Kei meerdere aantreft, kunnen 
volgens de adat geen opperhoofd hebben 
van hun stand, dat een hoogeren rang 
bekleedt. Orang toe again, ook 
wel toe again, (v. M. Toea agama) 
ouderling. 

Orjat, plantsoort, vitex punctata Sch. 

Otot, (M. otoh), borstlap. 

Qvnil, een legendarisehe hemelpoort, 
die in oude g'ezangen vernoemd wordt. 

Owng, e n-, zie e n- a a w n g. 


Pangkat, (M. pangkat), waardigheid, 
■waardiglieidsteeken, b.v.: de gouden of 
zilveren stokknop der opperhoofden. 
Pang.kat 1 a i of elleman, hooge 
waardigheid. Ini pangkat enlek, 
hij is uit zijn waardigheid ontzet. Ini 
pangkat wiloen ruk, of woes- 
sin waeid ruk, hij loopt gevaar 
zijn waardigheid te verliezen. Entaha 
pangkat, een waardigheid bekleeden. 
Ensakfo pangkat, tot een waar- 
digheid verheffen. T'omat pangkat, 
een waardigheidsbekleeder. 

Papa, of papa Rom, (Eur.) paus, 
paus van Rome. 

Pares, en-, (M* pariksa), onderzoe- 
ken, nazien. 

Parint, of parlnte, (M. parinta), 
bevel, verordening, gebod,onderhoorige, 
rechtsgebied. Orang k a j a n i pa- 
ri n t e, een bevel, een onderhoorige of 
het rechtsgebied van den orang kaja. 
Entaha of enwat parint, een 
bevel opvolgen. Parinte kras, of 



Pas — Pofcoiifj 


139 


n^g arehen, een dringencl bevel. P a- 
r I n t e haloes, zachte dwang. 

Pas, (H. pas), paspoort, pas. 

Pasang, (M. pasang), stel, pak. R a- 
w i t serwow pasang, een stel of 
een pak ldeeren. R a w i t pasang, een 
gekleede jas, in tegenstelling met een 
kabaja of trui. E n-, opstellen, optui- 
gen, pasklaar maken. 

Pasiar, en-, (M. pasijar), wandelen, 
kuieren. 

Paska, (H. paschen), Pasehen. Le- 
ran of haraar Paska, Paaschdag. 

Pastor, (H. pastoor), pastoor, Katho- 
liek priester. 

Patoet, (M. patoet), betamelijk, het 
betaamt, het behoort. 

Patron, (H. patroon), geweerpatroon. 

PatrSn, (H. patroon), schutsheilige. 

Pekakas, (M. pekakas), gereedschap, 
werktuig. 

Pelekat, (M. balikat), selendang, sa- 
rong, die over den linker schoucler ge- 
slagen en onder den rechterarm door- 
gaand, gedragen wordt. 

Pen, (H. pen), pen, pin, schrijfpen. 
Pen ngaein, penhouder. Pen 
i h i n, de eigenlijke schrijfpen. 

Penit, (M. penita), veiligheidsspeld, 
bakerspeld. Penit bak, gewone .speld, 

Penjawat, (M. pendjawat), posthou- 
der. 

Per, (H. veer), veer, springveer, me- 
talen veer. 

Per, (M. perak), zilver. 

Perlinte, (Ambonsch M. perlintali, 
iiegen), valsche haarvlecht. 

Permls, (H. permissie), verlof. 

Perseng, (H. present), toegift, fooi, 
korting, percent. 

Peti-dansi, (Tam. M. peti en Ambonsch 
M. dansi, dansen), gramophoon, pho- 
nograaf. 

Pintar, (M. pintar), snugger, slim, 
verstandig. I . e n f 5 k i r, imelie n i 
pintar, hij meent ze alien te slim af 
te zijn. E n 0 e t n i pintar, list ge- 
bruiken, anderen te slim af wilier* zyn. 


N i pintar a f a, in iets bedreven zijn. 
Skol pintar wat, een school, waar 
geen godsdienst onder wijs gegeven wordt, 
een neutrale school. 

Pikoe, (M. pikol), pikol, gewicht, — 
100 katti, = 120 pond. 

Poekoel, (M. poekoel), nur, klokslag. 
De nren van de klok, worden altijd in ’t 
Maleisch aangegeven, b.v. : poekoel 
do e a, twee uur, poekoel setenga 
lima, half vijf. Poekoel setenga 
lat, schertsend gezegde als men niet 
weet hoe laat het is. 

Poesak, (M. poesaka), erfelijk, erf- 
stuk. Af a poesak, erfstuk. 
Dos poesak, erfzonde; volgens 
heidensche opvatting, een zwaar ver- 
grijp tegen de adat, dat in ’t ne^geslacht 
gestraft wordt. Onder poesak ver- 
staat men verder al wat in een familie 
erfelijk is en als zoodanig wordt be- 
waard en overgeleverd, als een kundig- 
heid, een vak, een wijse van versiering 
van huis of boot, een waardigheid, ens. 
Het strijdt zeer tegen de adat de poe- 
sak van een familie of dorp over te 
nemen of na te bootsen. Enbatang 
ni poesak, een familieoverlevering 
bewaren, in stand houden. 

Poetoes, en-, (M. poetoes), gewoonlijk 
in de bet. van: vonnissen, een rechter- 
lijke uitspraak doen; soms in de bet. 
van : verb reken, n.l. in fig. zin. E n- 
poetoes den cl a, een boete opleg- 
gen. Enpoetoes lar, of enhitil 
1 a r, zie bij lar, = bloed. 

Poetoesan, (M. poetoesan), rechter- 
lijke uitspraak. 

Poewas, (M. poewassa), vasten, vas- 
tentijd, zoowel van Slammen als van 
Christenen. Entaha poewas, vas- 
ten, den vasten onderhouden. Enf a- 
r a h a poewas, de vastenwet schen- 
den. Leran poewas, vastendag. 

Pompo, (H. pomp), pomp. En-, pom- 
pen. 

Porteng, of portenda, lampetkan. 

Pos, (H. post), post. Soerat pos, 
een brief van de post. Enbenat na 
pos, over cle post verzenden. 

Potlot, (H. potlood), potlood, griff el. 
P 0 1 1 0 t a i, potlood. Potlot wat, 
griff el. 

Potong, (M. potong), aftrek, minde- 
ring. En-, aftrekken, afhonden, inhou- 
den of korten van loon. Enpotong 
na rare eng, van loon af houden. 


Pradjoerit — Radii* 


140 


Pradjoerit, (M. pradjoerit), gewapen- Protestan, (H. Protestant), Protes- 

de politieclienaar. E n t e k e 11 g pra- tant; meestal hoort men echter Seran 
d j 0 e r i t, voor gewapende politiedie- J a b 0 e n. 
naar teekenen. 


R 


Ra, of rara, zeekwaL 

Ra, nef-, vechtenden bedaren, tegen 
gevaar of 0nI1e.il beschermen, bedaren, 
sussen in *t algemeen. 

Raa, nak-, ratelen van den donder, 
kraken, ratelend of krakend geluid 
geven. Lermidan nakraa na oe- 

0 e m raan! verwensching, dat de don- 
dergeest in uw hoofd ratele! Ook wordt 
deze zin wel vragend gezegd en betee- 
kent dan: zeg, ben je doof"? 

Raad, (vgL racl as), lange, dunne, 
sterk f osf ores seer ende duizendpoot. 

Raan, in, binnen, binnenste, inborst, 
gemoed. N i- raan, reden, oorzaak, om- 
dat. Niraan aka? waarom ? En- 
d 0 e k rahan raan, binnen in Iru is 
zitten; endoek rahan, thuis zijn. 
Iwoen raan, binnenste, inborst, ge- 
moed, gevoelens. Raanbok, of raan 

1 a i enhoev, in goede verstandhouding 
met, bevriend met. Raan sien en- 
hoev, boos op. Raan 1 0 e 1 i n, opge- 
ruimd,welgemoed, graag, gretig. Raan 
ensak enhoev, boos zijn op. Raan 
koet enhoev, niet bevriend zij n met. 
Raan en, beminnen, graag hebben. 
Raan neb lo, oprecht van gemoed. 
Raan entoeb afa, iets begeeren, 
op iets verslingerd zijn. Raan lai, 
opgewekt. Raan koet, kleinmoedig, 
ontmoedigd, onvriendelijk. Raan nes- 
k i 1 , onoprecht. Raan soes, zorg*, kom- 
mer. Raanj soes 1 afa, over iets 
bekommerd zijn, om iets bezorgd zijn, 
verlegen zijn om. Raan s e n a n g, 
gerust, tevreden. Ini raan felbe? 
hoe is hij gestemd ? Jaw raang 
w a a w n e n i w a e i d, dat is mijn 
bedoeling niet. Afa i enlcen raang, 
dat is naar mijn zin, volgens mijn ge- 
voelen. Afa i entoeb raang, dat 
ben ik goed indaehtig. Hirroe w i o e r 
raar ruk, die twee zijn wecr ver- 
zoend. Raan rotan of ng* a rehen 
opvliegend, kitteloorig. Raan neng- 
n e opgewonden, prikkelbaar. Raan 
w 0 e s s i n eigenzinnig, koppig. Raan 
m a f 0 e n, zachtzinnig, gedwee. E n~ 
f o e t a r of enwal n i iwoen 
raan, van inzicht of meening veran- 
deren. Ni ngoln enf akwoenin 
n i iwoen raan, hij huichelt. Nang- 
grehi neblo ni iwoen raan, 


oprecht zijn meening zeggen. Raan 
cnhaawk, kwalijk nemen, argwaan 
koesteren. 

Raan, vol, volheid, gevuld, en van- 
daar: lceer, maal, n.l. als men ledigt 
wat gevuld wias, of stuksnaam van 
dingen die gevuld worden, b.v. boe- 
d o e raan roe, twee voile flesschen, 
of twee flesschen vol. ,E n 0 e t f 0 
r.aan, vullen, vol maken. Famehe 
raan, boordevol, wordt dikwijls gebe- 
zigd in de bet. van in hooge mate, zeer 
veel, b.v. deddo! woeoet famehe 
raan, verbazend, wat een menigte 
visoh ! Oetev f a m e h e raan, ik 
gooide heel hard. 

Raan, broedsel, 

Raawk, e 11-, met handenvol nemen, 
met de handen bijeenrapeon. 'N am-, 
bijeengeraapt. 

Raawng, en-, bijplanten, bijzaaien op 
plekken waar het eerste pootsel of zaai- 
sel niet of slechfc is opgekomen; aan- 
vullen, ophoogen van een terrein. 
N a m-, aangevuld, opgehoogd. 

Raboel, haren op de schaamdeelen; 
tegen vrouwen gezegd, geldt het als 
gemeen scheldwoord. 

Raboen, = raboel. 

Rad, in de uitdrukking: rad woet- 
1 i m, familiegroep, een familiehoofd 
met al zijn onderhoorigen. 

Rad, (M. rante), ketting. 

Rad, rad wahap, G.K, fc= 6 r 
endoek walian, buiten kennis zijn, 
bewusteloos zijn, ijlen. 

Rad, of n g a r a d, vuur van een 
planting, die afgestookt wordt. 

Radas, fosforesseering; dunne sterk 
fosforesseerende, doch onschadelijke 
duizendpoot; i n zee, 

vooral als die ■ de opper- 

vlakte ligt. A i r a d a s, fosforesseerend 
hout. N ef-, fosforesseeren; gevlekt zijn 
door albinisme of litteekens der fram- 
boesia. 

Radin, n a f-, of 11 e f-, G.K. = 
vren, 


n a- 


Radin — Ramak 


141 


Radm, G.K. = r a d a s. 

Radjeki, (M. rezeki), winst, voordeel, 
vangst, buit. 

Raein, nut, voordeel, welvaart. R a- 
e i n w a e i d, nutteloos. Raein m a 1- 
h e i n, gezondheid, welvarendheid. 0 e 1 
raein of o e 1 i 11 raein, gezondheid, 
welzijn, voorspoed. Tomat wat ni 
0 e 1 i n raein al ’t goud en andere 
schatten die voor een vromv betaald 
worden ; zie b a j 6 i. 

Raeit, naf-, of nef-, borduren. 

Raeit, zwerm, booze geesten, die bij 
zwermen door de bosschen rondzwernien. 
Raeit erwoer 0! verwensching. 
Howang raeit, zwermende mieren: 
waar men die zwermen ziet, zijn h o- 
w ang ’s in de buurt. 

Raeit, G.K., fosforesseerend. Ai ra- 
eit, fosforesseerend bout. E 11-, of 
n e f-, fosforesseeren. 

Raf, voorvoegsejl, diemende om ; de 
volgorde der dagen aan te duiden, b.v.: 
rafroe, overmorgen ; r a f 1 1 3, over 
drie dagen, enz. tot tien; verder bezigt 
men d e, b.v. d e woetroe, over twin- 
tig dagen. 

Rafwilwahan, (v. raf at, enwil en 
wah an), windveer aan een dakgcvel. 

Rafat, atap, bladeren van den sago- 
palm om bamboelatten voor dakbedek- 
king; deze bladeren; het dak met deze 
atap gedekt; dak in ’t algemeen. 
E n h i t i 1 rafat, de sagobladeren 
van den hoofdstengel snijden. E n h i- 
m a t rafat, deze bladeren met reep- 
jes van bamboeschil, hanhoet om de 
bamboestokken, w a n a n, naaien. 

Raf n god, naast elkaar gaan, op rij 
gaan, exerceeren. E n b a rafngod, 
vriendschap sluiten. 

Rafoek, en-, knevelen, boeien, vast- 
binden. 

Rafoet, en-, of nef-, afvallen van 
vruchten of bladeren. 

Raha, = rahan in sommige samen- 
stellingen als: rah a- janat (v. ra- 
han en 3 an an), uitbouwtje aan een 
huis, op G.K. 00k: vliering, zolderka- 
mertje. Rah a- wat, (v. rahan en 
wat), groot huis, steenen huis. R alia- 
j a n, oudste talc, r aha- matwa n, 
middentak en r a h a- wari n, jongste 


tak eener familie; r a h a j a n of r a j a n 
of rejan en r a h a w a r i n of r a- 
warin, komen 00k veel voor als f ami- 
lienaam, f a m. 

Raha, en-, wetten, schuren, slijpen, 
schrijnen. N e f-, afbrokkelen, verbrok- 
kelen, in verval zijn, bouwvallig zijn. 

Rahai, boomsoort, met zeer hard 
hout, dat wijl het 00k in den grond 
lang goed blijft, veel voor palen ge- 
bruikt wordt. 

Rahan, huis, woning. Endoek r a- 
hja n, thuis zijn. E n *d 0 ie k r a h ,a n 
j a n a n, van een kind bevallen. Rahan 
d e d a n, gevangenis. E n 0 e t ohoi 
rahan, een feest dat bij tusschen- 
ruimten van enkele jaren gevierd wordt 
ter eere van de mitoe ’s van het 
dorp. Het feest wordt geopend door een 
algemeene klopjacht op varkens. Tij- 
dens de feestelijkheden is het dorp foe- 
1 i k, zoodat niemand het dorp verlaten 
of binnen komen mag. Na enkele dagen, 
als dit feest is afgeloopen is het dorp 
weer vrij, maar na ongeveer drie 
maanden wordt het officieel weer vrij 
verklaard door een groot feest, ohoi 
m ahair, waarbij alle buitendorpsche 
familieleden genoodigd worden. Ra- 
han t e t, behuizing*, huizen in ’t alge- 
meen, b.v. in opsommingen van levens- 
bcnoodigdheden of bezittingen waarbij 
men steeds van deze woordkoppelingen 
van twee woorden van ongeveer 
gelijke bet. gebruik maalct, b.v. rahan 
tet, wewan atoewoen, wer 
b e n a w, raw h a b o, w oer harta, 
ngov akbilin. enz, 

Rai, en-, begeeren, inzonderheid een 
vrouw zondig begeeren of aanzoeken. 

Rain, en-, aanpunten, aanspitsen. 

Rain, nietswaardig. 

Rajat, (M. rajat), heerschappij, 
gebied, onderlioorigen. 

Rak, n a k-, d 0 o t n a k r a k stort- 
bui, voorbijgaande felle bui. N e s-, r a- 
tin nesrak, het zweet breekt uit. 

Rak, (M. rakit), vlot, lioutvlot. 

Rakat, en- of nak-, kittelen, kittel- 
baar zijn. 

Ram, n e f-, zie nef- r a m a t. 

Ramak, en-, (vgl. en- ram at), be- 
tasten, masseeren. 



Ramat — Ra t 


142 


Ramat, en-, vastgrijpen, vastpakken, 
rondtasten, tasten, beproeven, probee- 
ren. Enramat d e d, naar den weg 
rondtasten. Enramat a f a, naar 
lets rondtasten. = naar iets zoeken. 
N a f-, ne f-, of nef- ra m, kneden 
uitpersen. Neframat e r, sago was- 
schen. Neframat noeoer, klapper- 
melk uit geraspte klappernoot persen. 
In samenstelling met andere werk- 
woorden heeft ramat dezelfde bet. 
als jawn g, d.i. beproeven te doen het- 
geen het eerste werkw. uitdrukt, b.v. 
enhoer r a m a t, beproeven te dragen 
of aan te doen van kleedingstukken, — 
aanpassen. Zie jawng. 

Ramin g, en-, afspoelen, wassclien. 

Ran, e n-, of n e s, wikken, kwikken. 

Ranem, (v. en- nem of n a- nem), 
te gelijk, te samen, te gader. 

Rang, nef-, in ielkaar draaiern of 
vlechten van touwwerk. Nef rang 
s o h 0, een boot of schuit op sleeptouw 
nemen; een heele sleep bootjes achter 
een grootere aansleepen, om ze op an- 
dere eilanden te gaan verkoopen. 

Rang, e n-, of n a k-, knabbelen, knap- 
peren, knapperend bijten b.v.: als men 
harde dingen eet, iets hards stukbijten. 

Ran gat, e n~, loslaten wat gespannen 
,was,j b.v.' e n r a n, g a t mandiban, 
den liaan van een geweer over halen. 

Ran gin, en-, of nef-, spelen, dan- 
sen, blij zijn, geklieid maken, voordeel 
hebben. Enoelang rangin, dansen. 

Rangin, naf-, of nef-, gisten, boos, 
grimmig zijn. 

Rangit, e n-, vastknoopen, dicht- 
knoopen, b.v. en rangit akbilin, 
een mandje dichtknoopen met daar om- 
heen geslagen koorden. N e s-, vast ge- 
ward zijn, in de war zijn; fig.: in de 
war zijn, de kluts kwijt zijn. Nam-, 
vastgeknoopt zijn. N e f-, dichtgesnoerd 
zijn, gerimpeld zijn. 

Rangngein, zie rengngein. 

Rangoer, boomsoort. 

Ranrin, voetstuk. 

Rara, zie ra. 

Raraan, a i raraan, bladerlooze of 
stervende boom. 


Raraawng, (v. en- raawng), aan- 
vulsel, bodembedekking van bladeren in 
een mand of korf. 

Raraha, (v. en- rah a), slijpsteen. 

Rarawk, (v. e n- rawk), inscheuring. 

Rarek, droog van een put, waterplas, 
enz. 

Ras, (M. rasa), of soes r a s, treu- 
rige ondervinding, verdiende straf. E n-, 
gevoelen, verduren, meenen, dunken. 
Iemras eni felbe? wat dunkt u 
daarvan ? ,E nr a s s e h 0 e t, pijn lij- 
den. Enras ken, door straf of on- 
dervinding wijs worden. Omoe ras 
t e ? ondervind je ’t nu ? spottende vraag 
aan iemand wien bij J t doen van iets een 
tegenvaller of ongeluk overkomt. 

Rasing, (M. ratjoen), toovermiddel, 
om door bemiddeling der booze geesten 
iemand kwaad toe te brengen. Men 
graaft tooverkruiden oppervlakkig in 
den grond op plaatsen, waar de ge- 
zoehte / persoon wordt verwacht te zul- 
len loopen, of men betoovert zijn bijl, 
pijl of Ians, opdat deze wapens hem uit 
zichzelf zullen verworden. basing 
s i b s i b, zulke betoovering, indien bij 
wijze van tarting wordt bekend ge- 
maakt, over hoeveel tijd de betoovering 
haar uitwerking zal hebben. 

Rasal, verguldsel, galon. 

Rasoeng, (M. ratjoen), dierlijk ver- 
gif. 

Rat, (H. raad), raadsvergadering, 
raad van Hoofden, raadszitting. K a- 
p a 1 1 a rat, de Hoofden, die den raad 
samenstellen. Endoek rat, zitting 
hebben in den raad. 

Rat, ratoet in samenstellingen, 
b.v.: ratro ei, twee honderd; rat til 
drie honderd; rat fir? hoeveel hon- 
derd ? 

Rat, opwaarts, omhoog, (vgl.: ka- 
rat, karatrat en karatat); zui- 
den. Kedin rat, bovenkant, zuiclkant. 
En-, opklimmen, opstijgen, zich in zui- 
delyke richting bewegen. Bij een be- 
weging geeft de Keiees steeds de rich- 
ting aan. Indien de werkwoorden uit 
zichzelf geen bepaalde richting aange- 
ven, voegt^znen er aan toe: en- rat 
voor zuidelijke of westelijke richting, en 
e n- s 0 e voor noordelijke of oostelijke 
richting, ofwel in sted£ van rat het 


bijwoord wil en voor soe de by wool* * 
den w o e v of wav, b.v. n e f 1 a rat 
W a d a n, naar Elat zeilen (wanneer 
men uit het noorden komt) ; enwelie 
soe Wadan, naar Elat roeien (als 
mien, uit hieti zuiden komt). Ensoe 
r a t, op en neer, her- en derwaarts 
gaan. 

Rat, ne k b-, (v. rjatin), bezweet, 
vermoeid, afg*emat zijn; doorzweeten, 
b.v. van een kruik. 

Rat, (M. ( radja), koning, regent. 
Asa r a % van koninklijke familie 
of afstamming. Pangkat rat, 
koninklijke waardigheid. Rat Aknas, 
cen zeer machtige legendarische koning. 
0 leman rat? ben je zoo gewichtig 
als een koning? = ben je te goed om 
dit of dat te doen? 

De wordingsgeschiedenis van het 
rat-schap is niet met volstrekte ze- 
kerheid vast te stellen, wijl de overle- 
veringen niet altijd overeenstemmen, 
te meer wijl aan deze verhalen vaak 
belangen verbonden zijn n.l. van rechten 
op gronden enz., is het niet te verwon- 
deren, dat eenieder geneigd is de lezing 
in zijn voordeel te wijzigen. Vrij alge- 
meen wordt het volgende erkend. In de 
oudei tijden, (naar gissing zou dat onge- 
veer zes of. zeven geslachten geleden 
zijn), bestond de waardigheid van rat 
op Gr. Kei nog niet. Op Kl. Kei trof men 
er vier aan. De invloedrijkste waren die 
der Noefit (zie bij Oersiw); de 
Noefit Roa hadden tot rat: 
M a n g r i b, te Madwer, (thans is 
deze tak uitgestorven) ; de Noefit 
Nangan hadden tot rat: K a n e w, 
te J etwav, onder den naam van B i b- 
teth rat en als waardigheidsteeken 
het goudstuk, mas Babak, (eveneens 
uitgestorven) . Te Ohoililir had men 
rat M a t i 1 o e r. De meest invloed- 
rijke was rat- T a b t o e t van 0 h o i- 
woer (Dit dorp, thans verdwenen, lag 
aan de kreek S 6 r b a i, tusschen de 
tegenwoordige dorpen Letfoean en 
E v o e. Merk op den naam S 6 r b ai: 
sor of ho r, = inham kreek, rivier; 
bai of oewe hangt samen met M. 
b o e w a j a. Men vergelijke nu de na- 
men Sorbai en Soerabaja en men 
herinnere zich de Balische afkomst 
van rat Tabtoet). Rat Tabtoet 
gaat naar Bali het land zijner afstam- 
ming en brengt van daar mee een n g a- 
n g a, Ians, en een so eroek, zwaard. 
De n g a n g a stuurt hij naar L e r- 
ohoi- 1 i m op J o e t, om met hen een 
verbond te sluiten, (zie Ngabal), en 
behoudt de soeroek zelf . V erder ver- 
spreidt hij de nieuwe adat van Bali mee- 


gebracht en in de dorpen die haar aan- 
nemen stelt hij een rat aan. Zoo ont- 
staan de r a t-schappen van I b r a, 
Koemat, Fan, Roemadian. De 
dochter van Tabtoet gaat naar W a- 
i n,waar zij tot koningin verheveii 
wordt, zoodat het officieele kostuum der 
rat 's van Wain vrouwenkleeren zijn. 
Deze dochter, Dit Sakmas gehee- 
ten, huwt met A r- noehoe van 
D a n a v en verheft dezen daar tot 
r a t. Op aanraden van haar vader 
was zij naar Danar gegaan en 
had een draagmandje vol leeftocht mee- 
gekregen. Doch in de versehillende dor- 
pen waar zij door kwam werd haar 
overal wat ontstolen, zoodat haar 
leeftocht uitgeput was eer zij het 
doel harer reis , bereikt had en zij dus 
ouverrichter zake naar Tabtoet 
terugkeerde. Deze bond nu een ge- 
spleten klapperblad om den boven- 
rand van haar mandje als verbodsteeken 
en dit was de oorsprong* van het alge- 
meen verspreide verbodsteeken b e 1 w i- 
r i n of balwarin. A r- noehoe 
stelt op zijn beurt een rat aan te D o e 
(Doielah) onder den naam van rat 
B a 1- Doe- Hadat en geeft hem als 
waardigheidsteeken het goudstuk a- 
j a n g- w o e t. De rat van Doe steit 
aan den rat van Ohoi-taheit onder 
den naam van Hadat en een te S o m- 
1 a i n onder den naam van M a n t i- 
loer, met als waardigheidsteeken het 
goudstuk a- N e 1 ak, wijl de familie van 
rat Madwer uitgestorven was. Deze 
alien heeten Oersiw omdat rat A r- 
noehoe met D i t-S akmas een 
karbouw onder negen, s i w, dorpen ver- 
deelde om ze tot een machtig bond- 
genootschap te vereenigen. Later wer- 
den nog anderen daarin opgenomen. 

De rat van Doe gaat per b e 1 a n 
naar Joet, en stelt te Jamtil een 
rat aan onder den naam van II- K i 1, 
en geeft hem als waardigheidsteeken het 
goud R e w- ter- d i r- j a i. Ook te 
W a 1 1 a r stelde hij een rat aan onder 
den naam van Borer en beiden tra- 
den tot de Oersiw toe. Al deze O e r- 
,s i w te samen worden aangeduid onder 
den naam van: Soeroek- ref- w a- 
rak Ngabal joet Nga-ratsiw. 

Ondertusschen was de dochter van 
A r noehoe en Dit Sakmas wel- 
ke Boente noehoe dit heette, 
geschaakt door lui van F e r, waar zij 
huwt en een rat aanstelt onder den 
naam van Bomav. 

De lui van; Ler-ohoi- 1 i m vangen 
een potvisch, 1 o e r, en verdeelen hem 
onder vijf dorpen, welke zij aldus tot 
het verbond der Loerlim vereenigen, 
B.I.: F6r, Niroen = Ler- ohoi- 


Batati — Mawngob 


*44 


1 i m, Oewat, Elran of Oev- 

0 h o i 1 i m, Tebav en Tamngil. 
Tabtoet gaf aan rat van Roe- 

mat, Sangli genaamd en die afstam- 
de nit den hemel, 1 a n i t, het zwaard 
soeroek Ref- warak. Ler- o h o i- 

1 i m, waar de koninklijke famiiie was 
uitgestorven, gaf hem den N g a b a 1, 
zoodat de rat van Roemat een der 
invloedrijlcste van Kei werd. Te I b r a 
stelde hij een rat aan onder den naam 
van K i r k e s en gaf hem als waardig- 
heidsteeken een kanon genaamd s a d- 
sadEnmair. 

Een famiiie van Ler- o h o i- 1 i m 
komt over naar Fan, den N g a b a 1 
ook daarheen overbrengende, waar hij 
woont in een w o w o e. 

R a t I b r a en Roemat samen stel- 
len te Fan daarop een rat aan onder 
den naam van Jab, met als teeken 
een olifantstand genaamd f a d k a i n 
Madmar- warin. Rat Roemat 
met rat I bra en rat Fan,* stellen 
te T o e a (= T o e a 1) zekeren T o v 1 e 
tot rat aan onder den naam van Loe s 
en geven hem als teeken een kanon, ge- 
naamd : kasber Loin. Vervoigens 
stelt rat Fan te Roemadian een 
rat aan onder den naam van Mane \v 
en geeft hem als waar digheids teeken 
een gong, d a d a. Vandaar dat men ook 
zegt: Rat Fan is de Jab, (groote 
zeearend) of j a n, (oudste) ; ratToea 
de Loes, (kleine zeearend) of mat- 
w a n, (middelste) ; en rat Roema- 
d i a n de M a n e w, (sperwer) of 
warin, (jongste). 

Fer stelde te Nir oen een rat aan 
onder den naam H i b i s. 

Tab toe t stelde te T e t o 6 t als 
zijn kapitan aan Jerbadang, wiens 
opvolgers zich later eigenmachtig als 
rat opwierpen. 

Enkele andere r a t-schappen welke 
men op Kei nog aantreft zijn van lateren 
datum en eigenmachtig door het voile 
of door Bestuursambtenaren aangesteld. 
Alleen Raharing met Ohoina- 
ngan als onderhoorigheid, was oudtijds 
reeds maehtig maar is thans in verval. 

Onder de naraen waaronder deze r a t ’s 
werden aangesteld, worden thans hun- 
ne opvolgers nog aangeduid en het 
huxmer aanstelling 
■t ■ erfstuk bewaavd. 

Ratan, (v. rat), boven, op, hoog, op- 
pervlakte. I endir ratan o, hij is 
zoo g root als gij. Entoeb baeil 
w a t ratan, enkel aan de oppervlakte 
liggen. Aein entoeb ratan, een 
op den koop toe. Entaha ning mal 
ratan D o e a d, hij heeft de vergui- 
zing op mij opgestapeld hemelhoog. 


Nanggrehi w a t n i ngoin r a- 
t a n, sleehts met de lippen spreken, niet 
meenen wat men zegt. Ratan be? 
hoe hoog*? Ratan wil ook nog zeg- 
gen: naast, meestal met de bijbeteekenis 
van hooger, b.v: wer ratan, naast 
de bron; taheit ratan, langs de 
zee, op de kust; ded ratan, langs 
den weg. 

Ratat, e n~, scheuren, doorschuren, 
doorslijten. N a m-, doorgesleten, ge- 
scheurd. 

Ratin, zweet. Ratin endit of 
e n w o e s s a k, het zweet breekt uit. 

Ratoet, (M. ratoes), honderd. Rat- 
roe, tweehonderd, enz.. E n b a ra- 
toet, gezamenlijk gaan, troepsgewijs 
gaan. Tomat ohoi ratoet, al de 
bewoners van een dorp. Famehe ra- 
toet, wel honderd, zeer veel. 

Rawai, hoop, vertrouwen, meening. 
Ning* rawai o, ik stel mijn ver- 
trouwen op u. N e f-, meenen, denken, 
hopen, vertrouwen, verwachten. Oef- 
rawai wat habo i, ik stel al mijn 
verwachting of vertrouwen op die boot. 

Rawat, = rahawat. 

Rawil, (v. en- hawil), handel, 
koopmanschap. 

Rawit, kleedje, baadje, jas, jakje. R a- 
w i t non, meisjesjurk of vrouwenjak 
van Europeesch snit. Rawit kows 
of b a d j o e kows, trui. Rawit sit, 
gebloemd katoenen kleedje. Raw!! 
rind a, kanten kleedje. Rawit p a- 
s a n g of rawit ja.s, gekleede jas. 
Rawit babit, jasje met heel korte 
mouwen. Rawit serwo w, stel klee- 
ren: jas en broek. Rawit esbo, stel 
kleeren voor vrouwen: sarong en ka- 
baja; kleeren in ’t algemeen. Oemfcai 
rawit serwow a b 1 6 1, gij draagt 
lange kleeren, (hetgeen volgens de adat 
aan de slaven verboden is), spotUnd 
gezegde, = gij zijt een voornaam per- 
soon. Enhoer rawit een jas of 
kabaja dragen of aantrekken. E n 1 o k, 
enlawk, of enkoi lok rawit, 
een jas of baadje of kabaja uittrekken. 

Rawitoen, ’s morgens, in alle vroegte. 

Rawk, en-, inscheuren, insnijden, 
openscheuren, een reep of strook weg - 
nemen, afranden. N a m-, ingescheurd, 
ingekorven, afgerand. 

Rawn gob, (v. rawit en n g o b), 
buis met korte of geen mouwen, vest. 



r 45 


Bawoet— Reman 


Rawoet, e n~, trekken. N e f-, met ve- 
len trekken. 

Rawwar, (v. raiw en en- war), 
vlerk eener vlerkprauw. 

Re, neb-, of n e f-, vermoeid, afge- 
mat, zwak zijn, ook wegens ziekte of 
verwonding. 

Rea, rijkclom, schat. 

Reba, en-, of nef-, leunen, steunen 
op. 

Rebat, stuurplank waaraan de roe- 
ren bevestigd zijn. Aan elken leant der 
boot is een roer. Beurtelings worden ze 
gebruikt naar gelang de richting in wellce 
men .sturen wil. Het roer dat tijdelijk 
buiten werking is, wordt met een touw 
opgetrokken. Bij zeer sterken wind 
worden ze ook wel beiden tegelijk in 
werking gesteld. 

Red, e n-, aanstampen. 

Redan, en*, (M. rendam), weeken, 
in de week zetten. Enredan k a s b i, 
tapioka weeken, om de giftige bestand- 
deelen te laten uit trekken. B a t a n g 
t a h e i t enredan namnga w a- 
h e i d, pas op, dat geen zeewater aan 
de wond komt. 

Ree, en-, G.K. = en- keet. 

Reed, vlucht fregatvogels, die boven 
een school vissclien azen. Ensang 
ree d, uitvaren naar de plek, waar een 
vlucht fregatvogels de aamvezigheid 
van een vischschool verraadt. 

Reed, en-, opgeclroogd zijn van water 
of andere vochten. Wer enreed 
r u k, de bron is uitgedroogd. Nin 
reed, leegdrinken. N a m-, of n a k-, 
uitgedroogd, opgeclroogd. 

Reek, of reree k, hooge vloer in 
een tuinhutje, latwerk, glinting; refrein 
in gezangen; rooster om iets in de zon 
te clrogen; latwerk om klimplanten op 
te leiden. En-, opheffen, optillen, opge- 
ven; invallen bij zang of gebed; gebrui- 
ken, aanwenden. Enreek s a v nane- 
t a n a i, met een akst een boom om* 
hakken. Enreek mas nanfaha 
h a b o, voor een stuk goud een boot 
koopen. N i roeroer enreek wel 
ruk, zijn koorts komt weer op. En- 
reek s a, zich vergissen. Enreek n i 
k o e w a t, zijn krachten inspannen, uit 
alle macht iets doen. Enreek moe* 
r o e n, hoofdhaar uitkammen, ordenen. 


Reen, stoom, wasem, geest, kracht 
van sterke vochten of vluchtige olien. 

Reeng, neb-, verschrikken, ont- 
stellen. 

Reeng, e n-, werkloon betalen, tegen 
loon in dienst nemen of liebben. 

Reet, e n-, optuigen, aankleeden, ver- 
sieren, opschikken. 

Reet, trap, ladder. Reet ngaein, 
trapboom. Reet ni tartar, trapleu- 
ning. Reet jawoen, trede, sport. 

Reet, en-, overgieten, uitstorten. 

Reet, schacht van een vischspeer. 

Ref, vadem. E n-, of enref a k, va- 
demen, afvaclemen, omvaclemen. 

Refak, en-, zie en- ref. 

Rehe, volstrekt, heelemaal, geheel. 
B i s s a rehe, volstrekt alien, alle- 
maal. H o e b rehe, nog bij lange niet, 
op lange na niet. Katoet rehe, wel 
hohderd. M i s k i rehe, ten minste, 
volstrekt noodzakelijk. E n-, vol zijn van 
of met, meer zijn, te veel zijn, over- 
winnen, de meerclere zijn, de baas zijn. 
Tomat enrehe r a h a n, de men- 
schen kunnen niet allemaal in J t Imis; 
rahan enrehe tomat, het huis is 
overvol met menschen. En-kaf-reh e, 
elkaar willen overtreffen of de baas 
wil len zijn, = twisten, kibbelen. 

Rehen, overschot, meer dan. N i re- 
hen n a a, er schiet over, er blijft een 
overschot. Ratoet rehen, over de 
honderd, ruim lionderd. Naan rehen 
1 a i, groote winst nemen (bij verkoop). 

Rehfn, n a f-, volwassen zijn. 

Rehing, e n-, bekleeden, bedekken. 

Reik, n a f-, blazen, spelen op blaas- 
instrumenten, b.v. : n a f r e i k w a t- 
foer, den triton shoorn blazen; voor 
blaasinstrumenten met gaatjes of klep- 
pen zegt men meer en- tatak. 

Reila, verworpen^ verstooten. Hon 
r e i 1 a, verstooten echtgenoote. E n-, 
verstooten. 

Rein, kamer, vertrek. 

Rein, e n-, schrammen. 

Reinan, moeder. Reinan jam an, 
ouclers. Reinan j a n, moei, ouclere 
zuster der moeder. Reinan warin, 
jongere zuster der moeder. Reinan 


WOl 



Beit — Rien 


X46 


p i a r, voedstermoeder; meesteres van 
hnisslavcn. Eiier Iiira re i nan, 
iemand beschamen, door op diens moeder 
te seheblen ids: r ei n a m fa li e n, pu- 
denda matris; wav enwed rei- 
n a m of reinam li 6 m, porcus cog- 
noscat matrem of matrem et uxorem, 
enz.. Hira rein an! soort imprecatie 
ter bevestiging: zij is een euphemistisclie 
verkorting der voorgaande scheldwijzen, 
die den zegsman mogen treffen, indien 
hij liegt. 

Reit, e n- } of 11 e f-, borduren. 

Rekat, en-, seheuren. 

Reking, en-, (H, rekenen), rekenen 
tellen. Enrekening f o, rekenen tot, 
houden voor, beschouwen als. 

Ren, lengte, afstand. 

Ren, of r 1 n, in samenstellingen ge- 
bruikt voor reinan, en dan dikwijls in 
de bet. van: oorspronkelijke, voornaam- 
ste, b.v. : f i d r e n, hoofddeur ; r enre n, 
of rinrin, de oorspronkelijke bewo- 
ners; ded ren, groote weg, straat; 
w er re n, gToot waiter, nieer, ven, 
vijver. 

Ren, verkorting van r e i n in samen- 
stellingen vooral van familienamen in 
welke gevallen bet faniilietak beteekent, 
b.v. : Ren- j a n, oudste f amilietak ; 
Ren- J o e t, de Gr. Keieesche familie- 
tak. 

Ren, n a f-, slapen van ledematen ; 
verdoofd zijn van wonden. 

Ren, voorhoofd. 

Renda, of rind a, (M. rinda), kant, 
kantwerk, gaas, neteldoek. Rawit 
rinda, kanten kabaja. 

Reng, of ren gun, (M. sarang), nest. 
Man-rengan, vogelnest. N e f-, 
nestelen. N e f r e n g manoe U een 
nest ophangen om er kippen in te lok- 
ken; komen andermans kippen in 
iemands nest broeden, dan moet later 
bet broedsel verdeeld worden tusschen 
de eigenaars der kloek en van het nest. 

Ren gait, = r e n g. 

Rengat, e n-, barsten, springen, scheu- 
ren van harde, brooze voorwerpen als 
glas, aardewerk, enz,. NT a ni-, gespron- 
gen, gebarsten. 


Rengein, kippenvel. N i rengein, 
kippenvel liebben of krijgen, huiveren, 
walgen, misselijk zijn. Tabeit range- 
i n, gerimpelde zee. 

Renren, zie rinrin. 

Rer, n a f-, het grootere hout in een 
aan te leggen planting omhakken. 

Rer, vergane of venveerde karang- 
steen. 

Rereeng', (v. e n- reengj, loon, 
huurprijs. Naan rereeng, liuur 
verdienen, voor loon in dienst zijn. 
Ensak rereeng, loon uitloven, loon 
verhoogen. E n s 0 e k rereeng, loon 
verlagen. Enpotong na of ental 
rereeng, van ’t loon afhouden. 

Rereit, (v. en- reit), borduurwerk. 

Resan, aambeeld. 

Resak, (v. ensak), wat opgelegd is, 
oplegwerk, relief. 

Ret, e n-, rooien van aardvruchten, 
opwoelen, uitsteken, opgeheven zijn. 

Retan, m i e t retan, keerpunt of 
kentering van ’t laag tij. 

Retik, 11 a b-, zie e n- r e e t. 

Rev, nam-, overhellen. 

Rew, ketting. 

Rewangj jhaarqpekl, groote gewone 
speld. E n-, met zoo ’n speld vaststeken. 

Ri, hooggras, alang-alang, imperata 
cylindrica. R i manil, een welriekende 
grassoort, andropogon Schoenanthus, 
gebruikt tot het kruiden van sommige 
spijzen. 

Ridak, en-, scheuren, barsten, splij- 
ten van hout. N a m-, gescheurd, ge- 
spleten zijn. 

Ridin, nef-, koud hebben, koud zijn. 

N g a r i d i n, koud. 

Riding, e n-, opruimen wat in den weg 
ligt. 

Rien, heft, hecht, handvat. 

Rien, nef-, bijna rijp, rijp, maar nog 
niet hard, b.v.: isoe nefrien, nog 
zaehte doch reeds bruikbare betelnoot. 



147 


Riet — Ritik 


Riet, G.K. = katariet. 

Rif-angma, (v. r i f i n en angina* 
an), zie 1, geest, schim. 

Rif-angmat, (v. r i f i n en angina- 
an), rr r i f- angina, 

Rifin, of r i f o e n, ziel, geest, schim. 

Rifoen, = rifin. 

Riik, e n-, verdeelen. Ensidak riik, 
dunnen, uitdunnen. 

Rik, of t 1 k r i k, G.K. = n g o n. 

Rikat, e n-, een hoofddoelc dragen of 
omdoen. 

Rikit, en-, bladeren van een talc stroo- 
pen. Fig.: afhandelen, voltooien, b.v.: 
laein oemrikit berlcar eni na 
\v a lc, vertel eerst geheel deze zaak 
af, eer ge vender gaat N a m-, af ge- 
stroopt van een tak. 

Rikoe, draagstoel, juk. E n-, met 
tweeen aan een stole dragen. 

Rikrikat, (v. en -l’ikat), hoofddoek. 

Rikrikit, een struik, zie b e 1 o e b. 

Ril, touw, band, 

Rilam, maaninaand ongeveer overeen- 
komend met Juni. 

Rin, of r i n, (v. e n- m i r r i n), de lui 
die genoodigd zijn voor een of ander 
gezamenlijk werlc. Enba rin, alclus 
mee gaan werken. Enfan rin, de ge- 
noodigde lui onthalen. 

Rin, = ren. 

Rinda, = renda. 

Ring, n e b-, hongeren. 

Ring, bloem of figuur in snij-, teeken- 
of schilderwerk. E n-, of n e f-, aftee- 
kenen om daarna nit te steken of nit 
te snijden, snijwerk maken, teekene i 
scbilderen, in blokjes snijden. 

Ringi, (M. ringgit), rijksdaalder. 

Ringin, kleur, niterlijk. 

Ringin, en-, n a f-, of ne f-, wieden. 
Fig. : weggaan of zich terugtrekken 
der slaven nit de vergadering of beraad- 
slaging, om de adelyken alleen te laten. 


Ringin, e n-, of n a £-, G.K. = en* 
r i n i n, 

Ringin, en-, enringin a f a, zieh 
over iets verheugen. 

Ringit, nas-, = nes-rangit. 

Rin gran git, (v. e n- ring en n e s- 
rangit), krabbels, gekrabbel. 

Ringrmg, (v. en- ring), snij-, schil- 
der- of teekenwerk. 

Rmgroeg, (v. roeg), schade, nadeel. 

Rinin, e n-, of n e f~, plengen, baspren- 
keien, zegenen met heidensch wy water 
of lustraalwater (klapperwater waar- 
over gebeden zijn uitgesproken). En- 
rinin watoek tor tamocr, al 
wat pomali of f o e 1 i k was, opheffen 
door een zegening of besprenkeling, b.v. 
bij de zuivering eener vrouw. ,E n r i n i n 
watoek berat elleman, alle zon- 
den en onheilen wegzegenen. Oerinin 
o, = o e s 6 b o, zie bij en- sob. Noe- 
oer rinin, klappernoot vol water, 
dock nog zonder vleescli. 

Rinin, neb-, koud hebben, bibberen. 

Rinrin, of renren, (v. ren), de 

autoclitonen of r or '■ r l-^rkc V * 

ners van ’t land, , i ■ ■ K vo 
maatschappij een stand vormen tnsseben 
de adelijken en de slaven; deze stand. 
R i n r x n karbaw, middens tander 
zonder stamverwantschap, = mindere 
rang. 

Rir, liun, liaar, hunne. H i r r i r, 
hunne, hare. 

Riroon, risroon, of roonri, ge- 
huil of drenzerigheid van kinderen. 

Ris, plat en spits bygesneden stuk 
bamboe, dienende als haarpen om de 
haren te scheiden bij J t luizen of als 
kalfaatbeitel. E n r i s o e t of oeoen, 
luizen vangen, ’t hoofd afluizen. R i s 
is oolc een kniptor. Ris m a s, brons- 
goud gekleurde goudtor; de kinderen 
spelen er mee en zetten ze op Ret hoofd, 
in de meening, dat ze de luizenweg- 
vangen, 

Ris, n a m- veelvuldig, herhaaldelijk, 
meermaals, vlug. 

Ritan, nak, verbluft, ontstekl staan, 

Ritik, n a b-, droog zijn. 



Ritin — Roedoen 


148 


Ritin, (M. ritjiii), drop, druppel. 

Ritrit, spons. 

Rhv, e ii", onlwijken, uitwijken, opzij 
gaan. Entai riw, uitwijken. 

Riwoen, (M. riboe), duizend. Tom at 
o hoi r i w oen, al de lui van een 
regent schap. 

Riwriwoen, duizenden, ontelbaar. 

Ro, en-, verwijderen, zich verwijderen, 
zich verwijderen in de richting naar 
zee, (hangt samen met roa; vgl.: Jam- 
deensch d o 1, Fordaatsch r 0 1 i). M i e t 
euro, het tij loopt af . Enho ro, of 
e n li 0 enro, verder op gaan, verder 
door gaan. Enro ra, op en neer, her en 
denvaarts gaan Roro, ver. 

Ro, n e b-, dorst hebben. 

Roa, de zee als vorkeersweg. Enho 
r 0 a, over zee gaan, over zee reizen. 
H a b o e n 1 o i ro a, de boot Hgt op 
rtroom. N o e h 0 <? Ro a, Klein Kei. N 1 
jen roa ruk, hij is op ’t punt te 
vertrekken. Eatiwa j er ro a, gelrom 
met gezang, uitgevoerd den nccht voor 
’t vertrek van reizigers. E n t i w a ro^a, 
tromvijze hij ’t roeien eener boot. Ler 
roa, tegen *fc ondergaan der zon. 

Rob, (M. rebo), Woensdag. L e- 
r a n rob, Woensdag. 

Robrob, schemering. 

Rod, (M. roda) rad, wiel, schroef van 
een stoomhoot. 

Rod, (M. rata), vlakte, effen, vlak. 
T a n r o d vlakte. 

Rob, en-, tot gruis s tampon, vergrui- 
zen. Nam-, fijngestumpt, vergruisd. 

Roe, twee; einroe, twee. W 0 e t 
einroe, twaalf. Woetroe, twintig. 
Ratroe, twee honderd. 

Roe, n a k-, op ? t hoofd dragen, zoowel 
lasten als ? t een of ander hoofddeksel, 
b.v. : nakroe toppi, een hoed dragen 
of opzetten. 

Roeak, n a f-, of n e f-, oprispen, op- 
breken; versclirikken, ontstellen, I w 0 e n 
naf roeak, buikpijn hebben met bra- 
kingen. Nafsoe s i e n naf roeak, 
de booze driften bruisen op. R a a n 
nafroeak, beclroefd zijn. N a f r 0 e- 
a k endat, braken. 


Roean, en- uitwijken, wegdoen. En- 
t a i r 0 e a n, op zij gaan, uitwijken. E n- 
roean d 6 s, de zonclen wegmaken, 
zooals de heidensche priester, 1 e b, doet 
11a de belij denis aan hem gedaan, 
entoeroet dos. Dit gebeurt, door 
onder ’t opzeggen van gebeden een 
kawoel in ’t zeezand te gaan begra- 
ven of eenige kawoe l’s aan een stokje 
gestoken, langs het strand of in ’t bosch 
in den grond te steken. N e f-, van zich 
afschuiven, ontduiken. 

Roean, n a n g-, of n a n g- roean g, 
lief hebben, beminnen, gehecht zijn aan. 

Roeang, n a n g-, = n a n g- roean. 

Roeb, (M. roebing), omheining of 
scliutting van hout. Roeb soewai, 
of s i r j a r a n, verhooging van atap 
langs het boord van een bootje, om het 
inslaan der golven te beletten; fig.: 
bewaker, bescliermer. E n-, een houten 
omheining om iets niaken, b.v. : enroeb 
w e e, een tuin omlieinen. 

Roebiii, slang, slangvormige worm. 
De slang staat in gemeenschap met de 
booze geesten; daarom zijn velen bang 
haar te dooden, vooral voor zwangere 
vrouwen is het zwaar f 0 e 1 i k, wijl 
de slang zich op haar kind zou wreken. 
Heeft zij het toch gedaan, dan tracht 
men het onheil af te weren: men maakt 
een slang van gaba gaba of zacht hout, 
steekt haar een kawoel- in den bek, 
laat ze een paar dagen op de slaapmat 
bij de moeder liggen en brengt ze ver- 
volgens onder J t prevelen van een be- 
zwering op de plek waar de slang gedood 
wercl. Hetzelfde geldt voor leguanen en 
sommige andere dieren. De dim der 
toovenaars woont meestal 00k in een 
slang. 

Roebeen, n a f-, duister zijn. 

Roebi, (M. roepiah), gulden. 

Roebil, boomsoort; pijl, die meestal 
van ’t bout van dezen boom gemaakt 
wordt; pijl in ’t algemeen. 

Koeboen, = aroeboen. 

Roed, en-, of nef-, benijden, afgun- 
stig zijn. 

Roed, e n-, weenen, beweenen. E n- 
roed r 0 0 n, weenen. Roed, en-, be- 
tooveren. E n r i d r o e d, betooveren, 
slecht behandelen, slinksche manieren 
hebben. 

Roedoen, (v. e n- rod), kruimels, 
gruis, verkruimeld, vergruisd. 



149 


Rocdral- Koevat 


Roedrai, en-, blaar maken, in gereed- 
heid brengen, herstellen, goed maken. 

Roedranang, (v. en- roed), toover- 
middel. 

Roefoet, e n-, afplokken, inzonderheid 
door draaien der vrucht. N a k-, afge- 
plukt, afgevallen van rijpe vrucliten of 
dor re blaren. 

Roeg, (M. roegi), sehade, nadeel. 
E n w e e n g h i r a roe g, iemand be- 
nadeelen, schade berokkenen. 

Roehoek, n a n g-, ineengedraaid zijn, 
gekronkeld zijn. 

Roehoen, zijde van ’t lichaam, zij, 
kant in ’t algemeen. Roehoen j a 1 i n, 
omgeving. 

Roehoet, .ateilte, steilc helling, steil. 

Roekoen, e n~, omheinen, omsluilen. 
N a m-, omheind. 

Roemat, kraal, kralensnoer. Enfin 
roe m a t, kralen om den hals dragen. 
Enhoer roemat, kralen om de pol- 
sen dragen. 

Roemnien, feest. 

Roemoen, (M. roman, vgl. toemoen — 
toeboeh) gestalte, lichaam. Roemoen 
1 a i, gezet, zwaarlijvig. Roemoen 
s i e n mager. 

Roen, zie bij t i m. 

Roeng, en-, “ e n-r o e n g o e n. 

Roengoen, en-, knakken, kraken, af- 
plukken, ombui gen, doen kraken der 
vingers. N ab-, sprok, bros zijn. N e b-, 
buigzaam, lenig zijn. N a m~, geknakc, 
doorgebogen. 

Roenoek, e n-, ingieten, inschenken. 

Roenoet, bladschcede of bladbeschut- 
ting van palmbladeren, bijna als zak- 
kengoed uitziende. 

Roenoet, stapeh. En-, opstapelen. E n- 
roenoet r a f a t, atap ter oewaring 
tegen schuin opgestelde staken opsta- 
pelen. 

Roeoe, n a m-, tering hebben, weg- 
kwijnen. 

Roeoek, nan g-, scheef staan, uit- 
wijken. Entaha- roeoek, knoeien 
met een werk, beunhazen. 


Roeoen, koelte, zachte wind, wakkel- 
wind. 

Roeoeng, en-y slikken, doorslikken, 
inslikken. 

Roeoet, c n-, buigen, ombuigen, ook 
van ledematen. N a b-, krom zijn, gebo- 
gen zijn. T e t a n nabroeoet, krom- 
me rug, bult, bochei. 

Roeoet, naf-, aanblaffen, aankeffen, 
aanslaan van lionden, Jahaw n af- 
ro e o e t o, de bond blaft n aan. 

Roer, beving, aardbeving, (zie n a n g) . 
E n-, beven, sidderen, koortsig zijn. 

Roeroek, e n-, of n e f-, verzamelen, 
vergaren. 

Roeroek, n a f-, lostornen, losgaan 
van wat genaaid is. 

Roeroer, (v. en- roer), beving, bib- 
bering, koorts. 

Roeroet, (v. en- roeroek), hoop, 
stapel, E n-, tot boopen of stapels zetten. 

Roeroet, en-, verdeelen. 

Roes, (M. roesa), bert, (niet in- 
heemsch op Kei). 

Roet, boomsoort. Afkooksel der blaren 
wordt gebruikt als afdrijvend middel of 
als zuiverend middel na cle bevalling. 

Roet, (M. roti), brood. Entoen 
roe t, brood bakken. 

Roet, e n-, intrekken of optrekken van 
ledematen. 

Roetocn, n a n g-, n g a>-, of n a r-, 
(v. en- toen), aang'ebakken, aange- 
brand. 

Roetroet, (M. rata), cffen, vlaklc; 
zie r 5 d. 

Roev, n a in-, gestrand, vergaan, ver- 
ongelukt 

Rqev, nat-* nacbtmerrie hebben, 
zwaar droomen; zie en- mi f. 

Roevak, en-, thuis zitten, het huis 
liouden. 

Roevat, of rowat, boomsoort met 
zeer bard en taai hout ; pen van dit bout 
gemaakt. Roevat nanan, de bly ven- 
de pennen vooral by 't bouwen eener 



Roewat — Rorowng 


150 


boot, in tege retelling met cle voorloopige 
pennon van bamboe, r 0 walwalin, 
die gebruikt worden 0111 te passen of de 
planken op elkaar siuiten. 

Roewat, vloed. Roewat endo, de 
vloed komt op. Roewat enboeboe, 
bet hoog tij kentert. 

Rohak, e n-, sehudden. 

Rom, citroen. Koin mav, kleine Ci- 
troen. soort, lemon nipis. Roln lai, 
pompelmoes. R 0 1 n ngaloeir of 
m fi v, mandarijntje. koin sebit, 
zoete cit-roensoort. Roin beet en 
roln isoe, zeer wrange soorten, 
gebruikt door de vrouwen om het haar te 
zalven 11a *t bad. 

Roin, zeekoe, halicore indicus. 

Rojar, bamboesoort; kooi of hok daar- 
van gemaakt. 

Rok, (M. roko), cigarettenpapier. 

Rok, en*, op G.K. 00k: nes-, in 
stukken, mooten of sneden snijden. 

Rok, jn e s-, ontspruiten, ontkiemen. 

Rokan, opgelegd, opengewerkt. Mas 
^ n Von. gond^nV ™et opgewerkte of 
■; *■: \-.vA t dergelijke figu- 

ren in vlechtw’erk. 

Rokrai of kokrai, (v.en-rok), 
bamboemes, inzonderheid om bij pasge- 
boren kinderen de navelstreng af te 
snijden. 

Rokrokan, (v. en- rok), moot, deel, 
suede. 

Roliir, (v. lar), boomsoort, waarvan 
fie wortels dienen om pa ndanu sbl aderen 
voor vlechtwerk bestemd, rood te 
ldeuren. 

Rom, Rome, Roomsch. Seran Rom, 
Katholiek. 

Rom, n e f-, sikatriseeren, litteekens 
nalaten, met litteekens geteekend zijn. 

Roman, en-, uitwringen. 

Romatmat, (v. r 6 n en m atmat), 
geel, bruin. 

Ron, (M. daoen), blad, loof. Ai rdn, 
boomblad. 

Ron, lengte, afstand, groottc. Ron 
be? hoe lang? hoe ver? N a k-, vol- 
wassen zijn. 


Ron, = ronan. 

Ronan, ron of en ronan, kaladi, 
dioscorea sp. div. Soorten zijn: ronan 
mangat, soerat, Seran, w a t, 
w ar mo e I an, sien, ma d oe k, mav, 
j e b t a w, naflohot, I o e 1 0 e i n, 1 e s 
Jaboen, Koviai, sar ngoetoen, 
F 6 r- Rangier. 

Rong, en-, enrong s i w a r, uit 
sagobladnerven kleine pijltjes snijden 
om vogeltjes te schieten. 

Roo, = r 6 1 , hutje in een tuin, waarin 
de veldvruchten opgestapeld en bewaard 
worden. Roo loerloer, de in de roo 
bewaarde vruchten. Daaruit stelen geldt 
als een zeer zwaar vergryp. Zie t i e v. 

Roo, regenboog. 

Rook, e n-, een kruik, flesch, enz. spoe- 
len; opgeven van melk door zuigelingen. 
N e f-, zelfde bet. 

Roon, en-, schreien, weenen, dreinen, 
beweenen. Enroon h i r a, iemancl 
beweenen. Enroon afa, om iets dren- 
zen of dreinen van kinderen. 

Roonri, (v. en- roon en ris), ge~ 
ween, huilerij. 

Roor, e n~, roosteren, boven ’t vuur 
bakken. 

Roran, (v. en- roor), hitte, warmte, 
gloed. E n-, warm zijn, de koorts liebben. 
N e f-, zich warmen. 

Roro, (v. en- ro), ver. 

Roroer, (v. e n- roer), bibbering, 
koorts. 

Roroes, palmboomsoort, oncosperma 
filantosum. 

Rorohoen, = roehoen. 

Rorolng, (v. i\ofn)* zuur, wrang, 
vruchten in ’t zuur. 

Rorok, n e f-, schel, schril zijn. 

Roroon, (v. e n- roon), geween, ge- 
sclirei, gehuil, klaaglied. 

Roroor, (v. en- roor), gcrocsterd. 
Noeoer roroor, kopra. 

Rorowng, (v. en- rowng), ~ ra- 
raawng. 



Ros — Sabar 


151 


Ros, zeer erg, in hooge mate, uiter- 
mate. R i s ros, versterking van r 0 s. 
E n-, veelvuldig doen; ten bate van velen 
doen, b.v. ensob enros to mat 
bissa lelar, voor J t welzijn van 
alien offeren. 

Rot, hok, stal, kooi. 

Rot, geheel, na afloop van, af, nit, op. 

Rot, bout van een geslacht dier. 

Rotak, en-, in rechte 3 ijn gaan, recht 
afsnijden, op maat afsnijden. Nefla 
rotak, recbt doorzeilen. N a n g g r e- 
h i rotak, zonder omwegen verhalen. 

Rotan, boschje van boomen of 
struiken. 

Rotik, n ef-, fce eng zijn, te nauw zijn. 

Rov, n a t-, beschaduwen, verduisteren. 
E n d i r rov, in *’t licht staan, het licht 
onderscheppen. 

Rov, 11 e f-, i~- n e f~ 3* a. 

Rowai, n e £-, verwant of bevriend zijn 
met, onthalen. 


Sa , (M. salab), ongelijk, verkeerd, mis, 
zedelijke sehuld. 0 sa, gij hebt ongelijk, 
gij zijt schuldig. Oekai ning sa a f a 
waeid, ik ben mij geen sehuld bewust. 
Oeraoet s a, gij doet verkeerd. E n b a 
s a d e d, den verkeerden weg gaan. 
bed s a, de verkeerde weg. O m 0 e s a, 
>t is uwe sehuld. S a e n t a 1 0 m e h e, 
ge hebt het aan uzelf te wijten. E n ta- 
li a s a noehoe, mis varen, zoodat 
men ’t bedoelde land niet bereikt. E n- 
t a h a s a, missen in ’1 algemoen. 
Enoet ken sa, een godsoordeel toe- 
passe n. K e n s a* even, event jes. K c n- 
s a .... ke n s a ...., nu eens.... dan weer 
....E n 1 0 e b s a, verkeerd zijn, verkeerd 
zitten, als oorzaak van slechte gevolgen. 
Naan sa afa, verkeerdelijk iets eten, 
hetzij omdat men daardoor zekere voor- 
sebriften overtreedt, hetzij om gezond- 
heidsredenen, b.v. : als men iets zou eten 
dat pomali is of vergif. Omoe s a ruk 
ental deni, daardoor hebt ge juist 
misdaan, daar zit juist uw fout. daw- 
ning sa aka? wat heb ik misdaan? 
Sa atoera n, tegen de adat; a 1 0 e- 
r a n s a, verkeerde adat. 

Sa, een, als telwoord, doch alleen in 
optellingen en opsommingen, b.v.: s a, 


Rowalwalin, (v. rowat en e n- w a- 
I i n), zie bij roevat 

Rowawat, (v. r 0 w a t en warat), 
lianen, meestal rotan, die in een boot 
door de gaten in de uitstekende klosjes 
op de planken gehaald worden, om meer 
stevigte bij te zetten; wordt 00k gezegd 
voor rowalwalin. 

Rowat, = roevat. 

Rowng, e n-, rrzz e n- v a a w n g. 

Ruk, reeds, alreeds. I ruk i, die is ’ t ; 
die of dat bedoel ik. R u k waeid, niet 
meer; waeid ruk, niet weer; b.v.: 
e 11 d a t ruk w a e i cl, bij komt niet 
meer, hij zal niet komen; endal 
waeid ruk, hij komt niet weer, hij 
is niet meer gewoon hier te komen. 
N a a ruk waeid, of n a a waeid 
r u k, is er niet meer, is op. 

Ruk wordt veel als stopwoordje ge- 
bruikt evenals w a k en w o e k. In deze 
gevallen vervalt seer dikwijls de begin- 
letter en worden u k, ak en oek ver- 
bonden met den slotmedekl inker van ’t 
voorgaand woord. Eindigt bet voorgaand 
woord op een klinker, dan blijven deze 
woordjes onveranderd, doch onbetoond 
b.v. : A h ! o wel uk he bo! ky k, ben 
jij daar weer? 


roe, til, enz.. In alle and ere gevallen 
gebruikt men voor een : a- e i 11-. E i n s a, 
ten eerste. 

Saawlc, e n-, verlangen, begeeren, wen- 
schen. 

Sab, (M. sapi), koe, rund. 

Sab, bloedzweer, steenpuist. 

Sab, (M. sapoe), veger, bezempje van 
klapperbladnerven. E n~, daarmee vegen. 
Sab 1 i 1 i n, bezempje. 

Sab, e n-, of e n s a b k o e k, klauwen, 
klampen, grijpen, houden. In samen- 
stellingen verandert sab so ms in s a f. 

Saban, h a 1 ) 0 s a b a n, boot met kort 
opgebogen boeg. 

Saban, a i s a b a n, spaander. 

Sabar, c n-, (M. sabar) , uitstaan, 

verduren, dulden, verdragen, geduld 
oefenen. Oesabar odan w e I, 4 k zal 
nog een beetje geduld bebben. Oesa- 
bar ruk waeid, ik duld het niet 
meer. 



Sabat — Safnem 


J5- 


0 e m s a b a r o d a n n a w a k, heb een 
beotje g^edu Id. O e k a i o e s a b a r 
w oek o d a n, ik kan nog al iets ver- 
dragen. 

Sabat, e n-, onderzoeken, navragen. 
Enliorak sabat, navorschen. 

Sabdeng, e 11-, (v. e n-s a b en d e n g), 
stoppen. Aroem ensabdeng te? 
ben je doof? 

Sabdir, e 21-, (v. en* sab en e n- 
dir), zwak staan, slap ter been zijn. 

Sabdoenga, en-, (en sab en d 0 e- 
nga), G.K. = en- langdoenga. 

Sabit, en-, (v. e n s a b en en- bit), 
omgeven, verhinderen. 

Sabit, en-, of e 11 s i b s a b i t, bemor- 
sen, bespatten, bevuilen. 

Sabitoeng, e n-, (v. e n s a b en en- 
bit), door elkaar s preken, kibbelen. 

Sablai, e n-, of n e f-, of n a m~, sche- 
meren. Ler ensablai, zonnesehe- 
me ring. Woean ensablai, maan- 
schemering. 

Sabliek, e n- kleermakersgewijze 
zitten, de beenen voor zicli kmisend, d.i. 
de vrijmoeclige houding. E n s a b 1 i e k 
lima n, de handen over de borst 
kruisen. 

Sablilin, (v. sab en lilin), veger, 
bezeni. 

Sabloer, e n-, of n a m-, op den schou- 
der of nek dragen. 

Saboek, e 11-, een schaamgordcl dra- 
gon; een sarong als een schaamgordel 
dragen of aandoen, nJ. tussehen de 
beenen optrekken en achter vastmaken. 

Saboeng, (M. saboen), zeep. E11-, met 
zeep wasschen. 

Saboewa, (M. seboewah), een ge- 
bomvtje dat door elk dorp gebomvd en 
onderliouden moat worden, om te dienen 
tot huisvesting van doortrekkende amb- 
tenaren. 

Sabta, e n-, slurpen, slobberen, Ieppen, 
slabben. 

Sab raw, -een booze geest, m i 1 0 e. 
Tomat s a b r a w, een slecht, boosaar- 
dig* mensch. 


Sabrikrak, of s a b r i k sabrak, = 
1 1 k 1 a k. 

Sadev, sarong tusschen twee boom- 
stokken gespannen, een paar saamge- 
bonden atappen of een boomtak op een 
schuitje als zeil dienst doende. 

Sadiroet, ondiep van borden, bennen, 
doozen, enz. 

Sadjang> en-, wandelen, kuieren. 

Sadjok, en-, of end oek sad j ok, 
op een smal plaatsje zitten, bekrompen 
zitten. 

Sadjook, weinig, zelden, zelclzaam, 
eenig. Tomat sadjook, eenig kind. 

Sadka, (M. sedekah), geld of kleeren 
aan den priester, leb (MaL lebai), 
gegeven, om de zonden w eg te doen, 
enroean watoek dos, opdat 
hij die zonden overneme, enwar dos 
en er zichzelf door een of ander offertje 
verder 00k van ontlaste (zie en- roe- 
a n ) . Enoet 'koet n i sadka, bij 3 t 
heidensch doopsel van een kind zulk 
een offer geven aan de vroedvrouw, 
opdat alle onlieilen die men als straf 
der zonden vreest, van den kleine afge- 
weercl worden. Afa nit sadka, iets 
verwerpelijks, gemeen, nietswaardig, 
dat men heelemaal niet wil, evenals men 
zaken aan de dooden of geesten geofferd, 
niet meer wil, omdat het bezit daarvan 
onlieil zou aanbrengen. Enwatoek fo 
sadka, verachtelijk of onherroepelijk 
verwerpen of vers too ten. 

Sadsad, bronzen kanon met steun- 
stuk in midden; kanonnen zonder 
steunstuk heeten kasber. Sadsad 
f 0 f o e a t, kanon met schroefdraadvor- 
mige versiering. Sadsad ah e r, ander 
soort met vakversiering. 

Sadwadan, G.K. = dooweliin. 

Sadwan, (vgl. atwan en mat- 
wan), micldenstuk, midden van lange 
voorwerpen. 

Saeil, spoor in ’t water gemaakt door 
een school visschen of ? t kielzog van een 
boot. E n-, zulk een spoor maken. 

Saf, e n-, stekende pijnen veroorzaken. 

Safding, e n-, = en- sabding. 

Safnem, en-, (v. e n- sab. en n a r- 
nein), strak aangetrokken of gespan- 
nen zijn. 



■r 53 


Safnet — Sakoear 


Safnet, tentan safnet, breede 
platte vingerring zonder steen. 

Safsawat, (v. e n- sab en en- sa- 
wat), stekende pijn, inzonderheid in de 
zij. 

Safsawin, G.K. = roehoet of tor- 
tor a n.. 

Safsiw, klein honingvogeltje, liermo- 
timia zenobia. 

Saftet, (v. en-sab en tetan), ste~ 
kende ruggepijn, looze barensweeen. 
E n-, deze pijnen verduren. 

Saftir, en-, n i f a n e n s a f t ! r, tand- 
pijn hebben. 

Sahadat, (M. sjahadat), Moliam- 
medaansch geloofsformulier. Entari m 
,s a h a d a t, tot het Mohammedanism© 
overgaan. Wat sahadat, heilige 
steen voor den ingang der missigit. 

Sahat, platte mand. Sahat leleen, 
zulke inand met groote open ruiten. 
Sahat karaan, ander soort. 

Sahek, e n-, of ne f-, verlangen, 
vragen. 

Sai, n a m-, vallen van sterren, don- 
dersteenen of aerolieten die in him val 
een lichtstreep afteekenen. N a r n a m- 
s a i, vallende ster; een ster valt. 

£ai, \e n*> ergens ^ndoen^ bevatten, 
inhouden, krijgen, ondergaan. 

Said, e n-, scheuren. N a m-, gescheurd. 

Sain, reep, band. Esbo sain, lint. 
Entaha h i r a n i s i e n sain, van 
iemand kwaad spreken, iemand beklad- 
den, beschaajnd maken. 

Sair, wimpel. Sail* ngodang- 
lang, staarster; een wimpel daar 
eenigzins op gelijkend en waarvan het 
model door de voorouders mee nit den 
hemel werd gebracht. 

Sair, of s a r, G.K., vrij al gem een stuks- 
woord, b.v. entoen sair roe, twee 
maal schieten; bak sair 1 i ni, vijf 
spijkers, enz. 

Sair, (M. sja’ir), lied. 

Sair, e n-, meebrengen, tot lading 
hebben; aan de Hoofden van bevriende 
dorpen waarvan men gronden in bruik- 
leen heeft, geschenken aanbieden ter 


erkenning van hun gezag over die gron- 
den. Ensair ianat, aldus geschen- 
ken aanbieden voor ’t bruikleen van 
een stuk grond. Ensair h i r a, aan 
iemand zulke geschenken aanbieden. 
Deze geschenken heeten sasair, Dit 
gebruik geldt niet alleen voor stukken 
grond, maar ook voor bepaalde produk- 
ten, als b.v. hout, gaba gaba, retail, enz. 

Sajang, en-, (M. sajang), medelijden 
hebben met. 

Sajor, (M. sajoer), moes, sla, groenten. 

Sale, in stede van, in plaats van, zooals, 
gelijk. Oembwa s a k j a w, ga in 
mijn plaats. 

Sak, vischspeer van bundelsgewijs 
saamgevoegde pennen van bamboe of 
palmhout; soort harpoen. 

Sak, (M. salaksa), tienduizend. 

Sak, e n-, opheffen, hooger brengen. 
Ensak einan, den pry’s verhoogen. 
Ensak h a b o, een boot op ’t 
drooge sleepen. Einan ensak, de 
prjjs stijgt. Ensak rahan, het benoo- 
digde hout voor een huis naar de plaats 
sleepen, waar het moet worden opgezet. 
Ensak 1 a r, het zeil hijschen. Ensak 
h i r a a e i n f o panglcat, iemand 
tot een waardigheid verheffen. Ensak 
mem an, den naam verheffen, loven, 
roemen, .Ensak a f a, lets op afkor- 
.ting koopen^ Ensak 1 ae in, voor- 
zingen, voorhidden. Ensak nit, een 
lijk kisten. Ensak moer, terug gaan, 
achteruit gaan, wijken. Ensak raan, 
boos worden. E a a n ensak, boos zijn. 
E n s a k w a h a n, zie bij m a d wi r. 
Nan a r s a k, G.K. = nanar t o e 1. 
E n s a k n a n a r, daarbij, bovendien zei 
hij, hij voegde er aan toe. Enwehe 
sak 1 a r, G.K. = enwehe 1 i 1 la r, 
Entaha sak, opgeven, opbeuren, op- 
tillen. Ensak is ook: aanwenden, bc- 
zigen voor iels* b.v.: ensak koe- 
bang nanfaha afa, voor geld iets 
koopen, Ensak hart a, den huwelijk- 
spvijs aanbieden. Ensak is ook: 
steken of bijten van venijnige dieren. 
En-fa-sak, verheffen, prijzen, roe- 
men. 

Sakat, n a s-, sell ert sen. 

Kaklil, e n-, (v. ensak en li a 1 i 1 i n ) 
onder de oksels kittelen. 

Sakoear, e n-, verschikken, ver- 
schuiven. 



Sakrd— SangoH^o 


* 54 


Sakrel, (v. ensak en 1 e 1 a n, vgl. 
Fordaatsch relan voor lei an), loev 
sakre I, mand je waarin heiligdommen 
of erfchatten bewaard worden bij wijze 
van amulet. 

Sakrokan, bont gekleurd. 

Saksiw, (M. saksi), getuige, getui- 
genis. E n d i r saksiw, als ge- 
tuige optreden. Enjaeik saksiw, 
getuigenis aflegen. Saksiw j a t, oog- 
getuige. 

Sakwaha, (v. ensak en wall an), 
geschenk dat gegeven wordt bij ’t 
e n s a k w ahan, zie bij m a d w i r. 

Saladang, heiman .salaclang, 
sehaamgordel met gekleurde dwars- 
streepen. 

Salawew, boomsoort. 

Saler, aftetat saler, Icleine steek- 
bijtel. 

Salik, e n-, of en- s a 1 i n, vcrgieter, 
overgieten, uitgieten. 

Saiin, e n-, = e n- salik. 

Saling, daarenboven; toegift. 

Salit, of silsalit, of G.K. sal, of 
s i 1 s a 1, en-, (v. salik), gieten. 
Nekmi salit of silsalit, rnbe- 
wust wateren, b.v. van schrik; veel wa- 
teren, b.v, van kleine kinderen; van claar 
den jongensnaum: Ka- mi- sal. 

Saliwoen, of sal iwoet, hutje in eon 
planting, waarin de geoogste rijst of de 
pootelingen van aard'vruchten, benaw 
entai foei, bewaard worclen. 

Salkoeb, en-, (v. e n- k o e b) , op de 
seliouders nemen of dragen. 

Salngit, en-, niet pakken, afstuiten, 
b.v. water op vettige dingen. Fig.: at 
keerig zijn van, verafschuwen, waigen 
van. 

Saloeng, e n-, = en- s o e o e n g. 

Salolok, = s a 1 o 6 k. 

Salolor, G.K. = mansoewat, of 
sangongo. 

Salook, of salolok, (v. s a en e n- 
loong), ontwettig van - J .- r 

n an sa 1 ok, oniwettig, ■■ ■■ 

kind. 


Salowew, boomsoort. 

Samar, = s a in ar a n g. 

Samang, door en door, doorhen. E n- 
I e i k samang, doorheen zien E s b o 
i oeleik samang Joet Noe ho e- 
roa b i s s a, deze sarong is zoo dun 
dat ik er de krant wel door lezen kan. 
En-, doorheen zijn, doorheen komen, 
door en door zijn. Oeb ensamang, 
cle kruik laat water door. 

Samarang, (M. tjemara), valsche 
haaiwlecht. 

Sambair, lat onder langs het dak, 
waarop het onderlangsche uiteinde der 
onderste atap rust. 

Samermeran, vischsoort. 

Sa inlaw, gierig, schraperig. Ni-, gie- 
rig zijn. 

Samodar, korfjes gevlochten aan een 
klapperblad, dat voor offerstelletje 
dient. 

San, of san kawir, omhulsel of 
bladschede van een sagopalmblad. Het 
wordt voor verschillende doeleinden ge- 
bruikt, b.v. als rugstuk aan de j a f a r, 
om waaiers te maken om J t vuur aan te 
wakkeren, enz. 

San, of a i san, G.K. =: d i s a n. 

San, G.K., kunstje, gocheltoer. 

Sang, tegenin, tegemoet. E n-, zich te- 
genin of tegemoet bewegen. E n b a 
sang, tegemoet gaan. Enwehe 
sang tegenin roeien. E n s a n g 
a k r a w, zie a k r a w. 

Sanga, r= h a n g a. Ensanga ho- 
wer, een verbodsteeken opriehten. 

Sangat, wants, wandluis, weegluis. 

Sangebar, (v. e n- s a n g en e n- b a r) , 
ziekte waarbij J t lichaam bij gedeelten 
opzwelt. 

Sangnoeoer, en-, = en- sangtoe- 
o er. 

Sangongoy vlinder, uiltje. Sango- 
ngo tiloer, vlinderpop; een molentje 
van klapperblad als kmde v ^pfyd freed : 
scheer in kleeren, stukjo vj <:■■ <>!: ■■' 
ingezet; een vctblr.digo he ester, waarvan 
de fluwelige <iori*o blare n op vlinder- 
vleugels gelijken. De versche blaren 
ervan worden gebruikt om tabak vochtig 
te houden, ; 


Sangongo — Sarngitil 


*55 


Sangongo, maag of krop van vogel s. 

Sangot, boomsoort, de vruchten ervan, 
jambosa rubra. 

Sangrahan, e n-, gerecd maken, gerecd 
zetten. 

Sangroe, en-, (v. e n- sang en r o e) 
belet zijn, druk werk hebben, geen tijd 
hebben voor iets. 

Sangroean, (v. en- sangroe), be- 
let; bezigheden, die beletten iets anders 
te doen. N i-, belet, verliinder zijn, 
geen tijd hebben. 

Sangtit, e n-, gehurkt zijn. Endoelc 
s a n g t i t, op de hurken zitten. 

Sangtoeoer, (v. sanga of hanga 
en toeoer), knielen, op de knieen 
zitten. 

Sangwa, een honingvogeltje, zosterops 
Grayi. 

Sangwoelin, (v. en- sang en en- 
wal), onderst boven. En-, onderst 
boven keeren, onderst boven gekeerd 
zijn. Doead enahai sangwoelin 
o, verwensching, God steke je overhoop. 

Saptoe, (M. saptoe), Zaterdag. 
Leran saptoe Zaterdag. 

Sar, tuinhutje. S a r W a d a n, roef je, 
•boottentje. 

Sar, schelpdier, pinna. 

Sar, e n, smelten, vloeien,. Bern n 
ensar, zeveren. R a t i n ensar, 
zweeten. N a k-, of n a f-, necrstorten of 
neerstralen van vloeistof fen ; raagbols- 
gewijze uitstaan van ’t haar. Wer s a r, 
waterval. 

Sar, (M. tjara), gelijk zooals, 

evenals, in stede van, tot dat. S a r 
toemtoem 1 a b o, en zoo Iuidt de 
geschiedenis: gezegde waarmee het 

verhaal eener iegende begint en dat 

onder ’t verhaal telkens weer herhaald 
wordt. En-, nabootsen, navolgen, vein- 
zen. 

Sarahet, fijne varensoort, scleria scro- 
biculata. De gedroogcle blaren dienen 

om slaapkussens op te vullen; de groene 
blaren dienen als geneesmiddel tegen 
jeukte: men wrijft er de jeukende plek- 
ken mee in. 

Sarang, e n~, zich meten, zich verge- 
lijken met. Ensoekat sarang ni 


mel nastanoek, zich rekenen tot 
den hoogsten adel, zijn adel hoog opvoe- 
ren. 

Sarat, = sar, schelpdier, pinna. 

Sarat, (M. sjart), gebruik, ge- 
woonte, adat. A g a m n i sarat,